Mensen gelukkig maken. Het is niet de voornaamste drijfveer van Bart Cannaerts, maar het is wel een aangenaam neveneffect. ‘Meer hoef je er niet achter te zoeken.’ Het is meteen de verborgen boodschap in Waar is Barry?, zijn nieuwste comedyshow.

Ter hoogte van Lokeren wil hij me een anekdote vertellen. We zijn onderweg van Antwerpen naar het cultureel centrum De Kleine Beer in Beernem. Het is eind december en Cannaerts test zijn nieuwste show – Waar is Barry? – uit op een levend publiek. Zo’n twintig keer zal hij dat doen. Om zeker te zijn dat iedere grap zijn juiste plaats heeft, dat het ritme goed zit en dat de overgangen kloppen. Voor een man die de kunst van de oppervlakkigheid predikt, gaat hij opvallend grondig te werk. Maar daarover hebben we het pas na Lokeren. Eerst even dit. Twee weken geleden trad hij op in een feestzaal in Sint-Truiden – of was het Loenhout? – een verschil van 120 kilometer, maar hij weet het even niet meer. Het doet er ook niet toe.

Wat hij wil vertellen, is dit. Hij trad op in een feestzaal. De mensen hadden net gegeten, goed gedronken en toen mocht hij op, als een levend nagerecht. De sfeer leek nergens naar. Het publiek zat verspreid over de hele zaal en Cannaerts stond ergens in een hoekje grappig te wezen met tussen hem en de toeschouwers een humorloos gat. Iedere mop die Cannaerts vertelde, viel als een vermoeide en verdwaalde duif in dat gat. Soms klonk er eens een grinnik, maar keihard, bulderend lachen? Nee, zo ver kwam het nooit. Het zou een avond geweest zijn om snel te vergeten. En toch vergat hij hem niet. Op het einde van zijn optreden tikte een dame van tachtig jaar hem op de schouder. Met tranen in de ogen bedankte ze hem. Omdat hij haar had doen lachen. En ze bijna nooit meer lachte. ‘Of hij geen kaartje heeft?’, wilde ze weten. Want ze zou hem graag nog eens zien. ‘Zij heeft mijn avond goed gemaakt’, vertelt Cannaerts. ‘Uiteindelijk draait het daarom: dat mensen met een fijn gevoel naar huis gaan.’

‘Hou regs aan’, meldt de Zuid-Afrikaanse gps-dame van Cannaerts. ‘Mensen een fijne avond bezorgen’, herhaalt hij terwijl hij in zijn achteruitkijkspiegel tuurt. ‘Meer moet dat niet zijn. Allez, Bart, krijg ik dan te horen: dat is zo oppervlakkig. Tja, denk ik dan, en wat is daar mis mee? Is het dan zo veel beter je suf te piekeren over wie je bent en wat je hier doet? Ik heb er ooit vijf minuten zelf mee in de knoop gezeten, hoor. Ik zie me nog als achttienjarige op een terras in Leuven zitten en ik hoor me tegen een vriend zeggen: ‘Er moet toch meer zijn.’ ‘Ach, nee’, antwoordde die vriend. ‘Toch wel’, dacht ik toen. Misschien heb ik dat ‘meer’ ondertussen gevonden en kan ik er nu heerlijk luchtig over doen? Misschien, maar ik geloof niet dat het leven makkelijker wordt als je in de krochten van je jeugdherinneringen blijft krabben aan alles wat fout liep; ik zie er de zin niet van in om naar een onbeduidende perfectie te streven. Volgens mij is het leven echt simpel: je bent wie je bent, want je kunt niet iemand anders zijn. Het is blijkbaar de spijker waar ik graag op klop. Theo Maassen zegt al zeven shows lang dat het niet goed gaat met de wereld; ik blijf het iedere keer fantastisch vinden.’

‘Oppervlakkigheid’ tikte hij een paar maanden geleden tegendraads in op Google. Hij kwam uit bij En toen wisten we alles, het pleidooi voor oppervlakkigheid dat de Nederlandse filosoof Coen Simon verleden jaar schreef. Dezelfde Simon publiceerde ook de essaybundel Waarom we onszelf zoeken, maar niet vinden. Cannaerts bestelde in één beweging beide boeken en onderstreepte er nauwgezet in wat Simon beweerde dat hij zelf ook wel in zijn voorstelling wilde zeggen. Ik merkte het al op ter hoogte van Lokeren: voor een man die de oppervlakkigheid als levensmotto verheft, gaat Cannaerts opvallend grondig te werk. En beschouwend. Want we waren nog maar net uit Antwerpen vertrokken – ‘By die sirkel, hou links aan’, ratelde de gps – of de eerste naam van een filosoof was al gevallen. Seneca. En wat die te vertellen heeft over het labyrint van ons verwachtingspatroon. ‘Verwachting is de grootste hindernis om in het hier en nu te leven’, had Cannaerts hem vrij vertalend geciteerd. Of nog: ‘Vooruitkijken naar morgen verhindert het heden.’ Het was de met grappen en moppen omzwachtelde diepere bodem van zijn eerste soloshow, Ik tel tot tien.

