Guido Lauwaert

TAZ-proloog: literaire pareltjes met Oostende in de hoofdrol

Guido Lauwaert Opiniemaker

Het festival Theater Aan Zee, dat morgen in Oostende start, doet Guido Lauwaert in de literatuurgeschiedenis duiken.

Ter voorbereiding op het festival Theater Aan Zee en het literatuurluik binnen het festivalprogramma, diepte Guido Lauwaert enkele literaire pareltjes op waarin de koningin der badsteden een hoofdrol speelt. Deel 1 van ‘De laden van Oostende’ leest u hieronder. Deel 2 verschijnt volgende week, op 3 augustus 2011.

Oostende – Hugo Claus

‘Zo is het dat ik op 2 februari 1952 Bert [Schierbeek], geflankeerd door twee reuzen, een magere en een volle, de heren Lubberhuizen en Schouten, mocht begroeten in Oostende waar ik ’s winters woonde in een reusachtig, onverwarmd en leeg hotel… Wij gingen uitvoerig eten, namen te veel pousse-café’s tot ons, zodat Geert bij het weggaan de levensgrote houten koksfiguur die bij de ingang het menu vasthield, meenam. Wij deden de ronde langs de Oostendense havenkroegen… Toen belandden wij in Klokke Roeland, de pleisterplaats van oud-oostfrontstrijders, waar de pick-up lustige heimatliederen speelde.

Toen een eminent mannenkoor Denn wir fahren gegen Engeland zong, vroeg Wim belangstellend of hij het plaatje mocht zien. Trots haalde de baas de historische cantate te voorschijn. Wim onderzocht de schijf en sloeg haar toen aan stukken. In de gonzende stilte die volgde vroeg de baas mij: “Zijn dat kameraden van jou?” Ik knikte. Enkele bezoekers verschoven al dreigend hun stoelen, een SS-luitenant zonder rechteroor stond recht. “Neem ze mee,” zei de baas, “nu meteen, buiten, buiten, gauw.” Behoedzaam doch beslist duwde ik mijn nieuwe uitgevers naar buiten.’

‘Soms,’ zo besluit Claus zijn verhaal, ‘meestal als De Bezige Bij weer eens een briljant en indringend en volmaakt omslagontwerp van mijn hand slordig uitvoert, vraag ik mij af of ik er die nacht van 2 op 3 februari 1952 goed aan heb gedaan de onverschrokken leiders van De Bezige Bij het leven te redden, althans voor verregaande beschadiging te vrijwaren. Ik geloof van wel, want sinds zij mij in hun fonds hebben opgenomen, kan ik, zoals dat heet, leven van mijn pen. Meer nog, wallebakken in vrouwen en wijn.’

[De geschiedenis van De Bezige Bij 1942-1972 – Dr Richter Roegholt – De Bezige Bij – 1972]

Oostende – James Ensor

‘Jullie bouwen tegenwoordig geen huizen meer met zolders. Wat zonde! Je vond van alles op die zolders. Je ontdekte er een ontroerend verleden, kunstwerken, onverwachte en geheimzinnige dingen, een hele folklore die de gevoelswereld van onze voorouders weerspiegelde. Waarom schrapten jullie die zolders waar schatten verborgen lagen en waar ik tijdens mijn verrukkelijke kinderjaren uren en uren heb doorgebracht die ik mij nu nog herinner. Klauwen thuis, architecten! Handen af van onze grootouderlijke zolders van overvloed. …

De schandpaal! De schandpaal voor de hooghartige bouwheren met hun maag van baksteen, voor de eenogige geldschieters, de antipanoramische paradoxen, voor de gewalste, met lood beslagen en met klei gebetonneerde speculanten! Bouwers van platte daken, absurd rondtollende ingenieurs, monsterlijke verkavelaars, vormloze nivelleerders, strontvormige grondwerkers, pennelikkers vol kloven, verpaperaste en brutale bureaucraten, ontijdige, paniekerige en knorrige ambtenaren, omgekeerde modernisten, gepikeerde, gecapitonneerde diplomaten, lompe, onevenwichtige architecten in nauwe schoentjes, stokstijve landmeters. …

Dierbare vriendinnen en beste vrienden, laten we de prachtige dokken, het onvergetelijke strand en de kostbare duinen van Oostende redden; Oostende, die grote long van onze kust, het gastvrije Oostende, dat met haar zilte voeten hartstochtelijk op zoek blijft naar de kunst, de hemel, de zee en het licht.

Help! Help ons, Oostende zon, help ons met je helderpurperen stralen. Stralen vol leven en gezondheid.

Red je! Help ons met het licht uit het Paradijs van onze schilders.

Oostende, koninklijke fee van de kleurrijke luchten en wateren, red je! Red je!’

[Wenken voor architecten – augustus 1934 – Picturale Pennevruchten – James Ensor – Houtekiet – 1990]

Oostende – Georges Renoy

‘Met het binnendringen van de barones [Caroline de Vaughan] in het bewogen leven van Leopold wordt de luxe van het chalet van Oostende bijna perfect. Caroline heeft een zwak voor de badplaats. Het vrolijke bestaan dat zij er leidt is een gunstige afwisseling voor het saaie verblijf in Ciergnon. Voor het gemak heeft de koning haar in een naburige woning geïnstalleerd. Verbonden als ze is met het chalet via een souterrain, komt “Villa Caroline” weldra in de chronique scandaleuse van de dagelijkse pers.

