EuroSonic @ Groningen (Dag 1)

© Madelien Waegemans

Met meer dan 250 optredens, gespreid over twee avonden en een veertigtal podia in de binnenstad van het Nederlandse Groningen, behoort EuroSonic tot de belangrijkste showcasefestivals in Europa. Dit waren de highlights op onze ontdekkingstocht tijdens dag 1 van de 26ste editie.

AMATORSKI. Eerder op de dag had de groep nog, geheel onversterkt, een uiterst geslaagd instore-concert gegeven in een plaatselijke platenzaak, maar dank zijn de glorieuze akoestiek van de Groninger Stadsschouwburg kwam de magie van Amatorski nog beter tot haar recht. De muzikanten toonden zich van hun subtielste en inventiefste kant en gaven de broze songs uit ‘TBC’ precies wat ze nodig hadden om het talrijk opgekomen publiek naar de keel te grijpen. Wie bij de ingetogen mijmeringen van Inne Eysermans onverschillig kon blijven, had wellicht teveel prozac geslikt. Amatorski klonk nu eens afgekloven, dan weer majestueus, maar wist met ‘Never Told’, ‘8 November’ of ‘Soldier’ zoveel koude rillingen over je rug te jagen, dat je na afloop dringend aan een warme douche toe was. Het eerste concert van de avond was er meteen eentje om in te lijsten.

SÓLEY. Met de ep ‘Theater Island’ en haar onlangs verschenen debuut-cd ‘We Sink’ onder de arm kwam Sóley Stefánsdóttir, bekend van het IJslandse indiecollectief Seabear, bewijzen dat ze ook solo haar euh… mannetje kon staan. De dame met de grote bril, werd enkel geassisteerd door een drummer, begeleidde zichzelf afwisselend op gitaar en piano en was regelmatig met een loopstation in de weer. Sóley crëerde op het podium haar eigen sprookjesachtige universum: speels, kinderlijk naïef, maar vaak ook met een sinister randje. Alsof Emiliana Torrini en Lisa Germano stiekem waren ondergedoken bij CocoRosie.

GHOSTIGITAL. Nu de meeste rockmuziek totaal ongevaarlijk is geworden, is de muziek van Ghostgital een verademing: scherp op de snee, onvoorspelbaar, striemend als een zweep en ratelend als een machinegeweer. Einar Örn, de charismatische frontman van het kwintet, maakte ooit nog deel uit van The Sugarcubes en is de man die punk in IJsland introduceerde. Samen met Curver, een noise-extremist van het Steve Albini-type, vormt hij de kern van een band die schroeiende brokjes metal, hiphop, dub, freejazz en elektronica in een blender gooit. Het resultaat: songs die explosiever zijn dan semtex en een set met de impact van een guerilla-aanval. Even overrompelend als intens.

STILL CORNERS. Met ‘Creatures of an Hour’ zorgde het Britse Still Corners voor één van de aangename muzikale verrassingen van het voorbije jaar. Live kwam de bitterzoete droompop van het kwartet echter nog niet helemaal uit de verf. De etherische stem van Tessa Murray klonk minder betoverend dan verhoopt en de galmende toetsenpartijen waren zo dominant dat ze het transparante gitaarwerk al te vaak overstemden. Eerlijkheidshalve moeten we er wél aan toevoegen dat de groep geplaagd werd door technische problemen, waardoor haar optreden een half uur te laat begon. Voor Beach House, waar Still Corners wel eens worden vergeleken, vormen ze voorlopig geen bedreiging, maar ondanks alles bleven ‘Cuckoo’ en ‘Endless Summer’ fijne songs.

LAY LOW. Bij de burgerlijke stand van Reykjavik staat ze bekend als Lovísa Elísabet Sigrúnardóttir, maar geef toe: dat bekt iets te moeilijk voor het internationale publiek dat ze de jongste jaren aan zich wist te binden. Lay Low maakte, tot in de VS toe, naam met prachtige folk- en countrybluesliedjes. Dit keer liet ze zich echter bijstaan door een potige band, waardoor haar songs een rock-‘n-rollinjectie kregen en verrassend potig voor de dag kwamen. Zelfs haar lijflied, ‘Please Don’t Hate Me’, had een ingrijpende gedaanteverandering ondergaan. Voor artiesten die van de geëffende paden afwijken en zo de routine uit hun werk houden, kunnen we alleen maar het grootste respect hebben.

PEGGY SUE. Met de gelijknamige song van Buddy Holly hebben de gitaarspelende zangeressen Rosa Slade en Katy Young niets te maken. Met drummer Olly Joyce vormen de dames uit Brighton een trio dat met het door John Parish geproducete ‘Acrobats’ onlangs zijn tweede cd uitbracht. In Groningen werd de line-up aangevuld met een bassist, een celliste en violiste, waardoor hun donkere, bezwerende folkrock en rauwe grootstadsblues extra spierballen kreeg. De grofkorrelige sound van de band deed soms denken aan die van PJ Harvey of Blood Red Shoes, maar de knappe, meerstemmige samenzang en de nerveuze ritmiek gaven hun muziek een onmiskenbaar eigen karakter.

Dirk Steenhaut

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content