‘IN BELGIË VOND IK GEEN KLEUR’

Galway, Ierland, 1988. © © HARRY GRUYAERT/MAGNUM PHOTOS

De zintuigen op scherp en de ogen wijd open: voor Harry Gruyaert, de Belgische Magnumfotograaf van wie in Parijs een groots opgezette overzichtstentoonstelling loopt, met bijbehorende nieuwe monografie, gaat er nog altijd niets boven een maximale beleving van de echte wereld. ‘Ik zou niet meer weten hoe ik vandaag een vrouw moet versieren. Ze hangen voortdurend aan hun telefoon.’

‘La couleur! C-O-U-L-E-U-R.’ Op de derde verdieping van het Parijse Maison Européenne de la Photographie (MEP) legt een begeleidster een groepje schoolkinderen niet alleen klaar en duidelijk uit welk element de hoofdrol speelt in het werk van de Belgische fotograaf Harry Gruyaert (°1941, Antwerpen), maar ook hoe je het correct spelt. Kleur is wat eerder ook al opviel op de gele metrolijn, in het metrostel met het blauwe interieur waar een oudere dame leest, gekleed in verschillende lagen en tinten blauw, op een zitje waar het blauw via turquoise overgaat in een soort groen en geel. Zou Gruyaert daar iets mee doen? Bij de halte Hôtel de Ville hing een resem grote foto’s uit ’s mans Made in Belgium-reeks. Nog een stop verder – Saint-Paul, vlak bij het MEP – een metershoog beeld uit TV Shots, het werk waarin hij destijds grote evenementen als de Olympische Spelen van 1972 en de maanlanding in beeld bracht door het overstuurde tv-scherm te fotograferen. Parijs drukt Gruyaert dit voorjaar stevig aan de borst: er is het grandioze overzicht in het MEP, aangevuld met meer dan 300 grote werken in zestien verschillende metro- en treinstations. En in de Magnum Gallery loopt een complementaire expo.

Aan die man die als geen ander de sfeer van een plek op magische wijze weet te vangen in licht en kleuren, vragen we, ietwat onzinnig, of het licht en de kleuren in Parijs zijn veranderd na Charlie Hebdo. Sinds de aanslag heeft hij niet meer in de lichtstad gefotografeerd, bekent hij, zij het louter om pragmatische redenen: de voorbereiding van deze tentoonstelling en het bijbehorende boek, dat in drie talen is uitgegeven. Gruyaert mag dan wel sinds 1986 volwaardig lid zijn van Magnum, nog altijd het meest tot de verbeelding sprekende fotoagentschap ter wereld, met fotojournalistiek heeft hij niets te maken. ‘World Press Photo? Heeft me nooit geïnteresseerd, kijk ik nooit naar. Het is ondertussen wat verbeterd, maar vroeger zag je er alleen maar oorlog en bloed… Heel vervelend.’

Voormalig Magnumdirecteur Thomas Hoepker zag in Gruyaert dan ook veeleer een dichter. ‘Zei hij dat? Ach, ik werd in 1982 bij Magnum voorgesteld, samen met Abbas. Dat was een echte fotoreporter, die bovendien in zwart-wit fotografeerde. Hij had in Iran gewerkt, op een erg politieke manier. Ik heb me nooit met humanistische kwesties ingelaten. Bepaalde leden, vooral oudere, kenden maar één traditie: de fotojournalistiek in zwart-wit. Zij waren erg gekant tegen mijn toetreding. Iemand die te artistiek met fotografie omging, daarin zagen zij het einde van het agentschap. Nochtans zie ik mezelf helemaal niet als artiest. Vinden anderen het kunst, dan ben ik daar blij mee. Maar ik noem mezelf fotograaf.’

Je bent in Parijs aangekomen in 1962, met de ambitie om er de assistent te worden van fotograaf-regisseur William Klein.

