‘LESBIENNES HOUDEN VAN MIJN VROUWEN’

De klamme hand van een vroegrijp meisje leidde Thomas Blondeau de literatuur in. Een mens schrijft over wat hem door elkaar schudt. Bij Blondeau is dat de grilligheid van de liefde. ‘Wat betekent dat ik een verwend jongetje ben.’

Muziek bindt hen. En het verlangen iets te doen dat sterker is dan om het even welke twijfel. Het leven is nu eenmaal te kort om op het juiste moment te wachten. Oh ja, ook religie is niet langer taboe. Een zomer lang portretten van woest en ander talent.

Hoe zat dat met die klamme hand, wil u nu natuurlijk weten. Het ging zo. Op de achterbank van de bus schoof een meisje uit de klas – ik noem haar voor het gemak Greetje – enigszins verveeld haar hand in de broek van de zestienjarige Blondeau. Ze waren met de klas op schoolreis naar Brugge. Blondeau hoorde overal de klokken luiden en was op slag verliefd. Hij voelde zich Leonardo DiCaprio op de voorsteven van de Titanic. ‘Beeld je nu vooral niets in’, fluisterde Greetje in zijn oor terwijl ze haar hand aan zijn jas afveegde. Blondeau ontdekte die namiddag twee dingen: dat seks niet hetzelfde is als liefde en dat literatuur een prima manier is om de wereld een voetje te lichten.

Hij schreef over de hand van Greetje een verhaal – de hand werd een zedige kus – en stuurde het in voor de jaarlijkse wedstrijd van het Davidsfonds. Hij won. En opnieuw leerde hij twee dingen: dat je erkenning kunt krijgen voor iets wat je graag doet en dat de wraak van de literatuur bijzonder zoet smaakt. Iedereen wist nu dat miss vroegrijp zijn hart had gebroken. Zij keek hem nog meer met de nek aan. Maar Blondeau, ha, die werd nu wel herkend bij de bakker, de slager en de bloemist. ‘Jij bent toch die jongen van dat verhaal’, kreeg hij te horen. Wraak smaakte misschien zoet, succes en roem smaakten vooral naar meer.

Dat kortverhaal moet nogal indruk gemaakt hebben?

Thomas Blondeau: Onlangs bij het opruimen van de zolder vond ik het terug. Er staan zinnen in waarvan ik denk: ‘Waarom zijn mijn ouders niet regelrecht naar de zelfmoordpreventie gestapt?’ Die waren zo loodzwaar, zo doortrokken van puberale Sturm und Drang. Maar er waren ook zinnen bij die ik nu niet anders zou neerschrijven. Vooral in de beschrijvingen van meisjes. Het schijnt dat ik daar nogal goed in ben. In vrouwen beschrijven. Dat is wat ik van lesbiennes hoor. Het liefst zou ik willen schrijven als Fitzgerald. Ik ken geen andere schrijver die zo nietsontziend en toch vol mededogen over de mens kan schrijven terwijl hij tegelijk extreem esthetisch is. Al vrees ik dat het bij mij een vreselijk saai boek zou worden. Ach, ik werk aan mijn derde roman en in die fase twijfel je aan alles.

Behalve dan aan het feit dat je wilt schrijven?

Blondeau: God ja, er is onzekerheid. Maar niet van de verpletterende soort. Na mijn debuut, eX heb ik me vrij snel aan het tweede boek gezet. Toen Donderhart klaar was, vroegen mensen me: ‘Dat was zeker lastig, dat tweede boek?’ ‘Neen, eigenlijk niet.’ Er zat wel wat tijd tussen, maar dat had meer te maken met het leven dat voortging en met mensen die tijd van mij vroegen dan met angst om te mislukken. Mijn derde boek wordt blijkbaar mijn worsteling, maar dat is niet dramatisch. Ik ken ze, hoor, de fantastische schrijvers en wetenschappers die gegijzeld worden door hun eigen genialiteit. Dan wandel je een kledingzaak binnen en zie je ze daar aan het werk. Omdat het niet lukt. Omdat het pure meesterwerk onbereikbaar is. Ik streef er niet naar het ultieme boek te schrijven. Stel dat ik het schrijf: wat moet ik dan met de rest van mijn leven? Genieten? In een leunstoel hangen? Dankbaar zijn? Ach, houd toch op.

