‘Ik beeld me in dat ik een kunstenaar ben’

© ATHOS BUREZ

Eerst de wereld, dan pas België. Met de carrière van Rinus Van de Velde gaat het hard: gisteren nog in New York, Berlijn en Amsterdam, in september in LA, een expo helemaal alleen in de prestigieuze Patrick Painter Gallery. Een avonturier in het diepst van zijn houtskooltekeningen, maar ook alleen daar.

‘Suiker?’ Hij zet de koffie neer. Waar net nog zijn vingertoppen het kopje omklemden, staan donkere afdrukken op het porselein. Alles wat Rinus Van de Velde aanraakt, verandert in zwart. Zijn witte MacBook op tafel staat vol antracietvegen, de stoffen draagtas tegen de stoelpoot, twee weken oud, lijkt de kabas van een mijnwerker, de stopcontacten aan de muren zijn een donkere vlek. De gootsteen, de wc, de handdoeken: zwart. ‘Het vergt wel enige aanpassing, ja’, zegt hij. ‘Als ik op hotel moet in het buitenland, vraag ik altijd om geen witte lakens te leggen. Ik wil me niet moeten schamen om hoe ik ze achterlaat. En witte broeken kan ik niet dragen.

‘Niet dat ik witte broeken wíl dragen’, voegt hij er fijntjes aan toe.

Van de Velde heeft ermee leren leven: de laag fijne houtskoolstof die hem achtervolgt. Hij stofzuigt elke dag, wast elk uur zijn handen, maar het stof blijft het pleit winnen. Het zou een mooie metafoor kunnen zijn, al is het niet duidelijk waarvoor dan precies.

Tegen de muur van zijn atelier in Borgerhout hangen twaalf stukken canvassen van drie meter bij twee zwart en wit te wezen, getekend door houtskool. Eigenlijk moet dat zwarte pastelkrijtjes zijn, geïmporteerd uit Parijs, omdat die een dieper zwart hebben, maar dat klinkt iets te veel als benodigdheden voor een hobbyclub, vindt Van de Velde. Het stof is een stevig minpunt, maar verder heeft het materiaal alleen maar voordelen. ‘Ik heb beeldhouwen gestudeerd, maar ik ontdekte al snel dat dat niks voor mij was. Beeldhouwen is vooral mallen maken, je assistenten aansturen of naar de Brico gaan. Ik háát naar de Brico gaan. (lacht) Tekenen met houtskool kun je alleen: ik ben graag alleen in mijn atelier.’

Hij onderbreekt zijn betoog om een nieuwe Belga uit een verfrommeld pakje te halen. ‘Maar het is vooral snel materiaal. Ik doe alles snel. Ik eet snel. Ik was snel af. Ik rook snel. Traagheid is verschrikkelijk.’

Hij maakt ook snel carrière. Half augustus moeten de werken verscheept worden naar Los Angeles, waar Van de Velde een expo heeft in de Patrick Painter Gallery, zijn eerste Amerikaanse galerist. Een niet zomaar eentje: schoon volk als Mike Kelley, Paul McCarthy, John Baldessari, Anish Kapoor en Harmony Korine gingen hem voor. Daarna begint hij aan de voorbereidingen voor zijn eerste museumsolo, in februari in Malaga, waar een jaar geleden Luc Tuymans nog een expo had. 28 is hij nog maar, bijzonder jong om in de kunstwereld te staan waar hij nu al staat.

We wandelen langs de werken voor Los Angeles. Het heeft iets van een uitvergrote graphic novel, de werken aan de muur. Tussen de metershoge houtskooltekeningen schrijft hij lappen tekst die de beelden, gebaseerd op een reusachtig archief van foto’s uit magazines en biografieën van kunstenaars en auteurs, interpreteren en in een verhaal gieten. Het zijn verhalen over mensen die hem fascineren: hij maakte series over de Russische futuristische dichter Vladimir Majakovski, ontdekkingsreiziger Richard Burton en recent nog schaakgrootmeester Bobby Fischer. Maar eigenlijk gaan ze allemaal over Van de Velde zelf. Van de Velde als futurist, Van de Velde als ontdekkingsreiziger, Van de Velde als schaakgrootmeester. Snapshots uit een fictief familiealbum.