Deze keer wil hij het over de hang naar het bewuste leven hebben. Of de zogenaamde zoektocht naar het zelf. Maar dan wel zonder dat het publiek de indruk krijgt dat hij het daarover heeft. Het is een moeilijke evenwichtsoefening, die tussen de grap en de boodschap, tussen de oppervlakkigheid en de diepgang. ‘Ik ben hier nu al anderhalve maand theorieën over aan het verzinnen’, zegt hij. ‘Over dat het zo’n raar idee is om jezelf te willen zoeken. Wat is dat, een zelf? En waar zou je dat dan moeten vinden? Om een of andere vreemde reden, trekken veel van die zoekers naar het zelf plots naar Afrika. Alsof hun zelf zich daar schuilhoudt. Ik denk niet dat je daar die zelf gaat vinden. Is het dan omdat in Afrika ronddolen een echtere, meer authentieke vorm van leven is? Omdat je dan iets anders doet dan de 99 percent mensen die thuis blijft? En maakt dat je unieker? Het punt is dat we er allemaal niets aan kunnen doen. Dat schrijft Simon. De mens is van nature een zingevend en zinzoekend wezen en doordat de vaste zingevers zijn weggevallen, zijn we nu een beetje in de war. Ik denk dat je gewoon moet aanvaarden dat we een beetje in de war zijn. En verder leg je je er het best bij neer dat het leven niet zo heel veel meer is dan iets eten, wat drinken, een keer vrijen en af en toe eens goed lachen. Klaar. Als dat dan oppervlakkig is, mij goed.’

Hoor ik hier ergernis opborrelen?

BART CANNAERTS: Absoluut, maar is dat niet het begin van veel humor? Als je een workshop comedy volgt – niet dat ik dat ooit gedaan heb – is het een van de eerste tips: noteer je ergernissen. Persoonlijk vind ik het boeiender me te ergeren aan dingen waaraan niemand zich schijnt te storen. Of omgekeerd. Me niet te ergeren aan iets waarvan iedereen schijnbaar groen uitslaat. Mensen die applaudisseren als de piloot het vliegtuig netjes aan de grond zet, bijvoorbeeld. Ik vind dat we niet luid genoeg kunnen juichen. Waaraan ik me bijvoorbeeld wel gigantisch erger – het zit niet in de show omdat het niet echt grappig is – zijn mensen die zeggen: ‘ Amaai, dat moet makkelijk zijn, geloven. Ik wou dat ik het kon.’ Ik vind dat een zeer hautaine uitspraak. Vooral omdat ze meestal komt van mensen die zichzelf een halve depressie zoeken naar het meer en het hogere en zich daarbij vastklampen aan allerlei bizarre theorieën over aardstralen en energiebanen. Wat die mensen in de eerste plaats vergeten, is om gewoon te leven. . En nu hou ik erover op.

Geloof je?

CANNAERTS: Niet meer, nee. Ik heb het geloof niet afgezworen en ik heb er niets tegen. Maar ik heb het geloof niet meer nodig.

EEN GRIJNS. EEN BLIK OPZIJ. ‘HEB IK JE EIGENLIJK AL VERTELD dat toen ze me op mijn veertiende vroegen wat ik later wilde worden, ik zeer ernstig ‘priester’ antwoordde? Ik ben misdienaar geweest tot mijn zestiende. Deels omdat ik ervan overtuigd was dat ik er bijzonder cool en hip uitzag in mijn witte paterskleed en omdat ik echt dacht dat meisjes daarop vielen. Voor mij was die hele kerk een soort podium en ik vond dat niemand daar echt gebruik van maakte. Mijn vader dirigeerde het koor en volgens mijn eigen bescheiden mening kon dat best wat swingender. Maar het ergste was toch de pastoor. In plaats van de mensen met een beetje moed en hoop voor de nieuwe week naar huis te sturen, stak die de ene donderpreek na de andere af. Over hoe slecht de wereld was en hoe verdorven de televisie. Ik vond dat het best wat grappiger en plezanter kon. Jezus was toch ook geen doemdenker geweest? Dus ja, het zal daar wel ergens begonnen zijn. In de kerk.’