Ik stel het even anders: het was voor jou duidelijk dat je wilde schrijven? Eerste prijs bij het Davidsfonds of niet?

Blondeau: Ik neem aan dat als ik een lichaam als dat van Nureyev had, danser was geworden. En als ik niet alleen een basgitaar had gehad, maar er ook nog op had gespeeld, dan was ik misschien iets in de muziek geworden. De eerlijkheid gebiedt me te melden dat ik ooit een band heb gehad – het Verdriet van Vlaanderen – die buiten ikzelf en de bandleden niemand zich nog herinnert, wat natuurlijk alles zegt. Hoewel ik last begin te krijgen van tinnitus omdat ik werkelijk altijd met mijn iPod in mijn oren zit en ik dus nog steeds niet zonder muziek kan, ben ik er niet rouwig om dat ik zelf geen muziek speel. Ik geniet er liever van dan er technisch mee bezig te zijn. Met schrijven was het anders. Ik kon iets gezegd krijgen. Anderen deden toneel, ik schreef gedichten. Stel je er niet te veel bij voor. De poëzie die ik als veertienjarige produceerde leek erg op – euhm – poëzie van een veertienjarige. Maar wel allemaal heel gemeend.

In het begin was er het gedicht?

Blondeau: Eerst was er James Hond, een stripheld die ik in de lagere school verzonnen had. Ik kan voor geen meter tekenen, maar een poppetje met een plastron en een hondenkop lukt nog steeds. Het gekke is dat ik ook helemaal niet zo mooi kan schrijven. Technisch dan. Ik heb een afschuwelijk kattengeschrift. Op de leeftijd waarop de meeste kinderen duidelijk maken of ze links of rechts zijn, was ik daar nog niet aan toe. Men heeft toen voor mij beslist dat rechts schrijven in het leven een voordeel is. Ik ben een linkse rechtse geworden.

En toch blijven schrijven. Neig je tot masochisme?

Blondeau: Ongetwijfeld. Ik ben niet voor niets een romanticus.

Zo’n ouderwetse op een wit paard?

Blondeau: Allemaal de schuld van Robin Hood. En van Lady Marian die zwijmelend over haar liefde voor hem zingt. Dat wilde ik ook. Ik zat in Poperinge op de voormalige meisjesschool. Voor zes meisjes had je één jongen. De voormalige jongensschool lag iets verder en tussen de twee scholen was er een plein. Na school verzamelden we daar en mijn vrienden stonden dan heel stoer op hun fietsen geleund punten te geven aan de meisjes. Ik was zo’n moraalridder dat ik dat beledigend vond. Het deed afbreuk aan mijn nobele gevoelens voor het andere geslacht. Nog steeds schuilt er zo’n heilig boontje in mij. Als ik met mannen uitga en er wordt een vrouw opzichtig versierd – iets wat vrouwen soms best leuk vinden – dan denk ik altijd: ‘ Djeezes, ben ik ook zo?’ Vast wel. Maar ik kan het beter verbergen.

Liefde, de vrouw. Seks of geen seks. Het is allemaal erg aanwezig in je boeken.

Blondeau: Ik schrijf over wat impact maakt op mij. Ik heb de Tweede Wereldoorlog niet meegemaakt, wat rest er dus: de liefde. En seks die niet altijd liefde is, maar wel het ritme van de wereld bepaalt. Ik heb drie grote liefdes gekend. Over alle drie heb ik geschreven.

Geike Arnaert was een van hen. Je modelleerde de zangeres in ‘Donderhart’ naar haar.

