Drie vragen aan Anneleen Van Offel: ‘Hoe wij naar rivieren kijken, zegt iets over hoe wij naar onze samenleving kijken’
‘Duivelsgreep’ van Lina Wolff begint als een psychologische roman over huiselijk geweld, maar ontaardt in een macabere horrorparabel
Alessandro Baricco slaagt er niet in zijn spaghettiwestern ‘Abel’ tot grimmige breintwister om te turnen
Drie vragen aan Christophe Deborsu: ‘Toen ik studeerde, sprak ik mezelf al in het Nederlands toe als ik verdrietig was’
'Voor mij is fictie altijd het domein van de absolute vrijheid geweest': drie vragen aan Christophe Vekeman
Drie vragen aan Jan van Mersbergen: 'Op de boekpresentatie kon ik de lange familietraditie van stilzwijgen doorbreken'
FICTIE Na zijn hele lagere school gezwegen te hebben, vertelt een elfjarige jongen voor de klas zijn levensverhaal. Jan van Mersbergen schreef een roman waar je klein en stil van wordt. ‘We moeten praten’, hoorde de driejarige Koen zijn mama zeggen toen hij de telefoon van zijn papa opnam. Helena stond op de luchthaven van Schiphol, met haar koffers naast zich, klaar om terug te keren naar Griekenland, waar ze was opgegroeid. Vanaf die dag zweeg Koen, alsof hij de kleine Oskar uit Günter Grass’ Die Blechtrommel was. Tot hij op zijn elfde een spreekbeurt moest geven en hij alles vertelde, over de doodgereden zwaan die hij samen met zijn vader had gevonden, over haar treurende partner die ze hadden opgevangen en over zijn opa die in feite zijn opa niet is, maar hem wel opvoedt. Na de spreekbeurt is hij een andere jongen. We moeten praten is een bijzonder gevoelige roman, zoals we die van Jan van Mersbergen gewoon zijn, precies en precieus geschreven.