HARRY GRUYAERT: In België was er niets te doen, waren er geen interessante magazines, viel er niets te leren. Het moest ook niet noodzakelijk Klein zijn, en niet noodzakelijk Parijs – Parijs was dichtbij. Ik zocht er mensen op van wie ik vond dat ze een eigen stempel hadden, die werk maakten dat je meteen herkende, zonder dat je hun naam had zien staan – zoals een Klein. Dat fascineerde me. Wat me vooral bij die fotografen opviel, was hun fysieke verschijning, die vaak even uniek was als hun werk. Na twee dagen had ik door dat het geen kwestie van techniek was, maar van persoonlijkheid.

Parijs, dat was ook ontsnappen aan de Vlaamse kerktoren.

GRUYAERT: Zo vlug mogelijk, tuurlijk. Vrijheid is mij heel dierbaar. Ik heb veel schrik om ergens vast te zitten. Zelfs als ik op straat loop en ergens geblokkeerd raak, probeer ik me er altijd een weg te banen. Het is een obsessie.

Uiteindelijk belandde je bij Robert Delpire, die onder meer Robert Franks klassieke The Americans uitgaf. Voor hem ging je auto’s fotograferen.

GRUYAERT: Delpire zat ook in de publiciteit. Hij realiseerde voor die tijd erg vernieuwende campagnes. Ik had geen cent meer, dus ik moest werken. Ik heb toen voor Citroën, een van zijn klanten, enkele brochures gemaakt. Ik heb van alles gedaan – ik heb bijvoorbeeld jarenlang Formule 1-wedstrijden gefotografeerd. Ik werkte zelden voor magazines, vanuit een zekere angst om mezelf daarin te verloochenen. Ik kende fotografen die de wereld rondreisden, die heel goed wisten wat de klant wilde en dat netjes afleverden, zonder meer. Dat weigerde ik. Ik heb ook nooit een opdracht aanvaard over onderwerpen die me persoonlijk interesseerden – India of Marokko – omdat ik niet wilde nadenken over wat redacteuren ermee zouden aanvangen. Omgekeerd zorgden opdrachten er soms voor dat ik op plekken kwam die ik niet kende. De eerste keer in Egypte was op vraag van Zeit Magazin, over de ramadan. Ik vond het er zo boeiend dat ik zeker tien keer ben teruggekeerd.

Je was een van de kleurenpioniers binnen Magnum. In die mate zelfs dat oprichter Henri Cartier-Bresson je ooit vroeg om enkele van zijn zwart-witprints in te kleuren.

GRUYAERT: Hij was komen kijken naar een tentoonstelling met werk van mij over Marokko, zeker tien jaar voor ik bij Magnum kwam. De prints vond hij verre van perfect, maar het intrigeerde hem wel. Hij stuurde me een boek op over André Lhote, zijn leermeester toen hij schilderkunst studeerde. Kleur voor Cartier-Bresson, dat was schilderkunst. Een paar dagen later belde hij me op met de vraag of ik het boek had ontvangen. Hij vertelde dat hij enkele proofs zou laten maken in het lab, dat hij me een doos pastelstiften zou bezorgen en vroeg me of ik ze wilde inkleuren. Ik zei hem dat ik nog nooit had geschilderd of getekend. Dat ik het erg vriendelijk van hem vond om aan mij te denken, maar dat ik het niet zou doen. (lacht) Het toont wel aan welke open geest hij had. Hij kende ook heel wat fotografen die in kleur werkten, niet uit overtuiging, maar enkel omdat de klant erom vroeg. Henri vond dat allemaal erg vervelend, en dus vond hij: la photo en couleur, ça marche pas.

Jij gebruikte kleur wel uit overtuiging, daarin gesterkt door de grensverleggende expo van William Eggleston in het MoMA in 1976. Heb je Eggleston ooit ontmoet?

GRUYAERT: Een paar keer. Maar ik heb nooit met hem gepraat. Hij is heel moeilijk aanspreekbaar – meestal is hij dronken. Ik was toen al bezig met mijn kleurwerk in België, en ik zag toen echt een connectie tussen waar ik mee bezig was en wat hij had gedaan. Dat was een geruststelling, ik wist dat ik de juiste stem had gevonden.

