Na de funky party-cd ‘Midnite Vultures’ laat Beck op zijn nieuwe cd een nieuwe, persoonlijke kant van zich zien. Op het mooie, akoestische ‘Sea Change’ haalt hij inspiratie uit de folk- en bluestraditie.

Door Michael Tschernek

‘Sea Change’ is verschenen bij Universal

Denver, enkele weken geleden. Beck Hansen (32) treedt op in een ongewone locatie: een voormalige synagoge in het centrum van de stad. Ongewoon maar perfect in overeenstemming met de ingehouden akoestische set die hij met multi-instrumentalist Greg ‘Smokey’ Hormel speelt voor een enthousiast publiek. Het is een Beck zoals die voordien nog niet veel te zien was: ingetogen, rustig, folky. De volgende dag spreek ik de artiest in de suite van Hotel Teatro in Denver, met uitzicht op de Rocky Mountains.

Een buitengewone plaats voor een concert was het gisteravond. Had je ooit al in een synagoge gespeeld?

Beck: Nee, maar wel op andere ongewone plekken. Ik heb ooit in een delicatessenzaak en een in een Wetenschapsmuseum in Detroit gespeeld, tussen de tentoonstellingsstukken.

In een oord van gebed en bezinning moest het wel een rustige akoestische set worden?

Beck: Het spook van de synagoge heeft me voor de set bezocht in de kleedkamer. Het wou niet dat ik de show zou stelen. Ik moest mijn songs gedempt brengen omdat ik me op zijn territorium bevond. Liedjes over de duivel heb ik daarom achterwege gelaten. Ik wou eerst de oude bluessong Devil Got My Woman spelen, maar met Cypress Grove heb ik dan maar een andere song van Skip James gekozen. Cypress Grove heb ik twee weken geleden opgenomen voor een nieuwe film van Wim Wenders over de legendarische bluesmuzikant.

Op ‘Sea Change’ breng je rustige, akoestische songs. Vrees je niet dat je fans dat niet zullen pikken?

Beck: (denkt lang na) Nee. (lacht) Ik wil eigenlijk gewoon zoveel mogelijk albums opnemen. Dan heb je een hele rist albums, waarvan de een of de andere de fans wellicht wel bevalt. In de toekomst maak ik misschien wel verschillende albums per jaar. Tegen het najaar van 2003 moet het volgende album er al zijn. Veel albums maken heeft het voordeel dat niet iedere noot die je speelt op een goudschaal wordt gewikt. Ik heb de indruk dat het voor muzikanten gezonder is als ze productiever zijn. De Rolling Stones brachten vroeger minstens één album per jaar uit. Toen ze in 1969 Let it bleed maakten, hadden ze al tien of elf platen opgenomen. Als je een hele collectie albums kan voorleggen, wordt er geen al te groot belang gehecht aan één exemplaar.

Brengt dat de kwaliteit niet in het gedrang?

Beck: Kwaliteit is iets aparts. Het hangt er allemaal van af wat je voor ogen hebt. Dikwijls is

het juist goed om slechte kwaliteit te omarmen. Net zoals het soms leuk is afgetrapte schoenen te dragen.

Je wordt een van de meest vernieuwende muzikanten van de voorbije tien jaar genoemd. Drukt dat op je? Een beetje van: ‘Help, ik moet iets diepgravends maken?’

Beck: (lacht) Van druk zou ik niet meteen spreken, maar ik probeer wel altijd iets van mezelf te geven, iets goeds te maken. Als ik iets maak dat werkelijk heel slecht is, doe ik dat met voorbedachten rade. (lacht) Dikwijls is het heel leuk een slechte song te schrijven. Dikwijls moet je een paar slechte songs schrijven vooraleer je erin slaagt een goede te schrijven.

Wanneer heb je voor het laatst een echt slechte song geschreven?

Beck: Ik heb sinds kort een nieuwe: Hollywood Nights. De producer, die de song had meegeschreven, heb ik uit de studio gegooid. (lacht) Dat was wel leuk. In Salt Lake City heb ik bij de opening van een shopping center een song over dat centrum uit mijn mouw geschud. Slecht, maar dikwijls doet het juist goed om dat te doen.