Blondeau: Ik ga niet wanhopig om iemand heen schrijven omdat ze nu eenmaal bekend is. Ik schrijf over mensen die bestaan – niet altijd maar dat gebeurt – en ik houd me niet in. Net zoals ik een afschuwelijke schoonmoeder heb neergezet in eX die erg leek op de moeder van mijn toenmalige vriendin. Ik weet dat mensen zich daarin herkennen, maar ik heb geen zin om er een draai aan te geven. Fuck it, ik ben niet voor niets schrijver geworden. Je kunt niet altijd aardig zijn. Hoe groot mijn behaagzucht ook is.

Wacht, wacht. Schrijf jij om indruk te maken op vrouwen? Of is er toch een meer verheven drijfveer?

Blondeau: Ringo Star zei ooit: ‘We doen het allemaal voor de meisjes.’ Neen, er zijn gemakkelijkere manieren om iemand te imponeren. Naar de sportschool gaan, bijvoorbeeld. Als schrijver zit je de hele dag, daar word je niet mooier van. Waarom doe ik het dan wel, dat schrijven? Natuurlijk is het fijn en, hmm, wel ja, bevredigend om iets moois te proberen maken. Maar om eerlijk te zijn: ik geloof – en daar ben ik als literatuurwetenschapper op afgestudeerd – dat literatuur iets kan veranderen aan hoe wij tegen de wereld aankijken. Omdat literatuur uit taal bestaat en ons bewustzijn ook. Het is niet erg sexy om het daarover te hebben. Ik kan net zo goed een cultuurpessimist à la Meijsing napraten en blaten dat de wereld uit idioten bestaat – het is hoogstwaarschijnlijk nog waar ook – en dat je als schrijver de denkende met de kaars bent. Maar dan zeg je precies hetzelfde als ik. Alleen pathetischer.

Voor ‘ Cobra’ ben jij de boekendokter. Je schrijft mensen boeken voor als middel tegen verveling, overdreven ambitie of – in het geval van Siegfried Bracke – kontdraaierij. Jij bent echt wel overtuigd van de kracht van een boek?

Blondeau: Iemand die depressief is, moet je geen boek als kuur voorschrijven. Maar als ik me zelf niet zo best voel, zijn er teksten die mij helpen. Op de boekenbeurs kreeg ik een vrouw voor me. Ze had vijf sterfgevallen te verwerken gekregen in anderhalf jaar tijd, waarvan drie zelfmoorden. ‘Dokter’, zei ze. ‘Oh neen’, dacht ik. ‘Dit komt niet goed’ – ik zat daar effectief in een witte jas en ik vreesde dat die mevrouw niet doorhad dat mijn functie eruit bestond op een ludieke wijze boeken aan te prijzen – ‘Dokter. Ik moet u iets vertellen.’ Meer wilde die mevrouw niet: ze wilde haar verhaal kwijt. Ik heb haar Leaves of Grass van Walt Whitman aangeraden. Ik denk niet dat die vrouw daar gelukkiger van wordt, maar iets moois lezen, kan deugd doen. Nu ja, de clichés over de bibliotheek van Hitler zijn natuurlijk ook waar. Het is niet zo dat waardering van schoonheid een beter mens van je maakt. Of je wapent tegen de neurochemische sprongen in je brein.

Hij haalt een nrc.next van die dag uit zijn tas en vouwt hem open op de boekenpagina. Er staat een portret in van Jeroen Mettes, van wie zo net het verzamelde werk is verschenen. Al het verzamelde werk. Mettes pleegde zelfmoord voor hij dertig was. ‘Een studiegenoot’, verduidelijkt Blondeau. ‘Hij was briljant, had meer boeken gelezen dan wie ook, maar die hebben noch de neurochemie van zijn hersenen, noch de context van zijn leven veranderd. Hij had de hoop opgegeven om ooit tot een succesvolle interactie met de wereld te komen. Het klopt dat het met de wereld nooit meer goed komt, maar hé, de zon schijnt. Dat kon Jeroen niet meer opbrengen. Mijn God, ik weet eigenlijk niet waarom ik dit vertel.

Omdat het een drama is en drama’s je als schrijver altijd wel op de een of andere manier inspireren?