RINUS VAN DE VELDE: Ik leef een leven dat ik niet geleefd heb in mijn tekeningen. Het is een spiegeluniversum, een werkelijkheid die er niet is. De ware realiteit is een stuk minder romantisch. Ik zit tussen vier muren en ik beleef geen zak. Ik kom om elf uur mijn atelier binnen, teken tot twee uur, ga eten in de Stanny in Berchem, kom terug en teken tot zeven. Dan ga ik weer in de Stanny eten, daarna ga ik meestal nog terug om verder te tekenen. Er zijn dagen dat ik buiten kom om een tentoonstelling op te stellen of dat ik naar het buitenland ga voor een expo, maar dat zijn de dagen waar ik niet zo van hou. Zoals ik het net beschreef, dat is voor mij net de ideale dag.

Ik ben een bange avonturier. Ik ga totaal niet graag op reis, ik ben relatief bang van het onbekende, ik hou van routine. Ik draag altijd dezelfde Nike Twilight Runners en dezelfde jeansbroeken van APC – ik hou zelfs niet van vestimentaire verandering. Maar toch wil ik ergens dat spannende leven. En dus begin ik daarover te fantaseren. Ik wil geen avonturier zijn, maar ik wil me wel inbeelden dat ik er een ben. Tekenen is een vrij mechanische bezigheid, een beetje als autorijden: tijd genoeg om je gedachten te laten dwalen naar wat zou kunnen.

Je gaat ver in dat inbeelden. Voor je laatste tentoonstelling over Bobby Fischer ben je zelfs in IJsland in het bed gaan slapen waar hij ooit geslapen heeft, zo las ik. Klinkt als een method artist.

VAN DE VELDE: Dat was gelogen. (lacht) Ik heb even met het idee gespeeld, maar uiteindelijk ben ik ervan afgestapt. Ik zou niet weten wat ik in dat bed zou ontdekken dat mijn werk beter maakt. Het is ook gewoon niks voor mij, naar IJsland reizen, dat zal er ook wel mee te maken hebben.

Ik ben ooit met een vriend naar Kenia geweest. Zodra ik één voet buiten de luchthaven had gezet, wist ik: dit was een fout idee. De cultuurshock was te groot. De drie weken die daarop volgden, waren voor mij puur op de tanden bijten en volgen. Ik was helemaal kapot toen ik terug was. Dan vraag ik me af: wat heb ik daar nu aan gehad? Ik heb niks geleerd over Afrika. Ik heb niet genoten van de prachtige natuur. Ik heb bijna geen mooie herinneringen. Het enige wat ik eraan overhield, was malaria, zware diarree en een mentale crisis. Waarom zou ik dan niet gewoon een boek lezen over Kenia, daadwerkelijk iets over dat land bijleren en me dingen kunnen inbeelden en fantaseren?

Mensen die op wereldreis gaan, ik snap dat niet. Het zal wel met mijn hoofd te maken hebben. Ik verdwaal in mijn eigen kop als ik zo lang van huis ben. Ik beeld me te veel in. De enige ervaring die ik tijdens zo’n reis zou hebben, is ontdekken hoe fucked up ik in mijn kop kan zijn.

Op de achtergrond klinkt Blind Willie McTell van Bob Dylan. ‘Het laatste levende genie. Ik luister alleen naar Dylan als ik werk, altijd in dezelfde volgorde’, zegt Van de Velde. ‘Weet je dat hij in elk interview liegt? Misschien daarom dat hij zo’n ongrijpbaar figuur is. Je moet jezelf mythologiseren als kunstenaar, denk ik. De waarheid is zo saai.’

In het Engels bestaat er een woord dat Van de Velde op het lijf geschreven is: mittyesque, afgeleid van The Secret Life of Walter Mitty, een bekend kortverhaal van James Thurber uit 1939. Een short story over een man die zijn vrouw rondrijdt voor de wekelijkse boodschappen en het dito bezoek aan het schoonheidssalon, maar wiens gedachten bij elke gelegenheid afdwalen naar het leven dat hij had kúnnen leiden: piloot van de Royal Air Force op zelfmoordmissie; koelbloedige terrorist die in de rechtbank zijn verklaring aflegt; soldaat die de dood in de ogen kijkt voor het vuurpeloton… De fantasie als escapisme voor de burgerlijkheid. Het geheime leven van Rinus Van de Velde: het zou een schone titel voor een overzichtstentoonstelling kunnen zijn, zo binnen een jaar of tien.