Zijn comedians de moderne predikers?

CANNAERTS: Het is een neiging die ik systematisch onderdruk door het vooral niet over de actualiteit te hebben en wel over de dingen die ik onderweg meemaak en bedenk of die me verwonderen. In een Excellwerkblad hou ik stelselmatig van die dwaze dingen bij. ‘Hoe mannen op café gaan’ staat er dan. Of: ‘Met een zak van de Delhaize aan de kassa van de Carrefour staan.’ Of: ‘Een superheld die vooral super is in het keisnel verzamelen van nootjes.’ Dat zijn de moleculen van mijn show.

‘BY DIE AFDRAAIPAD, HOU REGS AAN.’ AFRIT BEERNEM. HET IS bijna zes uur en file. Cannaerts belt met de geluids- en lichttechnicus om een paar ideeën door te spreken. Hij wil in het begin een aardedonker podium met een volgspot op de ‘côté jardin’. ‘Is dat rechts? Links? Oké, op de côté cour, dan. Mensen denken dat ik vandaar kom, maar eigenlijk zit ik al achter de piano. ‘Hier ben ik’, zeg ik en dan – baf – de spot op mij. Ik wil zien of het werkt. Wat denk je? Eens proberen?’

‘Beernem’, zegt Cannaerts met de nonchalance waarmee een tienermeisje een kauwgumbel blaast. ‘De vorige keer dat ik hier speelde, zat er amper twintig man in de zaal. Het bestuur van het plaatselijke vogelopvangcentrum had me gevraagd, maar was vergeten ook een publiek uit te nodigen. Een reusachtige zaal, een reusachtig podium en daarin twintig toeschouwers en twee komieken – Ygor (Filip Haeyaert, nvdr.) en ik. Ik keek er zo hard tegenop, maar het was heel fijn spelen. Natuurlijk breng je voor twintig mensen geen show. Het is dan vooral een kwestie van te babbelen met de mensen en daar wat grappige dingen tussen te flansen. Ik herinner me dat ik het minstens twintig minuten over vogels heb gehad en achteraf ben ik dan ook nog eens lid geworden.’ Nu is hij hier op vraag van Jong CD&V. ‘Geen idee wat ik me daarbij moet voorstellen’, zegt hij terwijl we uitstappen. ‘Komen die alle drie of hebben die ook vrienden?’

HET BESTE UUR IS HET UUR VOOR DE VOORSTELLING. HET IS HET uur van de withete inspiratie. Messcherp en ongefilterd. ‘Anders is er altijd uitstelgedrag’, zegt Cannaerts. ‘Ik begin de meest nutteloze taken in huis uit te voeren of probeer nog snel mijn record Zoo Keeper te breken. Ken je dat? Echt een superdwaas computerspel. Alles om niet te hoeven gaan zitten en na te denken. Want dat is comedy verzinnen voor mij: naar de muur staren, halve ideeën noteren en die dan op een publiek loslaten. Net voor de voorstelling kan ik niet anders dan me concentreren. Dan moeten die halve ideeën iets worden of ik heb niets. Er is een tijd geweest dat ik dacht dat ik dat moest veranderen. Dat ik een beetje vooruit moest werken. Maar ondertussen heb ik aanvaard dat het de manier is waarop ik de dingen doe. Alle dingen. Ook als ik aan een televisieprogramma werk, komen de strafste invallen als de rode lamp van de deadline knippert.’ En dus voegt Cannaerts in de artiestenloge van De Kleine Beer nog snel een volledige strofe toe aan het ‘oppervlakkigheidslied’ waarmee hij de voorstelling afsluit. ‘Een beetje hiphop’, grijnst hij. ‘Ik ben altijd bang dat het te ernstig zal worden.’ Hij schraapt de laatste resten moussaka van zijn bord die de moeders van de Jonge CD&V’ers speciaal voor hem bereid hebben en uit zijn oranje rugzak van The North Face haalt hij zijn kostuum: een paar sneakers en een T-shirt. ‘Hoeveel mensen verwachten jullie?’, wil hij van de organisatoren weten. ‘120 à 150 man’, luidt het antwoord. ‘Comedy is populair in de streek. Al kan het ook zijn dat Jong CD&V de jeugd een beetje afschrikt.’ Even is het stil. Alsof iedereen op dat moment jong en jeugd op mathematisch gepaste wijze met elkaar wil verbinden. En dan zegt Cannaerts: ‘Zorg ervoor dat ze goed vooraan zitten. Hoe dichter bij elkaar, hoe fijner voor iedereen.’