Bon, hoe enthousiast ik was over het werk dat hij in de VS maakte, zo zwak vind ik wat hij in Parijs of in Japan bijeenfotografeerde. Heel vreemd is dat, hoe Amerikaanse fotografen enkel goed werk maken in hun eigen land. Lee Friedlander, nochtans formidabel in Amerika, heeft zelf toegegeven dat hij daarbuiten nooit een goed beeld heeft gemaakt. Een grote kwaliteit van de Europeanen is dat ze zich wonderwel in andere culturen kunnen mengen. Cartier-Bresson had dat ook: zijn werk sprak niet alleen over de plaats waar hij fotografeerde, maar ook over de tijd waarin het gebeurde. Dat gaf het een zekere diepte.

Een verschil met de Amerikanen is dat het voor jou schier onmogelijk leek om in je thuisland te werken.

GRUYAERT: In mijn ogen zag het er grijs. Ik had een erg gecompliceerde haat-liefderelatie met België, vanwege mijn opvoeding. Ofwel moest ik in therapie, ofwel moest ik beginnen fotograferen. (lacht) Ik heb er jaren over gedaan. Ik ben zelfs in zwart-wit begonnen, omdat ik er gewoon geen kleur vond. Tot ik het langzaam maar zeker in de dingen begon te ontdekken. Die evolutie kon je goed zien in Roots, waarmee ik in 2013 in de Botanique exposeerde.

Hoe is je verhouding tot België vandaag?

GRUYAERT: België is zo veranderd. Zoals overal in Europa is alles er veel meer genivelleerd, tot en met de kleding toe. Als je vroeger de grens met Nederland overstak, dan kwam je andere mensen tegen, ander eten, een andere munt en een andere mentaliteit. Vandaag is dat niet meer zo. Het is wel nog interessant, visueel dan, maar het heeft minder karakter.

Met TV Shots leverde je destijds commentaar op de invloed van tv op onze samenleving. Vandaag doen kunstenaars gelijkaardige dingen met Google Street View. Heb jij iets met het internet?

GRUYAERT: Ik hou er niet van en ik gebruik het zelden. Heel vreemd: het gaat zogezegd om communicatie, maar tegelijkertijd wordt alles er kleiner door. We weten alles van iedereen. Vrijheid bestaat niet meer. Mensen leven in hun telefoon of computer. Ik zou niet meer weten hoe ik vandaag een vrouw moet versieren, want ze hangen voortdurend aan hun telefoon. We leven niet meer op straat, kijken niet meer naar wat er zich om ons heen allemaal afspeelt. Ik ben met mijn kinderen naar India getrokken – ik wilde hen laten zien in welke omstandigheden mensen daar leven. Dat was een interessante reis, maar tegelijkertijd begreep ik niets van hun obsessie over de wifi in het hotel, zodat ze ’s avonds met hun vrienden thuis konden praten. Dat is wel het laatste wat ik wil. Als ik ergens ben, wil ik niets meer weten. Over niets. Ik wil alleen daar zijn, en me volledig laten doordringen.

Ik herinner me een reis met Raymond Depardon (een Magnum-collega, nvdr.) in de Sahara. Hij had toen voor het eerst een gsm bij zich. Toen zijn kinderen hem belden, zei hij: ‘Verdomd, ik ben niet meer in de Sahara. Ik ben bij hen thuis.’ Dat vind ik een gevaarlijk idee. Mensen praten nu enkel nog met mensen die ze kennen. Het is een andere manier van communiceren, en er is geen weg terug. Gps: we weten waar we naartoe moeten, maar we lezen de weg niet meer. Dat verliezen we allemaal. Maar bon, ik ben ook maar een oude jongen.

HARRY GRUYAERT

Nog tot 14/6 in het MEP, in 16 metro- en treinstations van het RATP, Parijs. Alle info: mep-fr.org.

Het bijbehorende boek is uitgegeven bij Hannibal.

Harry Gruyaert signeert op 7 mei in het Fotomuseum Antwerpen.

DOOR STEFAN VANTHUYNE

Harry Gruyaert ‘WORLD PRESS PHOTO? HEEFT ME NOOIT GEÏNTERESSEERD. HET IS ONDERTUSSEN WAT VERBETERD, MAAR VROEGER ZAG JE ER ALLEEN MAAR OORLOG EN BLOED… HEEL VERVELEND.’

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content