Tom Skinner is veel meer dan ‘de drummer van Thom Yorke’

© National
Jonas Boel
Jonas Boel Jonas Boel is medewerker van Knack Focus

Hij speelt met Jonny Greenwood en Thom Yorke in The Smile en hij richtte mee de trendsettende jazzband Sons of Kemet op. Volgende week toont Tom Skinner op het Brdcst-festival in de AB dat hij het ook prima op eigen houtje kan.

Er wordt veel aan de mouw van Tom Skinner getrokken. Als een veelgevraagde spilfiguur van de Britse jazzscene – en daarbuiten – maar ook door zijn vijfjarige zoon, die papa’s gedachtegang komt verstoren terwijl hij ons via de laptop te woord staat. Skinner is het multitasken gelukkig gewend. Vorige zomer speelde hij tegelijk een afscheidstournee met Sons of Kemet, de band die hij in 2011 oprichtte met saxofonist Shabaka Hutchings, én deed hij de festivalpodia aan met The Smile, het trio dat hij met Thom Yorke en Jonny Greenwood van Radiohead vormt. Nog in 2022 was hij te horen op Weather Alive van Beth Orton, op Gold van saxofonist/spoken-wordartiest Alabaster DePlume én bracht hij zelf Voices of Bishara uit, het soloalbum dat de drummer volgende week in de AB komt presenteren.

Sons of Kemet is net zomin een echte jazzband als The Smile een echte rockgroep is. Zo veel verschil is er niet, hoor.

Ik mag toch ‘drummer’ zeggen? Jouw Amerikaanse collega Makaya McCraven bijvoorbeeld prefereert de term ‘beat scientist’ op zijn cv.

Tom Skinner: (lacht) Wees gerust, ik vind het niet erg om drummer genoemd te worden. Wanneer mensen vragen wat ik zoal in het leven doe, antwoord ik gewoon ‘muzikant’, dat wel.

Omdat er een soort stigma op drummers rust?

Skinner: Inderdaad. Alsof drummers geen muzikanten zijn, alsof het ritme bepalen het enige is wat ze mogen of kunnen. Terwijl drums evengoed melodisch kunnen zijn. Of dat is toch hoe ik mijn instrument en mijn muziek benader.

Voor McCraven, een jazzmuzikant, was hiphop van groter belang dan bebop. Hij noemt Enter the Wu Tang als dé plaat die zijn ontluikend gevoel voor ritme sterk beïnvloed heeft.

Skinner: Kan ik zeker volgen. Midnight Marauders van A Tribe Called Quest was een zeer belangrijke plaat voor mij, samen met de producties van J Dilla eind jaren negentig. Maar daarnaast toch ook Miles Davis, en dan vooral zijn latere, ‘elektrische’ periode. In a Silent Way,Live-Evil, On the Corner… Allemaal platen die ik als tiener heb verslonden. Tony Williams, die Miles in die latere periode vaak begeleidde, is een van mijn grote voorbeelden. Exact het type drummer dat destijds losbrak uit het verdomhoekje van de veredelde metronoom en in een heel eigen taal een dialoog met andere instrumenten ontwikkelde. Zijn album Life Time (1965) vormde enigszins het vertrekpunt voor Voices of Bishara.

Je hebt dat album opgenomen met Shabaka Hutchings, saxofoniste Nubya Garcia, bassist Tom Herbert en cellist Kareem Dayes, in één dag. Meer tijd was er niet?

Skinner: Probeer Shabaka maar eens langer dan één dag in een studio vast te krijgen. (lacht) Niet erg, hoor: in de jazz zijn we dat gewend. Ik had sowieso een klassiek akoestische en organische jazzplaat in gedachten, met alle muzikanten samen live in één ruimte. Zo werden al die klassieke lp’s op Blue Note ook ingeblikt: namiddagje opnemen, en ’s avonds samen nog wat optredens versieren.

Jij hebt de opnames achteraf wel verknipt en gemonteerd. Jazzpuristen zullen dat niet meer ‘live’ of ‘organisch’ noemen.

Skinner: Ik begrijp het niet goed: als jazz de ultieme vrije muziek is, zonder regels, waarom zou ik mezelf dan regels of grenzen opleggen? Vrij is vrij, ik heb in mijn hele muzikantenleven nog nooit lijnen in het zand getrokken en ben niet van plan dat ooit te doen.

Sons of Kemet hield er onlangs, na meer dan tien jaar en vier langspelers – waarvan twee op het legendarische Impulse! –, mee op. Is dat de band waar je tot nu toe het trotst op bent?

Skinner: We hebben met onze eigen filosofie en ons eigen, tegelijk actuele en traditionele geluid een deur geopend. En daar zijn velen – andere muzikanten, maar ook het publiek – met ons door gestapt, wat mee voor een nieuwe wind in de Britse jazz heeft gezorgd. Dus ja, dat is een nalatenschap waar we trots op mogen zijn.

Wat is het voornaamste dat je in die tien jaar met Shabaka Hutchings van hem geleerd hebt?

Skinner: (denkt na) Niet zelfingenomen zijn, en de reis is belangrijker dan het eindpunt, dat zijn dingen die ik wel geleerd heb. Als iedereen op dezelfde frequentie afgestemd is, dan vindt de muziek altijd haar weg, zelfs wanneer je eens een verkeerde afslag neemt.

Hoe groot is het verschil met spelen met The Smile, op de grote rockpodia in de rug van een ‘echte’ frontman als Thom Yorke?

Skinner: We hebben met z’n drieën besloten om geen interviews te geven over de groep, maar toch dit: Thom en Jonny hebben me uitgenodigd in hun conversatie, en ik voel me sindsdien een gelijkwaardige gesprekspartner.

Je bent dus niet ‘de drummer van’?

Skinner: (glimlacht) Weet je, zo veel verschil is er niet, hoor. Sons of Kemet is net zomin een echte jazzband als The Smile een echte rockgroep is. Oké, Thom kan niet anoniem een koffietje gaan drinken, maar verder is hij net als Shabaka gewoon een artiest die niet bang is om grenzen te verleggen of te doen vervagen. Ze inspireren en motiveren me elk op hun manier om mijn eigen ideeën verder te ontwikkelen, en dat is exact wat ik in de toekomst ook van plan ben. Dat, én een goede papa zijn. (lacht)

Tom Skinner

Op 08.04 in het kader van Brdcst in de AB, met onder meer ook Sarathy Korwar, Kode9, Steve Gunn en Tim Hecker.

Tom Skinner

Geboren op 26 januari 1980 in Londen.

Speelt of speelde onder meer bij Sons of Kemet, The Smile, Acoustic Ladyland, Matthew Herbert, Floating Points en Owiny Sigoma Band.

Brengt in 2012 en 2017 soloalbums uit onder de naam Hello Skinny en in 2022 onder eigen naam Voices of Bishara.

Binnenkort te horen op de albums London Brew van London Brew en I Came from Love van Dave Okumu & The 7 Generations.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content