Blondeau : Oh ja, dat cliché. Na een faux-pas of een crisis is er vaak iemand in de buurt die zegt: ‘Dat zul je als schrijver wel fijn vinden’? of ‘Maar het zorgt wel voor mooie literatuur’. Of het nu als verwijt bedoeld is of als troost, het is een bevreemdende opmerking. Als ik moet kiezen tussen het voorkomen van een relatiebreuk, sterfgeval of ongeluk en het schrijven van een kortverhaal, is de keuze nogal gemakkelijk. Anderzijds: de meest ingrijpende gebeurtenissen in mijn leven waarin ik een aandeel had, kwamen niet altijd voort uit de meest veilige keuzes. Uiteindelijk ben ik zeer benieuwd naar wat ik nog niet ken. Of het nu streekgerechten, romans, of ja, gevoelens zijn. Gelukkig ben ik ook een burgertrut: een heroïneverslaving of me aansluiten bij het FARC zit er niet snel in. Is schrijver worden een gewaagde stap? Hoe genoeglijk en noodzakelijk ik het schrijven ook acht, tering, het Huis van de Literatuur heeft vele kamers, tochtgaten en vochtige kelders. Iedere mislukte godsdienstleraar die met twee troffels wat bladzijden vol heeft getypt, noemt zich een collega. Iedere gefrustreerde romanist die net een slechte bak koffie of een voortijdige zaadlozing heeft gehad, mag over je diepste gevoelens, pijnlijkste herinneringen en dierbaarste ambities heen pissen. Dus ja, er zijn minder tergende bezigheden.

Is schrijver worden een verstandige keuze? ‘Het is goed voor de streek’, zeiden bloemist, slager en bakker steevast nadat ze Blondeau als de jongen van dat ene verhaal geïdentificeerd hadden. Precies hetzelfde zeiden ze over Lernout & Hauspie, en we weten waar die geëindigd zijn. De Westhoek is een plek die naarstig zoekt naar zonen die ze kan uitzenden. En de zonen zijn meestal wat blij dat ze kunnen vertrekken. Blondeau was twintig. Hij belandde via een naargeestige tussenstop in Leuven in Leiden en verhuisde verleden jaar naar Amsterdam. ‘Ik had het nodig om weg te gaan’, vertelt hij. ‘Op mijn negentiende heb ik met inschrijvingspapieren voor The Jack Kerouac School of Disembodied Poetics voor me gezeten. Alan Ginsberg – de beatdichter – doceerde er en ik was toen helemaal gek van de beatniks. Mijn ouders keken met de nodige bezorgdheid tegen die brieven met mandala’s aan, uiteindelijk had ik de durf noch het geld om naar San Francisco te gaan. Het is Leiden geworden.

Omdat alles goed was zolang het maar niet Poperinge was? In je debuutroman ‘eX’ reken je enigszins af met de beklemming en de verveling van het platteland.

Blondeau: Ach, het is natuurlijk erg gemakkelijk om op dat platteland in te hakken. Dat ik in Nederland woon of ernaar verhuisd ben, heeft ook een zeer praktische reden. Het was een vorm van arbeidsmigratie. Veel uitgevers vind je niet in West-Vlaanderen. Los daarvan: ik kom er graag en ik vind het fantastisch om midden in de wei van mijn ouders te pissen zonder dat iemand me ziet. Na twee dagen kan ik echter niet anders dan denken: Weg! En snel! Er overvalt me steevast een luchtpijpvernauwende beklemming. De maatschappelijke controle wordt er toch iets strakker aangesnoerd. Toen we onze plechtige communie deden, mocht de jongen die zijn doopakte niet vond bijvoorbeeld geen witte pij aan zoals wij: hij moest in zijn gewone kleren naar voor. Toen we eens tegen het Vlaams Blok wilden protesteren – het waren de jaren na zwarte zondag – kregen we allerlei bezorgde ouders over ons heen. We zouden op woensdagochtend op het plein wat spandoeken ontvouwen en – we waren niet voor niets bij de Scouts – iets sjorren. Sjorren tegen het fascisme, ook dat kun je enkel in de Westhoek bedenken. Kwam daar plots een vader van een jongen met een donderpreek. Dat we niet verzekerd waren. Dat we nooit meer op een baan bij de staat konden hopen, want dit – dat sjorren – kwam in ons dossier. Die angst, die schijterij voor een paar kinderen met wat vlaggen. Ik kan er nog boos over worden. Maar ja, misschien ben ik wel zo leeg van binnen dat ik me met Amsterdam moet volstorten? En wie weet: als ik in Amsterdam moet verhuizen naar een buurt waar er iedere dag een junk in mijn portiek ligt, dat ik dan ook denk: Weg! Snel! Naar Poperinge! Naar Westouter!

