Ze zijn de beloftes van gisteren. De sterren van morgen. Maar vooral: de jeunes premiers van vandaag. Focus Knack portretteert een zomer lang zes jonge wolven. Drie mannen. Drie vrouwen. De jongste 25, de oudste 34. Een acteur. Een cineaste. Een fotografe. Een muzikant. Een schrijfster. En een neveneffect. Generatie Nu.

‘Fien Troch is misschien wel de pure auteur/regisseur die Vlaanderen nodig heeft om een volwaardige filmnatie te worden’, schreef ‘De Standaard’ over haar debuut. Ze was pas 26, toen.Maar recensenten noemden haar al meteen in één adem met grootmeesters als Robert Altman en Ingmar Bergman.Op zoek naar de ziel van een bezeten filmmaakster.’Ik kan best rustig op een terrasje zitten en van het leven genieten.Als het maar niet te vaak moet.’

Soms zit een mens in kleine dingen. Soms vertelt een handdruk een verhaal. Soms een kapsel, een blik, een piercing of een paar schoenen. En heel af en toe valt een persoonlijkheid zelfs van een pols af te lezen.

‘Kijk’, zegt Fien Troch halverwege ons gesprek, vijf hoog in haar appartement aan de Dansaertstraat in Brussel. ‘Zie je dit hier?’ Ze stroopt haar linkermouw op en ze wijst op zes kleine, zwarte bolletjes van elk een halve centimeter. ‘Die liet ik vorig jaar tatoeëren. Een herinnering aan het mooiste wat me overkomen is de voorbije dertig jaar.’

‘Je vier kortfilms en je eerste langspeelfilm?’, probeer ik.

‘Je zit in de buurt’, zegt ze. ‘Die zes bolletjes, die heb ik samen met vijf andere regisseurs laten tatoeëren. Allemaal dezelfde bolletjes, op dezelfde plaats, in dezelfde tattooshop. We hadden alle zes een beurs gekregen van het Festival van Cannes, om een half jaar samen in Parijs te gaan wonen en werken. Die zes maanden samen, onder cineasten, die waren echt… weergaloos. Aan het einde wilden we daar allemaal een onuitwisbare herinnering aan. (Tikt de bolletjes één voor één aan.) Babak, Antonio, Alexis, Sebastian. Natacha. En ik.’

‘Als ik aan Parijs terugdenk’, glimlacht ze, ‘dan denk ik in de eerste plaats aan de opluchting die we daar voelden. Alle vijf hadden we jarenlang met het idee rondgelopen dat we compleet zot waren. Neurotisch. Monomaan. Gedoemd om eenzaam en ongelukkig te eindigen, wegens veel te obsessief met film bezig. Als je dan toch vier soulmates ontmoet, die allemaal met dezelfde demonen worstelen… Ja, da’s geweldig, hé. In the end wil niemand écht abnormaal zijn, natuurlijk. Iedereen wil zich begrepen voelen.’

Van Fien Troch – 30 intussen, en kersverse moeder – gaat het verhaal dat ze als kleuter al haar eigen filmpjes in elkaar knutselde met de overschotjes pellicule van haar vader, de gereputeerde filmmonteur Ludo Troch. Aan zijn cutting table zou ze aan de slag gegaan zijn met ongebruikte restjes Brussels By Night, Blueberry Hill, Crazy Love en andere grote Vlaamse films. Volgens de legende zou ze daarbij zelfs een T-shirt van Daens gedragen hebben. En een petje van Ad Fundum.

Fien Troch: Dat verhaal klopt wel in grote lijnen, maar de werkelijkheid was toch iets minder romantisch. ‘Filmpjes maken’, dat klinkt alsof daar al een hele visie achter zat. Niét, dus. In de verste verte niet. Ik deed daar in de donkere kamer gewoon wat ik mijn vader zag doen. Ik plakte willekeurig wat losse eindjes film uit een grote doos chutes aan elkaar. Beeld en geluid door elkaar. Wellicht van zeven of acht verschillende films. En daar zat ik dan, net als mijn vader, met witte handschoenen en een wit potlood van alles op te krabbelen.