VAN DE VELDE: Ik probeer angstvallig verborgen te houden dat ik uit een gelukkig gezin kom. (lacht) Ik ben opgegroeid in Leuven, de veiligste plek van West-Europa. Ik heb superlieve ouders en twee broers met vrouw en kinderen die het voor elkaar hebben in het leven. Ik ben geen cokeverslaafde psychoot die uit een heftige familie komt. Ik ben volstrekt normaal, denk ik vaak. Ik ben even bang geweest dat ik om die reden nooit een kunstenaar zou kunnen worden. Misschien daarom dat ik me die wereld zo sterk inbeeld. Ik beeld me in dat ik een echte kunstenaar ben, zoals het hoort. Nu, misschien is dat niet nodig. Mijn galerist Tim Van Laere verzekert me er elke keer van: ik ben géén normale gast. (lacht)

Ik ben eens begonnen aan een fictieve biografie van mijn leven. Ik schreef over mijn kinderjaren alsof ik toen al een bijzonder talent was. Een kind dat niet zoals de anderen was, voorbestemd om kunstenaar te worden. Een volslagen leugen, uiteraard: ik ben pas met tekenen begonnen toen ik zestien was. Ik kon niet eens goed tekenen als kind: een ander jongetje uit mijn klas had veel meer talent.

Wanneer kwam dat besef dan wel?

VAN DE VELDE: Het klinkt misschien een beetje vreemd, maar ik kan me het exacte moment herinneren. Het was december 1999, ik was met enkele vrienden in Parijs om een weekend te drinken en te feesten. Op een namiddag zei een van mijn vrienden, Oscar Van Rompay (ondertussen acteur bij NTGent, nvdr.), dat hij naar het Musée d’Art Moderne de La Ville de Paris wilde. Ik kende niks van kunst – ik had Manet en Monet niet uit elkaar kunnen houden – maar ging mee om hem gezelschap te houden. Voor het museum stond een rij van drie uur aan te schuiven. ‘Kom, we zijn weg’, zei ik, hij wilde blijven. Uiteindelijk ben ik mee binnengegaan. Het was een expo van de fauvisten, schilders als Maurice de Vlaminck en Emil Nolde. Daar is een wereld voor mij opengegaan. Ik heb meteen de catalogus gekocht. Terug thuis heb ik zowat elk boek uit de kunstsectie van Standaard Boekhandel ingeslagen. Ik wilde kunnen plaatsen wat ik gezien had. Ik wilde het grotere verhaal snappen. Daar is die obsessie begonnen.

Is dat wat een kunstenaar maakt: obsessie?

VAN DE VELDE: Ik denk het wel, ja. Ik heb niet het talent om te tekenen, ik heb het talent om te wíllen tekenen. Die obsessie moet je hebben om er al die duizenden uren in te steken. Neem nu iemand als Fred Sandback, een minimalistische kunstenaar die wollen draadjes in een ruimte spant. Veel mensen vinden het bullshit wat hij maakt. Maar als iemand zijn hele leven bezig is met een wollen draadje te spannen en de obsessie heeft om dat te blijven doen, doet dat er ook echt iets toe. Dat, of hij is volslagen zot.

Hoe dun is die grens? In je werken over Bobby Fischer focus je op zijn legendarische – geniale – wereldtitel tegen Boris Spassky in 1972. Een jaar later, op zijn 29e, ging hij compleet ten onder aan zijn obsessie. Ongeveer jouw leeftijd.

VAN DE VELDE: Fischer trok de paranoia van het schaakspel door in zijn echte leven. Mocht ik echt beginnen te geloven in de fictie die ik teken, dan is het met mij gedaan. Tuurlijk ben ik daar bang voor: ik ben voor bijna álles bang. Maar ik ben ook blij met die obsessie. Ik ben blij dat ik tenminste wéét dat ik een obsessieve tekenaar ben.

Ik denk dat je moet opletten dat je genoeg mensen ziet. Daarom dat ik twee keer per dag naar de Stanny ga om met vrienden te eten. Je ziet dat bij veel kunstenaars. Gilbert & George hebben hun vaste plek waar ze elke dag gaan eten. David Lynch – al is dat misschien niet het beste voorbeeld – had zijn vaste afspraak in Bob’s Big Boy, waar hij zijn milkshake kwam drinken. Je hebt die routine nodig, want voor de rest ben je de hele dag alleen met je gedachten tussen vier muren. Je moet iets doen om niet in je hoofd te verdwalen.