Over volstorten gesproken. Het is vrijdag in Amsterdam en de goedkope vluchten hebben net hun lading Britten over het Leidseplein uitgestort voor een weekend drugs, comazuipen, overgeven en misselijk in de goot liggen. Aan seks komen ze meestal niet eens toe wegens te ver heen van de wereld. We zitten in Café Américain, de bar van het gelijknamige hotel. Harry Mulisch zat er naar verluidt altijd. Blondeau houdt van het gebouw. Het is te groot en te duur voor wat het is. ‘Een prachtige brok overtolligheid’, noemt hij het. Ik vraag me af of dat geen mooie definitie van literatuur is? ‘Ik hoop dat het meer is dan dat’, antwoordt hij. ‘Er was een tijd dat ideologiekritiek of iets zeggen over Amerika of over man-vrouwverhoudingen heel erg vies was. Het was de generatie nix met zijn zwaar esthetische stroming: het leven is kut en dat schrijven we grappig op. Momenteel stel ik een bloemlezing samen met verhalen van schrijvers jonger dan 35 jaar. Daarbij vallen me drie dingen op: er is de veelvormigheid in thema’s en verhalen, de allochtone literatuur is volwassen geworden – we maken geen onderscheid meer op basis van herkomst van de auteur – en verder zit de wereld weer in de literatuur. Ik merk het ook bij mezelf. Je zegt wel dat ongelukkige liefdes de motor zijn van mijn verhalen, maar ik schrijf toch meer over politiek dan ik zelf doorheb. In eX zat een satire op de witte marsen en in Donderhart heb ik geprobeerd het effect van terrorisme op ons leven af te meten.’

‘De notie van een relatief betekenisloos bestaan heeft in de loop der tijden misschien meer levens gered dan welk christelijk of humanistisch ideaal dan ook’, laat je iemand in ‘Donderhart’ zeggen. Ben jij meer realist dan idealist?

Blondeau: Ik huiver van grote verhalen. We moeten heel zorgvuldig nadenken over hoe we met de wereld omgaan. Als we nog een keer een grote sprong vooruit maken – zoals dat heet – dan gaat het helemaal fout. Ik dacht dat ik met Donderhart een hoopvol boek had geschreven. Maar uiteindelijk luidt de slotsom: we leven in de best mogelijke wereld en we hebben er zeer weinig invloed op. Eric Hobsbawm schreef het al. De 20e eeuw wordt vaak neergezet als vooruitgang, als een prachtige beschaving, maar het is de bloedigste eeuw ooit geweest. En we zijn weer mooi op weg om ons te laten verblinden door veel te grote, onzorgvuldig geformuleerde verhalen. Stel dat het Vlaams-nationalistische verhaal werkelijkheid wordt. Wat zal er veranderen? Helemaal niets, maar het gaat wel tijd, geld en moeite kosten. Of dat andere idee: de islam komt eraan en onze cultuur gaat naar de knoppen. Het is erg gemakkelijk om dat te geloven, om te geloven dat de wereld zo eenvoudig in elkaar zit. Maar kom, ik dacht werkelijk dat Donderhart door het dak van de verkoopcijfers zou schieten.

Droom je van zo’n bestseller? Of anders gezegd: is succes een drijfveer?