Jammer dat ik zo geen ‘filmpjes’ bewaard heb, denk ik soms. Dat moet behoorlijk experimentele, van de pot gerukte cinema geweest zijn. (lacht)

Wist je aan de montagetafel van je vader al meteen: ‘Hier wil ik de rest van mijn leven mee bezig zijn?’

Troch: Mja. Ik liet toch al heel snel merken dat ik iets in de film wilde doen. Zodra ik kon spreken, naar het schijnt. Maar wat ik precies wilde doen, dat heb ik lang niet geweten. Pas op mijn 21e, toen ik in het laatste jaar regie zat, wist ik helemaal zeker: ‘Dit is het.’

Als kind en tiener wilde ik actrice worden. Filmster, zelfs. Ik had op mijn zevende een keer geacteerd in Manoë, een film van Marc de Hollogne. En dat had toen ontzettend veel indruk op me gemaakt. Regisseren, dat zei me op dat moment nog helemaal niks. Ik wilde voor de camera staan, niet erachter. Dat vond ik veel te weinig glamoureus. Vreemd, als ik er nu zo aan terugdenk. Van nature ben ik veel meer een schaduwspeler. Maar als tiener wil je zulke dingen nog niet van jezelf aanvaarden, hé.

Op je achttiende deed je jeingangsexamen aan StudioHerman Teirlinck, zonder succes.Was dat een grote ontgoocheling?

Troch: Ik heb daar toch voor geweend, ja. Behoorlijk hartverscheurend, zelfs. Maar na een paar dagen was dat alweer over.

De examenjury vond me niet ongetalenteerd, hoorde ik achteraf. Ze hadden meer het gevoel: ‘Binnen de twee maanden heeft dat arme kind zich hier opgehangen.’ En retrospectief vrees ik dat dat een heel juiste inschatting was. Binnen de kortste keren was ik daar compleet gekraakt.

Waardoor precies?

Troch: Onzekerheid, vooral. Gebrek aan ruggengraat. Zelfs voor het ingangsexamen stond ik al stilletjes te sterven, tussen al die zelfverzekerde acteurs en actrices. Acteren, dat is jezelf helemaal binnenstebuiten keren, hé. En dat is zo confronterend… Op dat moment was ik daar absoluut nog niet klaar voor.

Ik had ook nog niet leren knokken op mijn achttiende, denk ik nu. Ook dat speelde me parten. In Londerzeel, waar ik opgroeide, had ik vanzelf een zeker aanzien bij mijn leeftijdsgenoten. Mijn vader zat in de film, er kwam al eens een acteur bij ons eten, ik mocht redelijk vroeg uitgaan… Ik was van huis uit speciaal. Ik had zelfs een tattoo toen ik nog op school zat. Maar al na tien seconden Herman Teirlinck besefte ik: ‘Oei. Rock-‘n-roll zijn in Londerzeel, dat stelt precies toch niet zo geweldig veel voor op wereldschaal.’ (lacht)

Ontgoochelend normaal

In plaats van theater ging je na de secundaire school regie studeren. Niet in Antwerpen, maar in Brussel, een tamelijk meedogenloze stad. Was die stap niet nog veel groter?

Troch: Nee, want ik kende het beter. Brussel, dat was de stad waar mijn vader werkte, en waar we met het hele gezin naar de cinema gingen. Als tieners gingen we er vaak shoppen, ook.

Brussel is ongetwijfeld veel minder cosy dan Antwerpen. ’t Is grauwer. Vijandiger. Harder. Zeker als je op weg naar school door de hoerenbuurt aan Brussel-Noord moet. En toch voelde het om de een of andere reden veiliger aan.

En de filmschool?

Troch: Dat was een even zot circus als Herman Teirlinck, natuurlijk. Die schok was zeker niet minder groot voor mij. Ook op Sint-Lukas was ik een braaf meisje uit een klein dorpje dat weinig of niets van de wereld wist. En ook daar werd ik keihard met die kant van mezelf geconfronteerd. De meeste van mijn medestudenten waren een stuk ouder dan ik. Een paar waren de 30 zelfs al gepasseerd. En iedereen leek zo intimiderend… artistiek.