Het raam in de loge kijkt uit op de toog van het café van het Cultureel Centrum. Op groot scherm wordt er voetbal getoond, uit de boxen klinkt Let’s Dance van David Bowie en aan de toog hangt hooguit acht man. Om vijf voor acht is dat aantal gestegen tot tien. ‘Organisatoren overdrijven altijd. Of het nu over betogingen of comedy gaat’, mompelt Cannaerts. Maar het café vanuit het raam van de loge blijkt niet het café waar alle gasten van Jong CD&V zich schuilhielden tot net voor de deuren opengaan. De zaal stroomt bijna helemaal vol. Eerste schepen, tweede schepen, burgemeester. Ze zijn er allemaal. Het grootste deel van de zaal heeft vooral oog voor de halve en hele bekenden links en rechts van hen. Het andere deel negeert de volgspot aan de rechterkant totaal en kijkt vooral strak naar het vage silhouet van Cannaerts aan de piano. Als hij met een iel stemmetje ‘Hier ben ik’, zegt, verschuiven de mensen hoogstens van hun linker- op hun rechterbil.

‘Het gaat niet goed’, zingt hij.

‘Het gaat niet goed.’

‘Maar ook weer niet kei-slecht. En hop, we zijn vertrokken.’ Een eerste gniffel. Een voorzichtige lach. Laatkomers zoeken zich stuntelig een weg door de donkere zaal. ‘We waren eigenlijk al begonnen, maar kom er gerust bij’, zegt Cannaerts. Ook dat levert een lach op. Het gaat goed, lijkt het. Vlot. De vrouw rechts van mij knikt instemmend bij alles wat Cannaerts vertelt. ‘Dat is zo’, lispelt ze als hij het over de vervelende gewoonte heeft van mensen om mails van op vakantie te sturen met de boodschap hoe geweldig ze het ginds hebben. ‘Dat is zo. Dat is zo’, zal ze drie, vier keer herhalen.

LATER ZAL CANNAERTS HET GEVOEL HEBBEN DAT HIJ HET publiek nooit helemaal mee had, dat het tot halverwege duurde – tot het moment waarop hij verschillende dranken begint uit te beelden – voor hij echt vertrokken was. ‘Het is het verschil tussen met en zonder voorprogramma spelen’, meent hij terwijl hij een flesje Spa binnen giet. ‘Met een voorprogramma is het publiek opgewarmd. En dat scheelt. Wim Helsen heeft al aangeboden om bij wijze van voorprogramma de try-outs van zijn nieuwe show te doen. Dat klinkt natuurlijk geweldig. Wat als de mensen dan ontgoocheld zijn over wat ze van mij te zien krijgen? Een mens wil niet dat het voorprogramma beter is dan de voorstelling zelf, toch?’

Bespeur ik daar dan toch enige existentiële twijfel?

CANNAERTS: Na een voorstelling ben ik nooit een tevreden mens. Ik weet te goed wat fout liep en wat beter kon. Vroeger zou de lauwe reactie van het publiek me onzeker gemaakt hebben. Nu laat ik me er niet meer door doen. Ik blijf rustig doorspelen, zoek een beetje wat wel werkt. Soms maken we het te ingewikkeld. Dranken uitbeelden en vertellen hoe je als man op café gaat: het levert gegarandeerd een gulle lach op. Zo simpel is het. Misschien moeten we het gewoon simpel houden.

Maar ergens wil je niet dat het zo simpel is?

CANNAERTS: Blijkbaar wil ik daar toch altijd iets meer insteken. Diepgang zonder diepgang, dat wil ik. Want zoals ik al zei: ik ben ook bang als het te ernstig wordt, bang dat mensen zullen afhaken of dat ze het maar flauw vinden. Dat is het dilemma: hoe maak je iets duidelijk zonder duidelijk te maken dat je iets duidelijk wil maken? Ik ben soms geneigd mensen iets te stevig bij de hand te nemen. Ook omdat ik zelf graag bij de hand genomen word. Kunst – laat het ons voor het gemak even zo noemen – die voor zich moet spreken: ik vind dat de grootste onzin die er bestaat. Ik krijg graag uitleg. Ik wil graag dat iemand me vertelt wat er precies op een schilderij staat en waarom die schilder dat zo geschilderd heeft. Een paar maanden geleden zat ik eens met Luc Tuymans in De Laatste Show. De andere gasten – Bart Peeters en Birgit Van Mol – vielen steil achterover van verbazing en verwondering bij elk beeld van een schilderij van Tuymans. Ik zag helemaal niets. Tot Tuymans vertelde dat het motief op een doek het motief was van de stoel waarop een Afrikaans leider vermoord was. Dat vond ik interessant. Ik was helemaal mee. Maar dan vond Tuymans het nodig om eraan toe te voegen dat hij dat ‘helemaal niet wilde vertellen, want dat hij vond dat een schilderij voor zich moet spreken.’ Wel, ik hoor dat niet, een schilderij. Ik wil dat verhaal erbij.