Waar komt het voor jou op aan bij songschrijven?

Beck: Je moet een gedachte, een idee, een gevoel hebben met iets eigens, iets eerlijks. En dat overbrengen op het publiek. Als ik zelf naar muziek luister, zoek ik naar mensen die iets te zeggen hebben. Zo eenvoudig is dat.

Het publiek moet erbij? Muziek maken voor jezelf is niet voldoende?

Beck: Nee, want dan heeft de muziek geen betekenis. Het gaat om de uitwisseling van ideeën met het publiek. Een album is voor mij niet klaar zolang het publiek het niet gehoord heeft. De muziek die je gemaakt hebt, thuis beluisteren, is één zaak. Zodra het album uitgebracht is, wordt het een hele andere zaak. Een song waarvan ik bijvoorbeeld niet erg overtuigd was, kan sterker worden, terwijl het publiek een andere song maar niets vindt.

Hou je rekening met de reacties van het publiek terwijl je aan het songschrijven bent?

Beck: Nee. Bij het songschrijven volg ik mijn instinct. Als ik muziek maak, word ik aangesproken door een bepaalde sound. Op zo’n moment voel ik dat ik een bepaalde richting moet inslaan. Er blijft mij dan geen keuze over om iets anders te doen: ik moet de muze volgen. Zo is het ook gegaan bij Sea Change. Het was me meteen duidelijk dat ik een plaat wou maken die folky en rustig is, met een ingehouden sfeer.

Het publiek reageerde gisteravond dolenthousiast. Maar er was ook iemand die riep: ‘Ik val in slaap’.

Beck: Dat vind ik niet erg. Integendeel, het is een compliment. In al die jaren dat ik toer, zijn er enkele platen waarbij ik heel graag in slaap val. Op tournee gaan, is hard werken: je treedt op, verbruikt heel veel energie en adrenaline, je ontmoet de meest uiteenlopende mensen, geeft interviews en als je op het eind van de dag probeert te slapen, sta je nog onder spanning. Op zo’n moment leg ik Blue van Joni Mitchell op. Of iets van Nick Drake. Platen die me in een goeie, rustige stemming brengen, waarbij ik in slaap kan vallen. Sea Change heeft een zelfde stemming.

Sommige songs op je nieuwe album doen sterk aan Nick Drake denken, vooral ‘Round the Bend’.

Beck: Ik weet het, verschillende mensen hebben me dat al gezegd. Ik heb die song uiteraard niet met dat voornemen geschreven, maar toen we er de strijkers aan toevoegden, kreeg ik die indruk ook heel sterk. Producer Nigel Godrich vond zelfs dat het te veel Nick Drake was. Ik heb voorgesteld om het orkest weg te laten, omdat de song ook heel goed werkt met bas en gitaar alleen. Maar omdat we beiden vonden dat het veel mooier klonk mét orkest, hebben we het geluid van het orkest met een effect behandeld, waardoor het heel sferisch klonk. Het herinnert nog altijd aan Drake, maar het is niet zomaar een reproductie.

Wat vind je van covers? Songs van Skip James en Hank Williams passen uitstekend bij wat je nu doet. Je hebt ze gisteravond ook verwerkt in je concert.

Beck: Ik wil absoluut nog een cd maken met covers van oude bluessongs en traditionals. Daar zitten fantastische songs bij. Onze generatie is dat soort muziek pas de laatste jaren beginnen appreciëren, maar toen ik twintig was, speelde ik die songs al. Ik vind het nodig dat dit soort muziek de generaties overleeft, want het is van een kwaliteit die je tegenwoordig niet veel meer vindt. In vergelijking met die muziek zie ik tegenwoordig heel dikwijls alleen maar een enorme leegte. De echte inspiratiebronnen voor de muziek van de toekomst liggen ver in het verleden: de oude blueslui, de oude folkmuziek, voodoomuziek, dirt&gristle-toestanden, enzovoort. Maar om naar je vraag terug te keren: ik hou van covers, van mensen die songs interpreteren. Iemand als Bob Dylan is na zes cd’s begonnen met het spelen van covers. Vroeger werden van een goede song verschillende versies opgenomen: een big-bandversie, een jazzversie, een rockabillyversie, een popversie, enzovoort. Het is fantastisch als een song op die manier ver boven de auteur en de eerste versie van de song uitgroeit. Covers zijn belangrijk: interpreteren, herinterpreteren naar een nieuw tijdperk. Te veel goede songs blijven ongebruikt.