’t Kan vreemd klinken, maar ik weet nog dat ik mezelf dat eerste jaar aan Sint-Lukas vaak ontgoochelend normaal vond. Ik maakte me daar zelfs oprecht zorgen over. ‘Ik ben niet raar genoeg om films te maken’, dacht ik. Intussen weet ik jammer genoeg beter. (lacht)

Ik was ook nog heel impressionabel, toen, als dat woord bestaat. Snel onder de indruk. Ik liet me door iedereen omverlullen, de grootste nitwits eerst. Als je achttien bent, gaat dat zo, hé. Dan denk je dat iedereen die roept dat hij de volgende Kubrick is, dat inderdaad ook zal worden. Op die leeftijd staat talent nog gelijk aan ideeën hebben, en die heel luid verkondigen. Terwijl talent – écht talent – vooral een kwestie is van ideeën uitgevoerd krijgen, natuurlijk.

Regie studeren was je Plan B. Had je ook een Plan C of D?

Troch: Kunstgeschiedenis in Gent of Leuven. De universiteit, daar stelde ik me een soort rustige, veilige haven bij voor. Onterecht, wellicht. Maar toch. Ik had het gevoel dat ik er minder risico liep om op mijn bek te gaan. Zo’n regieopleiding, daar stop je heel je persoonlijkheid in. En dat gaat met ontzettend veel angsten gepaard. Daar wil je echt niet in falen.

Grappig, wel. Na mijn mislukte ingangsexamen aan Herman Teirlinck was ik heel relaxed, zonder grote ambities of verwachtingen, aan Sint-Lukas begonnen. Ik had het idee dat het een sabattical zou worden. Een bezinningsjaar. Ik ging me inschrijven op aanraden van mijn ouders, die wilden dat ik toch iets zou doen. Zelf had ik er niet eens bij stilgestaan dat het wel eens iets voor mij kon zijn. Zo hard zat ik in mijn trip van actrice worden. Maar toen ik eenmaal begonnen was, voelde ik vanaf dag één: ‘Dit kan ik niet gewoon eens proberen. Dit moet ik goed doen, of niet doen.’

Op Sint-Lukas werd er van de ene dag op de andere een streber in mij wakker, heel raar. Tijdens mijn humaniora was mijn enige ambitie altijd geweest: zo weinig mogelijk werken. Maar op de filmschool had ik plots in niets anders zin meer. Van iets vrijblijvends werd het binnen de kortste keren iets compleet obsessiefs. Na dat eerste jaar ben ik bijvoorbeeld nooit meer uit vrije wil op vakantie gegaan. Ik wilde alleen nog maar met film bezig zijn. Alles wat me daarvan afleidde, deed me panikeren. Nog altijd, eigenlijk.

Enfin. Nu stel ik het misschien een beetje te neurotisch voor. Ik kan best wel nog rustig op een terrasje zitten en van het leven genieten. Zolang het maar niet te vaak moet. (lacht)

Wonderkind

Als student draaide je al meteen drie bekroonde kortfilms, waarvoor je topacteurs kon strikken als Josse De Pauw, Jan Decleir en Viviane De Muynck. Zat je familienaam daar voor iets tussen, denk je?

Troch: Goh, dat vind ik een moeilijke. Toen ik nog studeerde, stonden er altijd mensen klaar om me te zeggen dat ik alles aan mijn vader te danken had. Maar dat was helemaal niet zo. De meesten van die acteurs zeiden ‘ja’ omdat ze het scenario goed vonden, of omdat ze mijn vorige kortfilms hadden gezien. Die wisten helemaal niet wie ik was. Ik maakte er ook een erezaak van om mijn vader niet te vermelden, omdat ik mijn films wou maken.