Meer dan eens zal de galante ridder in de “geheime” doorgang, gewikkeld in een wijde jas door de dienstdoende lakei worden verrast. … Achter de gordijnen van het chalet vleit Leopold II zich zo goed kan met de feestklanken. Dat is ook de mening van Henri Bataille: “Het scheen trouwens dat barones de Vaughan op dat ogenblik in het geheel geen rekening meer met de publieke mening wilde houden; met alle ramen wijd open bereikte het leven van de feesten van “Villa Caroline” zelfs de voorbijgangers die de vriendinnen van de favoriete en zijzelf voorbij de vensteropening konden zien komen, in zeer gewaagde décolletés.”

De verontwaardigde Oostendenaar weet zich in het onvermijdelijke te schikken. Hij weet wat zijn stad aan de liefderijke zorg van zijn koning verschuldigd is en hij ziet voortaan met opeengeklemde lippen Caroline en haar koninklijke minnaar langs de pier of op de Wellington renbaan voorbijgaan. Want het paar heeft niets meer te verbergen en de onderdanen van Zijne Majesteit hebben niets meer te leren.’

[Wij, Leopold II – Georges Renoy – vertaling O. Lindeman – Europese bibliotheek – Zaltbommel / Nederland – MCMLXXIX]

Oostende – Eric Min

‘Een liaison tussen een Brit van rijke ouders en een kind uit de Oostendse middenstand was zeker geen uitzondering. De stad werd gebruikt als stapsteen naar het continent, een uitvalsbasis voor Engelsen die soelaas vonden in de Anglicaanse kapel, bij hun consul of in de kroegen waar uitstekende ale en port werden geschonken. Al in 1790 schreef een Duitse toerist dat er in ieder derde of vierde huis in Oostende een Brit woonde, en ook na de slag van Waterloo bleven er heel wat Engelsen achter, in het gezelschap van hun kappers, kleermakers, koetsiers, zadelmakers en artsen.

In zijn opstel uit 1908 over de schilder, het eerste echt belangrijke werk dat over Ensor verscheen, herinnerde Emile Verhaeren eraan dat de stad half Engels was, mi-anglais: “de taal krioelt van de Angelsaksische woorden, en de mensen op de kade begrijpen het dialect uit Dover of Folkstone”. In dit veeltalige land bij de zee keek niemand op van een boarding-house / kosthuis / pension Leune of van een uithangbord met een naam als Hamilton-Delanghe boven een café met graanhandel op de Thouroutsche steenweg / Chaussé de Thourout.’

[James Ensor – een biografie – Eric Min – Meulenhoff ? Manteau – 2008]

Oostende – Mark Schaevers

‘[Stefan] Zweig is belgofiel. Zijn relatie met België gaat al ver terug: als kind bracht hij er vakanties door, en in de zomer van 1902 maakte hij er een soort studiereis langs dichters en schilders, zijn idool Emile Verhaeren voorop. Hij vond België toen een “indrukwekkend voorbeeld van de nieuwe Europese energie”en schreef ook uitvoerig over het snobbige Oostende. Hij bleef naar België terugkeren. Met Verhaeren bracht hij menige zomer door in het Henegouwse Caillou-qui-bique, in Oostende bezocht hij de toneelschrijver Fernand Crommelynck en de schilders James Ensor en Leon Spilliaert. Toen in 1914 de oorlog uitbrak, kon hij Oostende maar op het nippertje verlaten.

De portretten van Verhaeren en andere Belgische vrienden hangen al vele jaren in Zweigs werkkamer in Salzburg. Inmiddels heeft hij oog gekregen voor de achterlijkheid van België [‘even ver van Europa en zijn ideeën als Senegal’ volgens een inschatting uit 1925], maar hij blijft er wel naartoe reizen. Voor hem mag de zomerafspraak met [Joseph] Roth die kant uitgaan, al vindt hij Brussel duidelijk een slecht idee: “België zou misschien niet het slechts zijn, ergens aan zee.”

Einde juni deelt Zweig Roth de laatste schikkingen voor hun Belgisch rendez-vous mee. Begin juli zal hij in Oostende zijn en hij is van plan er een maand hard te werken. “Mijn secretaresse komt mee.” Behalve aan een verzamelde uitgave van zijn kort proza werkt hij aan een legende over de joodse diaspora, Der begrabene Lueuchter. Deze legende zou er wel bij varen, schrijft hij, als ook zijn literair geweten, Roth dus, in Oostende zou zijn. “We zouden ’s avonds onze teksten kunnen voorlezen en becommentariëren, zoals in de goede oude tijd. U moet niet baden, ik doe het ook niet – Oostende is geen badplaats maar een STAD, mooier en caféhäuslicher dan Brussel.”

Oostende meer cafécultuur dan Brussel: dat leugentje moet de mythomaan Roth overtuigen.’

[Oostende, de zomer van 1936 – Mark Schaevers – Atlas – 2001]

Guido Lauwaert

Deel 2 volgt op woensdag 3 augustus 2011.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content