Blondeau: Wat voor schrijver zou ik zijn als ik zeg dat het me niet kan schelen of ik gelezen word? Een leugenaar. Een pretentieuze idioot. Succes is geld en geld is – om Dostojevski te citeren – ‘gemunte vrijheid’. Ik was een keer op een pr-bureau. Donderhart was net uit. Ze wilden me managen, ze zagen in mij een of andere toekomst die ik zelf nog niet zag. Ze zouden me in tv-shows krijgen en bla en bla. Nooit meer iets van gehoord, maar wel interessant om mee te maken. Dat is succes dat aan je been snuffelt. Ik ben altijd doodsbang geweest om werkloos te zijn en arm.

Ben je ooit arm geweest?

Blondeau: Nooit. Het is pure bourgeoisangst. Kijk, ik zou mijn baan kunnen opzeggen en meer schrijven en dan zal er sneller een boek liggen. Ik heb meer uithoudingsvermogen dan doorzettingsvermogen. Ik hak niet zo snel knopen door, liever verdraag ik zo lang mogelijk een niet zo ideale situatie. Dat ik me nog niet louter en alleen aan de literatuur heb overgegeven – getting there maar toch – heeft te maken met het feit dat je met de gemiddelde opbrengst van een Nederlandstalige roman net een leuke set duurzame tuinmeubels kunt kopen. Dat ik financieel niet afhankelijk wil zijn van goodwill. En ik zeg moeilijk neen. Neen tegen mensen, neen tegen werk en neen tegen wat ik nog allemaal voor mezelf wil bereiken. Op vakantie ga ik niet, hobby’s zijn me vreemd en mijn ouders zouden me ook wel graag wat vaker zien. Een vrije dag betekent dat ik wat langer in pyjama kan rondlopen, maar wel evenveel moet tikken. Dat is niet erg, en ik bewonder de schrijvers die egoïstisch voor het hogere doel hebben gekozen. Ook al zitten daar mensen tussen die al tien jaar geen gedicht op papier hebben gezet en de dag verdelen tussen bestudeerd koffie drinken en heroïsch jenever slempen. Ze hebben gelijk overigens. Als je succes hebt, krijg je weer andere problemen. Roem kwelt de mensen, niet dat we daarom medelijden moeten hebben met sterren, maar het is een fenomeen waarmee niemand rekening houdt.

Succes en personencultus intrigeren je wel, want in beide romans komen ze aan bod.

Blondeau: Klopt, maar ik ben er klaar mee. Het interesseert me niet meer. Ik heb me lang afgevraagd waarom wij iedere week opnieuw in grote oplages de meest banale feiten uit de levens van bekende mensen tot ons nemen. Op mijn zeventiende heb ik in Humo gelezen dat Walter Groot-aers ontmaagd is door een oudere vrouw. Ik weet dat Herman Van Molle er een enorm genoegen aan beleeft zo lang mogelijk zijn ontlasting op te houden en ik weet ook dat Els de Schepper twee taaie haartjes in haar boezemsleuf heeft. Waarom weet ik dat? Waarom heeft geen van die drie personen aan de interviewer gezegd: ‘Vind je dat nu echt interessant?’ Het is niet interessant, en daarom fascineerde het me waarom het zo wordt uitgesmeerd. Vroeger stemde het me droef, nu is het vooral een grappig fait divers uit onze cultuur.

Hoe lang houd jij je ontlasting gemiddeld op?

Blondeau: Dat wil je echt niet weten.

VOLGENDE WEEK STINE SAMPERS

DOOR TINE HENS / FOTO’S JURGEN ROGIERS

‘Gelukkig ben ik een burgertrut: een heroïneverslaving of me aansluiten bij het FARC zit er niet in.’

‘Wat voor een schrijver zou ik zijn als ik zeg dat het me niet kan schelen of ik gelezen word. Een leugenaar.’

‘Roem kwelt de mensen, al hoeven we daarom geen medelijden te hebben met de sterren.’

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content