Maar aan de andere kant… Als ik het zo stel, heb ik de indruk dat ik mijn ouders tekortdoe. Want ze hebben me ontzettend gesteund tijdens mijn studies, zowel moreel als financieel. Zélf hebben ze altijd gedaan alsof dat de normaalste zaak ter wereld was. Want zo zijn ze dan wel. Maar ik had genoeg medestudenten die er helemaal alleen voor stonden, om te beseffen dat dat niet zo was. Er zijn ook ouders die een filmopleiding als de kortste weg naar het stempellokaal zien, hé.

Heb je het gevoel dat je, ondanks alle steun die je kreeg, toch hebt moeten knokken om te staan waar je nu staat?

Troch: In bepaalde opzichten wel, ja. Ik heb een paar keuzes gemaakt die allesbehalve evident waren. Zeker financieel. Toen ik van school af ging, mocht ik meteen een reclamespotje regisseren. Daar verdiende ik op één weekend twee maandlonen mee – meer dan 3000 euro. Als ik daarin carrière had willen maken, dan had ik nu al mijn eigen loft gehad. En een buitenverblijf, wellicht. Maar ik moest en ik zou langspeelfilms maken. Ook al moest ik daardoor een hele tijd rondkomen met 275 euro dop per maand.

Nooit gedacht: ‘Fuck mijn principes, hier met het grote geld.’

Troch: Nee. Een carrière in de reclame is nooit écht een optie geweest, dat had niet eens met principes te maken. Ik heb altijd al geweten dat ik alleen maar langspeelfilms wilde maken. Van tijd tot tijd doe ik nog altijd reclamejobjes, trouwens. Om de rekeningen te betalen. Ik doe dat graag. Maar fulltime was ik daar nooit gelukkig van geworden.

Je eerste langspeelfilm, ‘Een ander zijn geluk’, was er al toen je pas 26 was. Vond jij dat zelf even uitzonderlijk jong als de rest van de wereld?

Troch: Ik heb daar zelf nooit zo bij stilgestaan. Ik werd zelfs een beetje pissig als mensen daar te veel de nadruk op legden. Jong zijn, daar is toch geen verdienste aan? Ik bedoel maar: het is op je 26e toch niet moeilijker om een goeie film te maken dan op je 30e of je 50e? Maar je krijgt wel veel meer krediet, hé, als je nog zo jong bent. Mensen zijn bereid je heel veel te vergeven voor je 30e. Of om je voor het geringste de hemel in te prijzen. Ook al heb je daar zelf niet om gevraagd.

In mijn geval is dat op een bepaald moment een beetje tegen me beginnen te spelen, misschien dat ik het daarom bij momenten zo irritant vond. Omdat ik zo jong debuteerde, ontstond er op een bepaald moment een soort hype. Alsof Een ander zijn geluk de hele Vlaamse filmgeschiedenis tot een bagatel zou herleiden. En dan krijg je recensenten die boos worden, natuurlijk. En die schrijven dat het toch allemaal niet zo geweldig was. Ja, zelf had ik dus nooit het omgekeerde beweerd, hé.

‘Een ander zijn geluk’ had believers en disbelievers, maar in zowat elke recensie werd je film ‘moedig’ en ‘gedurfd’ genoemd. Weet je zelf waarom?

Troch: Omdat er bijna geen close-ups en dialogen in zaten? Omdat ik geen film maakte over leeftijdsgenoten, maar over oudere mensen? Ik weet het niet. En ik vind het heel moeilijk om dat soort dingen voor mezelf in te schatten. Zelf had ik in elk geval niet de ambitie om een gedurfde film te maken. Laat staan om moedig te zijn. Ik wilde gewoon vertellen… wat ik te vertellen had.

Niet voor communicatie

Het grote thema van ‘Een ander zijn geluk’ was communicatie en – vooral – het gebrek daaraan. Zou het kunnen dat je nieuwe langspeelfilm ‘Unspoken’ daar ook over gaat?