Moet muziek een boodschap brengen? Wat vind je bijvoorbeeld van ‘The Rising’, het nieuwe album van Bruce Springsteen?

Beck: Ik heb het nog niet gehoord.

Goed, maar wat vind je in principe van een patriottisch album dat gemaakt is om troost te brengen?

Beck: Ik weet eerlijk gezegd niet wat ik daarvan denk. Ik ben er zeker van dat Springsteen dat goed doet. Hij is er de geschikte man voor, hij weet hoe hij sommige dingen tot uiting moet brengen. Zoals een schrijver erin slaagt een gevoel, idee of gedachte van jou perfect te verwoorden. Dat is de macht van de schrijver: gevoelens die je bij jezelf voelt, tot uiting brengen. En daarna stel je zelf vast: ‘Ok, nu voel ik me beter’. (lacht) Misschien is het dat waar kunst om draait.

Bruce Springsteen blikt in ‘The Rising’ terug op 9/11. Zou je zelf zo’n patriottisch album kunnen maken?

Beck: Ik maak gewoon muziek die voor mij zinvol is. Ach, ik weet het niet. Ik ben een internationalist. Door mijn opvoeding heb ik redelijk wat affiniteit met Europa. Film en kunst speelden een grote rol toen ik kind was. Ik heb een massa Europese literatuur gelezen. Ik ben geïnteresseerd in de Japanse cultuur en in het algemeen in verschillende culturen. Ik denk dat we als mensen allemaal met elkaar verbonden zijn. (stopt plots) Blablabla. (lacht)

Het bedachtzame van je nieuwe album contrasteert met de extroverte funk-, seks- en partystemming van ‘Midnite Vultures’.

Beck: Dat komt door ervaringen die iedereen meemaakt in zijn leven: het gevoel van ontgoocheling, verlies, aan de grond zitten als iemand je hart heeft gebroken. Ik breng liefdesverdriet op een heel directe manier tot uiting. Het album is zeer prozaïsch, je kan het woord voor woord verstaan. De eenvoud van oudere songschrijvers als Hank Williams en Hoagy Carmichael heeft mij daarbij geïnspireerd. Ze zeiden heel veel met weinig woorden. Ik heb er veel discipline voor nodig gehad met zoveel eerlijkheid te schrijven, zonder het te gewichtig te laten klinken.

Zijn de songs uit een persoonlijk perspectief geschreven, omdat je jarenlange relatie met je vriendin Leigh Limon voorbij is?

Beck: De luisteraar bekijkt de songs sowieso vanuit zijn ervaringen, maar ik kan me die gevoelens inderdaad levendig voorstellen. (lacht)

In de eerste song, ‘The Golden Age’, zit een gevoel van uitputting en onverschilligheid: ‘These days I barely get by/I don’t even try’. Ben je niet bang dat je zo weer het oude beeld van slacker, van nietsnut, ontstaan in de tijd van ‘Loser’, opgeprikt krijgt?

Beck: Ja, maar aan de andere kant is de tekst zo algemeen dat mijn grootmoeder hem op een dag ook kan zingen. (lacht) Dat imago dateert al van zo lang geleden, dat ik er nog nauwelijks aan denk. In het begin hadden de meeste mensen een duidelijk beeld van me, maar met elke cd die ik maak, krijg ik de kans dat beeld te verbreden, te verfijnen. Ik heb er altijd voor gekozen veelzijdig te blijven en nieuwe uitdagingen aan te gaan. Dat was een kwestie van integriteit voor mij. Sommige artiesten doen het anders en dat is ook goed, wat mij betreft.