DAN STAAT JONG CD&V IN DE LOGE. OF HIJ NOG EVEN NAAR beneden komt. Voor de foto. En de gelukwensen van de burgemeester. En nog meer foto’s. Cannaerts zoent, trekt bekken, legt armen om schouders. Hij doet dat gewillig. Met de vlag van de CD&V strategisch gedrapeerd in de achtergrond. ‘De man van de Emmy’, zegt de burgemeester en geeft Cannaerts een extra handdruk mee voor onderweg. ‘Goed gedaan’, zegt hij een paar keer. ‘Dit is geen standaardprocedure’, zegt hij als we weer op weg zijn naar Antwerpen. Deze keer zonder Zuid-Afrikaanse richtingaanwijzingen. We kennen ondertussen de weg. ‘Het eindigt niet iedere keer op een foto- en signeersessie. Maar als dat gebeurt, vind ik dat prima. Ik heb een fijne graad van bekendheid: ik word niet lastiggevallen, maar er zit toch volk in mijn zalen. En daar gaat het om: als de mensen je niet kennen, komen ze niet naar je voorstelling. Het is de belangrijkste reden waarom ik met mijn kop op tv kom.’

Is dat het Emmy-effect?

CANNAERTS: Ik zou dat niet overdrijven. Behalve dat ik nu bekend sta als de groene komiek omdat ik niet naar New York ben gevlogen, weet ik niet of dat veel verschil maakt. Ik heb nogal de neiging om alles – en zeker successen – kapot te relativeren. Die Emmy Award is fantastisch natuurlijk, maar belangrijker is een nieuw en nog beter programma te maken. Dat is geen valse bescheidenheid, dat is enkel het besef dat het maar is wat het is. Een tv-programma. Pas op, als ik zo’n programma aan het maken ben, dan verlies ik me daar compleet in. Ik bijt me er helemaal in vast en ik kan me heel kwaad maken over dingen die niet lopen zoals het moet, maar ik ga niet gebukt onder de lat die ik mezelf leg.

Is er iets waaronder je wel gebukt gaat?

CANNAERTS: Zeer weinig. Maar misschien heb ik ook makkelijk praten. Ik kan me geen drama’s herinneren die ik heb meegemaakt. Ik heb een fijn lief dat voor me zorgt als ik naar de muur zit te staren of als een volwassen autist aan de structuur van mijn show zit te prutsen. Op dit moment – op de snelweg tussen Sint-Niklaas en Antwerpen – vraag ik me af of ik me wel zo moet ergeren aan al die mensen die vinden dat we diepgang missen. Misschien moet mijn toon veeleer geruststellend zijn. Moet ik zeggen – tussen twee grappen door – dat ze zich niet zo druk moeten maken. Dat het oké is. Dat ze oké zijn. Enfin, ik heb nog een paar weken om er eens over na te denken. Grondig, maar niet te diep. Zoals het leven moet zijn.

WAAR IS BARRY?

Première op 25 januari in Mechelen, daarna op tournee door Vlaanderen.

Speellijst op www.bartcannaerts.be.

DOOR TINE HENS – FOTO’S JOHAN JACOBS

‘JE LEGT JE ER HET BEST BIJ NEER DAT HET LEVEN NIET VEEL MEER IS DAN IETS ETEN, WAT DRINKEN, EEN KEER VRIJEN EN AF EN TOE EENS GOED LACHEN. KLAAR.’

‘KUNST DIE VOOR ZICH MOET SPREKEN: IK VIND DAT DE GROOTSTE ONZIN DIE ER BESTAAT. IK KRIJG GRAAG UITLEG.’

‘IK HEB NOGAL DE NEIGING OM ALLES KAPOT TE RELATIVEREN. OOK DIE EMMY AWARD. HET IS MAAR WAT HET IS: EEN TV-PROGRAMMA.’

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content