Troch: Mja, de titel geeft het een beetje weg, hé. (lacht)

Communicatie, dat is voor mij dé grote paradox van onze tijd. Technisch gezien is het nooit makkelijker geweest om met elkaar te communiceren dan nu. Met de hele boom van gsm’s en e-mails en MSN en noem maar op. Mensen zijn ook nog nooit zo hard aangemoedigd om mondig te zijn, en er zijn nooit minder taboes geweest. En toch heb ik niet het gevoel dat we nu meer aan elkaar zeggen dan pakweg 100 jaar geleden. Door televisie hebben we ook een heel onrealistisch beeld gekregen van wat communicatie moet zijn, denk ik. Praten alleen is niet meer genoeg. Je moet alles in flitsende oneliners verpakken, of je komt er niet meer aan te pas. Je zal verbaal maar niet zo sterk zijn, vandaag de dag.

In mijn director’s statement voor Een ander zijn geluk beschreef ik hoe ik mijn vader na een lang verblijf in het buitenland wilde vertellen hoe hard ik hem had gemist. En hoe ik dat met de beste wil van de wereld niet over mijn lippen kreeg, terwijl de woorden nochtans al maanden klaarzaten in mijn hoofd. Dat gevoel, daar worstelen veel mensen mee, denk ik. Dat ze de dingen die er écht toe doen uiteindelijk toch niet gezegd krijgen.

‘Unspoken’ is een Franse filmgeworden, met Franse acteurs. Wilde je weg uit klein Vlaanderen?

Troch:(verbaasd) O nee, helemaal niet. In Parijs leerde ik een paar acteurs kennen die ik geknipt vond voor die rollen. En zo kwam van het een gewoon het ander. Er zit helemaal geen strategie of slecht verborgen agenda achter. Het maakt me ook niet uit of mijn film Vlaams of Chinees genoemd wordt, als hij maar van mij is. Maar ik vind wel dat het mijn horizon verrijkt. Dus in dat opzicht vond ik het wel heel welkom.

Ik heb in Vlaanderen al enorm veel kansen gekregen. Mij zal je dus niks slechts horen zeggen over het VAF (Vlaams Audiovisueel Fonds), of over het filmbeleid hier. Dat spaar ik voor later, als ze me geen geld geven. (lacht) Serieus. Ik heb de afgelopen jaren veel filmmakers leren kennen, over de hele wereld. En zo slecht hebben we het hier niet, hoor. In Bogotá of zelfs New York kunnen jonge regisseurs alleen maar dromen van een overheidsinstantie die hen geld zou geven. Er worden hier ook meer films gedraaid dan ooit. Ik herinner me tijden dat mijn vader drie Vlaamse films monteerde – de oogst van een heel jaar.

De voorbije jaren stonden behalvejij nog een pak jonge regisseurs op: Felix Van Groeningen, DimitriKarakatsanis, Pieter Van Hees…Is er behalve jullie jonge leeftijdnog iets wat jullie bindt?

Troch: Dat vind ik echt een moeilijke. Als mensen over ‘de nieuwe generatie’ spreken, dan stel ik me daar altijd meteen een soort clan bij voor, die samen kerst viert en zo. En dat zie ik eerlijk gezegd toch niet meteen gebeuren, hoe groot onze sympathie voor elkaar ook is.

Het grote probleem in de film is dat het elk voor zich is, at the end of the day. Niet dat iemand van ons een ander ook maar wat dan ook zou misgunnen. Begrijp me niet verkeerd. Maar andersom zal ook niemand de helft van zijn subsidies van het VAF aan iemand anders afstaan, zodat die ook zijn film zou kunnen maken. Zo werkt het gewoon niet.

Verwende trut

Een uitspraak van de Zweedse filmlegende Ingmar Bergman: ‘Films maken doet pijn. Het is slecht voor je lichaam en slecht voor je ziel.’ Herkenbaar?

Troch: Absoluut. Toen ik aan de filmschool begon, vond ik dat zever in pakjes, die hele mythe van de lijdende kunstenaar. Ik dacht dat dat allemaal pose was. Valse romantiek. Ik nam me voor om alleen op een normale, nuchtere manier met film bezig te zijn. Zonder neurotische en hysterische toestanden. Maar tevergeefs, blijkbaar. (lacht)

Afzien is onvermijdelijk als je iets goeds probeert te maken, denk ik. Je hoogste niveau halen is niet genoeg, je moet jezelf voortdurend proberen te overstijgen. En dat is redelijk zenuwslopend. Jezelf uit je comfort zone duwen, je zekerheden loslaten, je beperkingen onder ogen zien… Geweldig zen word je daar niet van, hé.