Zat er ooit iets van waarheid in dat slacker-imago?

Beck: Gedeeltelijk klopte het wel. Ik was jong, had lang haar en droeg tweedehands rommel. (lacht) En vandaaruit hebben ze een beeld van mij gevormd.

Maar jouw creativiteit alleen al was niet te rijmen met iemand die voor niets te motiveren is?

Beck: Precies. In het beste geval verheugde ik me in het vooruitzicht dat ik niet hard zou werken. Desondanks heb ik altijd heel veel en heel graag aan mijn muziek gewerkt, in dat opzicht ben ik heel geconcentreerd en gedisciplineerd. Ik laat de media maar doen: het maakt me niet zoveel uit wat ze denken. Ik wil hun fantasieën over mij niet kapot maken. Als ze willen denken dat ik mijn dagen vul met videospelletjes spelen en chips eten, dan heb ik daar niets op tegen. (lacht)

Je vader, David Campbell, was een muziekarrangeur, je moeder had een connectie met Andy Warhols Factory, je grootvader met de Fluxus-beweging. Je was voorbeschikt om artiest te worden?

Beck: Ik denk dat iedereen in mindere of meerdere mate creatief is. Alleen brengen sommigen het tot uiting en anderen niet, om allerlei redenen. Maar het is natuurlijk prettig om op te groeien in een omgeving die je activiteiten aanmoedigt. Het belangrijkste was dat allerlei dingen gewoon voor mij beschikbaar waren. Je ziet bijvoorbeeld het eerste album van The Velvet Underground in de platencollectie van je ouders, je luistert ernaar, zonder te weten wat het is. Je probeert wat je hoort te begrijpen, je moeder geeft je uitleg en je denkt: ‘Aha!’. Toen ik dertien jaar oud was, heeft ze me meegenomen naar een film van Fellini: Giulietta degli Spiriti. Dat soort dingen opende deuren naar een totaal nieuw universum.

Je had geen gewoon tienerleven. Je hebt bijvoorbeeld ook een tijdlang bij je grootvader in Keulen gewoond.

Beck: Inderdaad. Daar woonde ik poëzielezingen bij, nam deel aan performancekunst, leerde banjo spelen. Het was een wereld op zich, en ik voelde me er goed in. Alles kon. Je kon bijvoorbeeld naar een concert gaan waar iemand met enkel een casio op het podium stond, met naast hem iemand die een koe nadeed. En het publiek was er gek op. (lacht) Heel opwindend vond ik dat.

Je vader heeft op ‘Sea Change’ de orkestarrangementen voor zijn rekening genomen. Had je nooit het gevoel dat je jezelf moest bewijzen tegenover hem?

Beck: (lacht) Nee. We hadden bij het maken van de cd een heel professionele relatie. Ik wist heel goed wat ik van hem verlangde. Ik heb een zeer duidelijke smaak, en hij stond heel open voor alles.

In het begin van de jaren negentig woonde je in New York en behoorde je tot de ‘Anti-Folkbeweging’. Nogal vreemd als je het nieuwe album hoort. Waar ging dat over?

Beck: We wilden ons op de wezenlijke dingen concentreren. De idee dat je in de grond geen overweldigende productiemiddelen nodig hebt. Een idee dat ook eigen is aan punk, maar de Anti-Folkbeweging was tot op zekere hoogte de volgende stap naar een onafhankelijke kunstenaar: alles wat je nodig hebt, is een idee, een tekst, een akoestische gitaar en een stem. Zelfs elektriciteit heb je niet nodig. En eigenlijk is dat ook helemaal de idee achter Sea Change.

‘Eigenlijk wil ik gewoon zoveel mogelijk albums opnemen. Dan zit er altijd wel één tussen die de fans bevalt. En hoe productiever een muzikant is, hoe gezonder’

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content