Het bestaat nog. Televisie die je vanaf het eerste beeld bij de keel grijpt en je niet meer loslaat, zelfs niet nadat de aftiteling over het scherm is gerold en een in glazige vrolijkheid gedrenkte stem je aanspoort om meer varkensvlees van bij ons te eten. In de documentaire Sam Dillemans: De waanzin van het detail gooiden regisseur Luc Lemaître en scenarist Sam Degraeve alle populaire vertragingsmanoeuvres als inleidende stem, voice-over en begeleidende vragen overboord. In een duikvlucht over schotelantennes en schoorstenen glijden ze de open deur van het atelier van de schilder binnen. Zomaar. Onverwacht. Er klinkt muziek. Er liggen boeken en tijdschriften op de grond. Een poes glipt weg. We weten niet in welke stad, in welk land we zijn. Niemand geeft uitleg, de kijker mag het voor een keer zelf uitzoeken. Er zijn geen voorgekauwde vragen waarop Dillemans antwoordt. Hij is. Hij schildert. Hij zwoegt. Hij vertelt, hij deelt mee en hij onderricht, over de rijkdom die Van Gogh op nauwelijks dertig centimeter schept; over het wonder van de lijn van Ingres.

In hedendaagse termen zou men Dillemans een dwarsligger kunnen noemen. Omdat hij weigert mee te deinen op de huppelende golven van de tijd. Omdat hij liever achteromkijkt dan voor zich uit. Misschien maakt dat net dat hij buiten de tijd staat, dat hij niet van hier en nu is, maar van altijd. Dillemans zit op een kussen voor een wit doek. Op het einde van de documentaire zal er op dat witte doek een hoofd staan. Zijn hoofd. Het is de enige voelbare regie die er aanwezig is. Er moet ergens een punt worden gezet. Maar verder lijkt het alsof de camera niet meer dan een bezoeker is die registreert.

We zien hoe Dillemans zich in bloot bovenlijf afbeult tegen de boksbal, hoe hij touwtjespringt. En altijd is er de tijd die wegtikt. De genadeloze tijd. Want Dillemans weet dat hij nooit lang genoeg zal leven om zijn plastische dromen – zoals hij ze noemt – waar te maken. ‘Daarvoor heb ik minstens 320 jaar nodig.’ Dillemans is fel, mateloos en helder. Hij trekt aan zijn sigaret, perst een citroen, overschouwt de boeken die hij allemaal voor minder dan een euro in de kringloopwinkel kocht en zegt: ‘Er is niets zo erg als een halve schilder. Je moet proberen volledig te zijn en dat vraagt opoffering.’ Overal hangt verf. Aan zijn vingers, aan zijn lippen, onder zijn neus. ‘Ik was vol penselen’, zegt hij.

En we gaan voort. Altijd maar voort. De documentaire heeft haast, zonder dat hij gejaagd is. Nooit wordt de camera voelbaar van het statief gehaald. De makers houden zich gedeisd, ze kijken niet hijgend mee over de schouder van Dillemans. We krijgen een groot beeld van het atelier, met daar ergens rechts in de bovenhoek een bezige Dillemans. We horen muziek, het schrapen van de borstels, het smeulen van de as van de sigaret. Het panorama vernauwt zich tot een enkel detail. Het rode lampje van het koffiezetapparaat. De eetlepel waarmee Dillemans een kiwi uitholt. Het rode hoopje verse verf. ‘Een kunstenaar moet talent hebben. Een kijker moet leren kijken.’ Dillemans wandelt rond het doek dat op de grond ligt. Met zijn wijsvinger trekt hij lijnen; met de achterkant van de borstel krast hij accenten in haar en jukbeenderen. Als hij praat, blaast hij wolkjes waterdamp uit. Het is koud in het atelier. Maar daar gaat het niet over. Dillemans steekt de straat over naar De Reiger, het café op de hoek. Acht minuten gunt hij zichzelf voor een kop koffie. Dan werkt hij voort. Altijd maar voort. ‘Schilderen is het hoofdthema. Al de rest is bijzaak.’ Sam Dillemans: De waanzin van het detail gaat met oog voor de juiste details voorbij aan de bijzaak en snijdt met een verpletterende bescheidenheid een soort essentie aan. Indrukwekkend.

Door Tine Hens

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content