Opmerkelijk. In vroegere interviews zei je een paar keer dat films je rechthielden in het leven. ‘Zonder films kunnen ze mij in een instelling stoppen’, klonk het toen. Nu lijkt het alsof films je juist uit evenwicht brengen.

Troch: ’t Is dubbel. Als ik aan het schrijven en aan het draaien ben, ben ik de gelukkigste mens in dit melkwegstelsel. Dan ben ik zo extreem gefocust dat ik alles vergeet: alle angsten, beslommeringen en onzekerheden. Maar zodra ik niét met film bezig ben, wordt alles… een opgave.

Mijn hele leven staat in het teken van film. Zeven dagen op zeven, vierentwintig uur op vierentwintig. Bij alles wat ik lees, zie, beleef en zelfs droom, is mijn eerste vraag: ‘Zit hier niets in voor…?’ Ik heb de ultieme one track mind. Maar ik zou het niet anders kunnen, of zelfs maar willen. Zelfs toen mijn zoontje geboren was, wilde ik zo snel mogelijk verder schrijven aan mijn volgende scenario.

Ik vind mezelf altijd een verschrikkelijk verwende trut als ik me dat soort dingen hoor zeggen. Ik besef verdomd goed dat ik het heel erg getroffen heb. Ik ben in een van de welvarendste regio’s ter wereld geboren – in een fantastische thuis, bovendien – ik ben gezond, ik heb een wolk van een zoontje, en ik mag doen wat ik graag doe. Ik heb, met andere woorden, alle redenen om extreem gelukkig te zijn. Maar toch zit er een permanente, gigantische onrust in mij die met niks overgaat.

Schrijfster Annelies Verbeke – een van onze volgende zomergasten – heeft het wel eens over ‘de angst voor zomaar een leven’. Is het zoiets?

Troch: Het heeft er zeker mee te maken, ja. Met zingeving en zo. Maar het is egocentrischer dan dat. Het heeft meer te maken met een gevoel van ontgoocheling in wie ik maar ben en wat ik maar kan. Een soort fundamentele onvrede met mezelf, waarvan ik weet dat ze nooit zal overgaan. Ik zal nooit goed genoeg zijn voor mezelf.

Vroeger, voor Een ander zijn geluk, was ik ervan overtuigd dat mijn eerste langspeelfilm dat allemaal ging oplossen. Daarna ging ik de geïncarneerde tevredenheid zijn, dacht ik. Niét, dus. Ik herinner me nog dat ik dat vreselijk ontnuchterend vond. De vaststelling dat er na de première van Een ander zijn geluk hoegenaamd niets veranderd was. Ik was gewoon Fien Troch gebleven. Mijn eigen angstige, onzekere en neurotische zelf. De puinhoop in mijn hoofd was er niet minder groot op geworden – integendeel zelfs. En de wereld, die was gewoon rustig verder blijven draaien.

Maar goed. Volgende keer beter, zeker? (lacht)

Tot slot. Je bent onlangs moeder geworden van Joaquin Townes. Naar…

Troch: Nee, net niét naar de acteur. Iedereen maakt meteen die associatie, maar ik had die naam van een Argentijnse vriend. Townes verwijst wél naar iemand: (countrymuzikant) Townes Van Zandt, een grote held.

Neil Finn van Crowded House vertelde me ooit: ‘Toen ik kinderen kreeg, viel er een enorme last van mijn schouders. Plots wist ik dat muziek maar muziek was.’

Troch: ’t Is de ultieme schepping, hé.’t Is nog wat vroeg om in te schatten wat dit ventje met mijn kijk op dingen gaat doen. Hij is nog geen maand oud. Maar ik weet wél al dat ik nooit meer iets mooiers ga maken.

Door Wouter Van Driessche – Foto’s Jurgen Rogiers

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content