Johnny Marr, de legendarische ex-gitarist van The Smiths, is terug. Met een nieuwe groep én een nieuwe plaat, maar nog altijd met dezelfde rebelse houding als vroeger. ‘Stereotiepen hebben op mij geen vat en daar ben ik trots op. Ik heb het recht om ‘fuck you’ te zeggen tegen dat soort van betutteling.’

‘Boomslang’

van Johnny Marr & The Healers komt uit op 10/2 bij iMusic/PIAS.

T he Queen mag dan dead wezen, The Smiths blijven leven. Terwijl twee nieuwe boeken – The Smiths And Beyond en Songs That Saved Your Life – het roemruchte verleden oprakelen, steken de protagonisten hun kop opnieuw boven water. Zanger Morrissey stond vier maanden geleden in de Royal Albert Hall in Londen uit de doden op en gitarist Johnny Marr komt, zestien jaar nadat hij The Smiths deed springen, eindelijk nog eens met een eigen groep op de proppen. Johnny Marr & The Healers debuteren met Boomslang, een behoorlijk psychedelische trip waarvoor hij in Zak Starkey (zoon van Ringo Starr) en Alonza Bevan (ex-Kula Shaker-bassist) de geknipte wapenbroeders vond.

Ze zeggen soms dat je helden ontmoeten ontnuchterend kan zijn. Eén uitzondering daargelaten – Terry Hall van de Specials en Fun Boy Three, een verschrikkelijk norse zuurpruim – ben ik echter nog nooit ontgoocheld. Ook Johnny Marr is helemaal zoals ik had verwacht. Te intelligent en te gesofistikeerd om aan de rock-‘n-rollclichés te beantwoorden. Iemand die zijn woorden wikt en steeds met een zekere aarzeling aan een zin begint.

‘Boomslang’ klinkt tamelijk psychedelisch. Heimwee naar het verleden?

Johnny Marr: Je mag het album gerust psychedelisch noemen, zolang dat maar niet sixties-achtig overkomt. Het is een plaat van de 21e eeuw. De jaren zestig doen herleven interesseert me niet, maar de psychedelische attitude trekt me wel aan. Ik hou van muziek die je geest naar een andere wereld voert.

De teksten passen daar wel bij. Op mij maken ze in ieder geval een vrij mysterieuze indruk.

Marr: Ik heb gezweet op de teksten: ik heb geschrapt en gewied om ze toch zo simpel mogelijk te houden. Ze mochten niet wollig zijn. De woorden moesten mensen aanspreken die denken zoals ik. Dat is immers in de eerste plaats mijn ambitie: een connectie maken. Ik wíl niet nog meer bekendheid verwerven, ik wil communiceren. Het lijkt mij een mooie gedachte om in Australië, Japan en België verwante zielen te bereiken met mijn muziek. Daarom wou ik geen verhalen verzinnen, maar vertellen over mijn geestesgesteldheid. Een thema dat blijkbaar vaak terugkeert op de plaat is persoonlijke vrijheid: je zelfbesef behouden, je eigen keuzes maken. Dat is wat mij de jongste jaren heeft beziggehouden.

Ik kan begrijpen dat je na de split van The Smiths niet meteen een nieuwe groep hebt opgericht. Je verleden moet heel intimiderend zijn geweest.

Marr: Het was meer basic dan dat. Toen The Smiths voorbij waren, ben ik in die andere favoriete rockgroep van me gestapt: The The. Ik kende Matt Johnson al van m’n 17e. Na The Smiths was dat in mijn ogen de beste groep van die tijd: het was dus een logische stap. Ik beken: voor het idee opnieuw een eigen groep uit de grond te stampen, was ik niet warm te krijgen. Ik deed enkel waar ik zin in had. Na The The wilde ik elektronische muziek maken. Dus dat deed ik ook, met Electronic. Ik prijs mezelf gelukkig dat ik altijd mijn hart heb kunnen volgen. Frustratie heb ik dan ook nooit gevoeld. Ik miste het niet in een groep te zitten. Ik zat al van m’n 15e in groepen, dus ik weet: it can be a pain in the ass. De artistieke verantwoordelijkheid moeten dragen, de rol van regelneef spelen zoals bij The Smiths: ik was maar wat blij dat ik daarvan verlost was.

Sommige nummers op ‘Boomslang’ doen me tegelijkertijd aan The Beatles, The Smiths en Oasis denken. Is dat de driehoek van de Britse poptraditie?