Pauze. De pingpongtafel in het midden van zijn atelier oogt te aanlokkelijk. De TTMatic 303 ernaast – een pingpongballenlanceerder die ’tot zestig ballen per minuut spuwt’ – doet weinig goeds vermoeden over mijn winstkansen. ‘1300 euro. Mijn grootste uitgave voor het atelier. Een folietje, maar ook een noodzaak: ik ben altijd alleen. Je moet iemand hebben om tegen te spelen’, zegt hij. ‘Ik heb wel blaffeturekes moeten kopen om de vensters te kunnen afdekken. Voorbijgangers moeten me niet zien als ik aan het oefenen ben. De ijdelheid heeft ook haar prijs. (lacht)

Het wordt 21-10. In zijn voordeel, dat spreekt. Op het setpunt gaat de laatste smash hoog over de tafel en met volle kracht tegen nog titelloos werk dat Van de Velde als een Rubik’s Cube-genie afbeeldt. ‘Geen erg’, zegt hij onmiddellijk. ‘Bij mijn laatste tentoonstelling in Tim Van Laere Gallery stonden er op alle werken witte puntjes waar mijn smashes tegenaan waren gevlogen. Ik heb het maar zo gelaten: het had wel iets.’

VAN DE VELDE: Pingpong is mijn andere obsessie. Ik denk dat ik een goede pingpongspeler had kunnen worden. Ik heb er het talent voor. Ik ben er alleen te laat mee begonnen. Als ik naar het buitenland moet voor een tentoonstelling, beeld ik me soms in dat ik daar moet zijn voor een pingpongtoernooi. ‘Morgen is de grote match. Ik moet zien dat ik in vorm ben.’ Het klinkt dwaas, ik weet het, maar om een of andere reden maakt het me kalm.

Het heeft ook iets rustgevends. Het enige waar ik mee bezig moet zijn, is die bal goed raken. Jij geeft een slice, dus moet ik meer topspin geven om niet in het net te belanden. Je backhand ligt open, als ik daar nu in kan gaan, pak ik het punt. Dat zijn de enige momenten dat ik niet aan tekenen denk.

Teken je eigenlijk graag?

VAN DE VELDE: Ik vraag het mij ook af. Ik was hier laatst met Tom Van Laere (Admiral Freebee, en broer van galerist Tim, nvdr.) aan het pingpongen. Hij wist ook niet of hij graag muziek speelt of waar het plezier voor hem in zat. Wat ik wel graag doe, is de laatste toets zetten: het laatste detail afwerken, achteruitstappen en tevreden zijn. Die vier seconden, daar twijfel ik niet over, die doe ik graag. Maar de rest van de tijd is het soms verschrikkelijk. Het is te warm, mijn arm doet pijn, het lukt niet. En altijd is er die stress: gaat dit iets worden of moet ik het straks weggooien? Plezier in je werk: volgens mij wordt dat overschat. De energie in het werk, díé moet je kunnen zien.

Wat wel is: tekenen is het enige dat mij rustig maakt. Wellicht is dat door die totale obsessie. Bij alles wat ik doe, of ik nu aan het eten ben of met vrienden op café zit, denk ik: ik zou beter aan het tekenen zijn. Alles draait daarom. Daarom dat ik er rustig van word: omdat ik als ik teken niet niet aan het tekenen ben.

Praat jij over geld?

VAN DE VELDE: Waarom niet? Wat wil je weten?

Tegen hoeveel geld heb ik net gesmasht?

VAN DE VELDE:(lacht) Moeilijk te zeggen, dat hangt van een heleboel factoren af. Grof geschat zal zo’n werk – anderhalve bij twee meter en op canvas – momenteel ergens tussen de tien- en de twaalfduizend euro kosten.

Je kunt het exacte bedrag opvragen bij de galerie, dus ik zie niet in waarom ik daarover moet zwijgen. Dat is zo’n taboe in de kunstwereld, maar ik snap het mysterie niet. Kunst maak je om te verkopen, om met dat geld nieuw werk te kunnen maken. Het hoort erbij. Geld geeft me de vrijheid om te doen wat ik wil doen. Ik ben geen arme kunstenaar, maar ook geen rijke. Ik kan leven volgens een normale standaard – een uitzonderlijke uitspatting als een pingpongballenmachine buiten beschouwing gelaten. (lacht) Maar geld is nooit de drijfveer, de obsessie wel.

Misschien is het een taboe omdat het niet lijkt te stroken met het romantische beeld dat mensen van het kunstenaarsbestaan hebben.

VAN DE VELDE: Vroeger dacht ik ook zo. Toen ik zestien was, zag ik Basquiat, de biopic over het leven van de gelijknamige kunstenaar. Basquiat is begonnen als een verschoppeling van de maatschappij, hij is stug zijn ding blijven doen en uiteindelijk in ware rock-‘n-rollstijl ten onder gegaan aan de drugs. Dat is hoe ik kunstenaars lang heb gezien. Ondertussen heb ik ontdekt dat de realiteit heel anders is. In mijn werk maak ik mezelf wijs dat het nog altijd zo is, maar ik weet wel beter.