Marr: Ik herinner mij mijn allereerste interview, in 1982. Ik vertelde daarin over The Beatles. De journalist was verbaasd. In die tijd liet immers niemand die naam vallen. Retro was toen niet ‘in’, zoals nu. Nochtans was het praktisch onmogelijk om in de jaren zestig in Engeland geboren te worden zonder The Beatles te bewonderen. Met alle respect: theorieën over de Britse poptraditie kunnen me niet boeien. Wat vaststaat: The Beatles maakten even eclectische gitaarmuziek als wij. Ook zij waren beïnvloed door Motown en The Shangri-La’s.

Je hebt een gitaar aan Noel Gallagher gegeven toen die Oasis oprichtte. Zag je hem als jouw opvolger?

Marr: Ik had er geen benul van dat hij zoveel talent had. Ik vond hem gewoon een toffe kerel: dáárom gaf ik hem die gitaar. Hij had op dat moment maar één exemplaar, meer kon hij zich niet veroorloven. Hij stond soms zo lang op het podium zijn gitaar te stemmen dat ik medelijden met hem kreeg. ‘De mensen kunnen tussen twee nummers door naar de bioscoop gaan’, zei ik hem op een keer. ‘Jij hebt makkelijk praten, jij hebt wel 85 gitaren’, repliceerde hij. Dus dacht ik: oké, dan krijg je er één van mij. Wist ik veel dat Oasis zo groot zou worden. Niemand had durven te voorspellen dat ze zoveel succes zouden krijgen. De groep had evengoed de week erop al kunnen splitten. Ik mocht hem graag, dat is alles.

Je zei dat je met ‘Boomslang’ gelijkgestemde zielen wil bereiken. Welk type mens bén je eigenlijk?

Marr:I’m always in-between. Enerzijds kijk ik met een open geest en veel interesse naar synchronisme, voorbestemming en esoterische dingen, anderzijds ben ik dol op voetbal. Ik schipper ook tussen de bewondering voor de onbevangen branie van de jeugd en die voor grijze wijsheid. Ik voel respect voor het hindoeïsme en de onthechting van de boeddhisten, terwijl ik ook kick op de harde feiten van de wetenschappen . Ik laveer tussen de popsong van drie minuten en vette, luide, sexy rock-‘n-roll én experimentele, cerebrale , trippy elektronische muziek. De meeste mensen in mijn directe omgeving zitten ook zo in elkaar. Wij zijn passionele mensen én denkers. Ik vind het belangrijk dat je vasthoudt aan al die facetten van je persoonlijkheid.

Ik ben gráág een ongrijpbaar doelwit, want in deze door marketing geteisterde tijden is er een tendens om alle mensen op te delen in demografische doelgroepen. Op mij hebben culturele stereotiepen geen vat en daar ben ik trots op. Met alle polarisatie in de media sta ik op mijn recht om géén uitgesproken opinie te hebben over de positie die Engeland op politiek vlak moet innemen tegenover Amerika. Ik wil daar niet mee in opgezogen worden. Geloven de reclamemensen nu écht dat ik een bepaald model auto wil, opdat ik me een week gelukkig zou voelen? Dat ik die aftershave wil kopen om me één nacht lekker in mijn vel te voelen? Of een sweater die me tien seconden een goed gevoel geeft? Ik vind dat we door de reclame worden onderdrukt. Het is daarom dat ik waarde hecht aan individualiteit. Aan het recht om fuck you te zeggen tegen die betutteling .

In het nummer ‘InBetweens’ zing je dan ook: ‘I belong to nowhere’. Zo ben je opgegroeid met de punkbeweging, maar heb je daar, zeker op muzikaal vlak, altijd afstand van genomen. Net als je vriend Matt Johnson van The The overigens.

Marr: In feite ben ik van de generatie net ná de eerste punkgolf, dus voelde ik me sowieso uitgesloten. Toen dat fenomeen in Engeland explodeerde, mocht ik de clubs nog niet binnen. Ik heb dat nooit als een gemis aangevoeld, want intussen was ik al eigen songs aan het schrijven. Zonder valse bescheidenheid: ik was op die piepjonge leeftijd al een behoorlijk goeie gitarist. Ik wist dat wat ik deed beter was dan wat de meeste punkbands ervan bakten. Je moest geen genie zijn om in te zien dat de Sex Pistols fantastisch waren en ook The Buzzcocks waren een fijne groep, maar verder viel er weinig te rapen. Ik wilde, net als Matt Johnson, iets creëren dat van míjn generatie was.

Wij waren postpunk, zoals dat heette. We wilden alle etiketten die op muzikanten werden gekleefd, afgooien. De beperkingen in punk waren belachelijk: je song mocht niet langer dan drie minuten duren, je mocht niet technisch onderlegd zijn, je moest agressief zijn, je moest The Beatles haten. Alle popmuziek vóór de punk moest je afzweren. Het was een heel politieke beweging. De generatie die daarop volgde, heeft zich daartegen afgezet. De platen die ik in die tijd kocht, waren grotendeels Amerikaans: Patti Smith Group, New York Dolls, Iggy Pop, Television.

Als ik in die postpunkperiode naar platen luisterde, kon ik meestal snel detecteren door wie die groepen beïnvloed waren. Bij The Smiths lukte dat niet. Ik kon moeilijk achterhalen welke platen jullie zelf koesterden.

Marr: Ik zweer het: ik heb me nog nooit bij het schrijven van een song aan iemand anders gespiegeld. Hetzelfde geldt voor mijn gitaarspel. In het begin leerde ik songs van Motown, Patti Smith en vooral Marc Bolan. Bolans invloed kun je nog wel horen in een Smiths-song als Shoplifters Of The World Unite. Maar al snel ontwikkelde ik een ongewone, schizofrene gitaartechniek. Daarbovenop kwam dan Morrissey, die eveneens zong zoals niemand anders en met woorden kwam die niemand anders schreef. Ik ben er trots op dat we zo uniek klonken. Dat zie je bij alle innoverende groepen. Neem nu Radiohead: die onderscheiden zich ook van de rest. Zo’n band heeft de kwaliteit om allerlei elementen uit de muziek die hen aanspreekt te absorberen en als een eigen genre weer naar buiten te laten komen.

Als je voor iemand die The Smiths nooit gehoord heeft alle invloeden die in die groep samen kwamen op papier zou zetten, hij zou zich het geluid dat dat voortbracht niet kunnen voorstellen. De folkgitaar van Bert Jansch, aangesloten op de versterkers van de Patti Smith Group en geproduceerd door Phil Spector, die in plaats van de gebruikelijke drie piano’s twaalf gitaarpartijen over elkaar kleeft en dat alles met een postpunk indie doe-het-zelfethiek: wat een combinatie! In mijn ogen was het een happy accident. We streefden niet bewust originaliteit na: we wilden gewoon onze eigen persoonlijkheid laten spreken. Eigenlijk zou dat het doel van iedere mens moeten zijn. Ik heb het geluk gehad om mij via een elektrische gitaar te kunnen uiten.

Nu ook via je stem.

Marr: Ik denk dat ik ook als zanger niet echt met iemand anders te vergelijken ben.

Misschien niet. Maar het is wellicht geen toeval dat je daarnet Marc Bolan van T-Rex vernoemde. Zijn geest spookt op ‘Boomslang’ rond, zeker in de vocalen. Er zit een bepaalde ‘coolness’ in je manier van zingen, net zoals bij Bolan.

Marr: Ik heb op een gegeven moment besloten bepaalde songs opnieuw in te zingen. De vocalen moesten wat koeler overkomen. Ik wou er geen emotionele hoogtes en laagtes in. Dat wordt immers gauw hysterisch en pathetisch. De muziek waar ik van hou, of het nu Godspeed You! Black Emperor is of Boards Of Canada, is hypnotiserend en grotendeels in- strumentaal. Daarom wou ik vermijden dat de zang zo overweldigend was dat ze de sfeer van de muziek in de weg zou komen te zitten. Zelfs als ik het kon, zou ik nog niet zoals Otis Redding willen zingen.

De eerste keer dat je buiten de besloten repetitieruimte zong, was op een soundcheck. Uitgerekend Paul McCartney zat in de zaal. Beangstigend!

Marr: Ik deed alsof ik al járen zong. (lacht) Ik stapte zelfverzekerd op de microfoon af. Achteraf gooide hij met complimentjes. Misschien enkel uit beleefdheid. (lacht) Ik heb al meer van dat soort ervaringen gehad. Er is maar één devies op zo’n moment: geloof in jezelf. Het was een heel surrealistische situatie. Maar al bij al geen slechte manier om te starten.

Door Peter Van Dyck

‘Voor mij waren The Smiths een ‘happy accident’. Als ik alle invloeden die in de groep samenkwamen op papier zou zetten, je zou je het geluid daarvan niet eens kunnen voorstellen.’

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content