Hebben mensen een verkeerd beeld van kunst?

VAN DE VELDE: Dat denk ik wel, ja. Romantiek, esthetiek, schoonheid, ambacht: de dingen die de meeste mensen met kunst associëren, doen er eigenlijk niet zoveel toe. Dat zijn bijkomstigheden.

Stoort je dat, dat zowat iedereen die naar je tekeningen komt kijken ze om de verkeerde redenen goed vindt?

VAN DE VELDE: Goh, veel van die interpretaties zijn niet hoe ik ze bedoel. Ik maak geen graphic novels, ik ben niet bezig met zo schoon mogelijk te tekenen, fotorealisme doet er helemaal niet toe in mijn werk. Een vriendin van mij vertelde me pas dat ze had staan huilen bij een werk van mij. Dat is een mooi compliment, maar eerlijk: ik snap dat totaal niet. Mensen ontroeren is een van de laatste dingen waar ik mee bezig ben. Maar goed: ik ben blij dat er mensen naar mijn werk komen kijken omdat ze het mooie plaatjes vinden.

Wat wel is: kunst is niet zo subjectief als veel mensen denken. Ik las een interview met een kunstenaar die zei: ‘Zelfs de kuisvrouw kan iets over mijn werk zeggen.’ Ik wil niet denigrerend doen over kuisvrouwen – misschien dat er kuisvrouwen met een diploma kunstgeschiedenis zijn – maar ik geloof daar niet in. Kunst is niet iets waar je gewoon naar kunt kijken en dat begrijpen. De tijd dat dat kon, is voorbij. Je moet ook nadenken. Een kunstenaar staat niet op zich, maar is ingebed in een hele kunstgeschiedenis. Je moet iets van die kunstgeschiedenis kennen om al die connecties te kunnen zien. Ik ben een tekenaar, een medium dat een marginale positie inneemt in de kunstgeschiedenis – het werd hoogstens gebruikt om te schetsen en de voorstudies van het échte werk te maken. Om te snappen waar ik mee bezig ben, moet je dat soort dingen weten. Maar ik begrijp dat de meeste mensen die naar mij komen kijken daar geen benul van hebben.

Kunst moet elitair zijn?

VAN DE VELDE: Kunst is elitair. Er is een kunstgeschiedenis en je moet studeren om die te kennen en er iets fundamenteels over te kunnen zeggen. Net zoals ik niet tegen een bouwkundig ingenieur moet zeggen hoe hij bruggen moet bouwen. Het probleem is dat iedereen denkt dat ze iets over kunst kunnen zeggen. Kunst is subjectief, maar slechts voor een stuk. Anders zou iedereen een ongelooflijke kunstenaar kunnen zijn.

Nu, eigenlijk doet dat er allemaal ook niet toe. Ik ben net blij dat mensen in romantische termen over kunst denken. Het is schoon om in dat beeld te geloven. Omdat ik weet: het is beter dan de realiteit.

‘Ik snap eigenlijk niet waarom iedereen in mijn atelier wil afspreken’, zegt hij bij het afscheid. ‘Je wilt toch ook niet de repetities zien, maar de voorstelling? Niet de regisseursstoel, maar de film? Het beeld dat jij had van hoe ik werkte, is toch alleen maar ontkracht door de werkelijkheid. Je had je waarschijnlijk een whisky drinkende artiest voorgesteld, bezeten door de waanzin van het detail. Dan is zo’n pingpongend saai leven toch een teleurstelling?’

Ik kan hem alleen maar ongelijk geven.

VOLGENDE WEEK : Radiomaker Gunther D.

DOOR GEERT ZAGERS – FOTO’S ATHOS BUREZ

‘HOUTSKOOL IS SNEL TEKENMATERIAAL. IK EET SNEL. IK WAS SNEL AF. IK ROOK SNEL. TRAAGHEID IS VERSCHRIKKELIJK.’

‘IK BEN GEEN COKEVERSLAAFDE PSYCHOOT UIT EEN HEFTIGE FAMILIE. EVEN WAS IK BANG DAT IK DAAROM NOOIT EEN KUNSTENAAR ZOU KUNNEN WORDEN.’

‘EEN VRIENDIN VAN MIJ VERTELDE ME ONLANGS DAT ZE HAD STAAN HUILEN BIJ EEN WERK VAN MIJ. DAT IS EEN MOOI COMPLIMENT, MAAR EIGENLIJK SNAP IK DAT NIET.’

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content