‘Diamond Dogs’, 50 jaar later: ook David Bowie had zijn ‘no future’-moment

In discussies over de beste platen van David Bowie wordt Diamond Dogs doorgaans over het hoofd gezien. De lp bezorgde de artiest weliswaar zijn Amerikaanse doorbraak, maar vond nauwelijks genade bij de critici. Vijftig jaar na zijn oorspronkelijke release is dit post-apocalyptische werkstuk nu alsnog aan een rehabilitatie toe.

‘This ain’t rock’n’roll – This is GENOCIDE!’ Met deze kreet begint het titelnummer van David Bowies achtste langspeler. Het zegt meteen iets over de grimmige sfeer die in de songs wordt opgeroepen. Diamond Dogs, dat volgde op kaskrakers als The Rise and Fall of Ziggy Stardust en Aladdin Sane, was zijn eerste collectie eigen songs sinds hij zijn alter-ego Ziggy Stardust had begraven en hij op 3 juli 1973 op het podium van het Londense Hammersmith Odeon zijn backingband The Spiders from Mars had ontbonden. Het zou meteen zijn laatste werkstuk worden dat nog sporen van glamrock bevatte. 

Diamond Dogs was een moeilijke overgangsplaat, maar Bowie was vastbesloten aan de wereld te bewijzen dat hij nog niets van zijn relevantie had verloren. Dit keer sloeg hij dus een experimentelere richting in. Door de afwezigheid van gitarist Mick Ronson, die een niet te onderschatten rol had gespeeld in zijn ontwikkeling van folkartiest tot rockicoon, zag David Bowie zich nu verplicht alle gitaarpartijen zelf voor zijn rekening te nemen. Voorts nam hij in de studio de saxofoon en keyboards voor zijn rekening en wierp hij zich voor het eerst op als producer. Hij was dus in ruime mate op zichzelf aangewezen en diende op Diamond Dogsheel wat ballen tegelijk in de lucht te houden.

De inhoud op deze pagina wordt momenteel geblokkeerd om jouw cookie-keuzes te respecteren. Klik hier om jouw cookie-voorkeuren aan te passen en de inhoud te bekijken.
Je kan jouw keuzes op elk moment wijzigen door onderaan de site op "Cookie-instellingen" te klikken."

Gelukkig beschikte de zanger op zijn zevenentwintigste al over tonnen ervaring. Sinds zijn beginjaren had hij zichzelf al meerdere keren heruitgevonden en voor vrijwel iedere plaat een nieuw personage bedacht. Tegelijk deed hij Mott the Hoople de hit All the Young Dudescadeau en wist hij persoonlijke helden als Lou Reed en Iggy Pop weer in de schijnwerpers te zetten, als coproducer van rockclassics als Transformer en Raw Power. Ook als songwriter wilde hij het over een andere boeg gooien. Alleen had hij daartoe nog geen vast omlijnd plan. Om tijd te winnen kwam hij, na Aladdin Sane, dus eerst op de proppen met Pin Ups, een verzameling sixtiescovers van onder anderen Pink Floyd, Them, The Easy Beats en The Who. 

Verval en decadentie

Tijdens het opnameproces van die lp kwam Bowie op het idee een rockopera te schrijven, geïnspireerd door de pessimistische toekomstroman Nineteen Eighty-Four van George Orwell, over de gruwelen van het tolitarisme. Hij had voor het project zelfs al enkele songs geschreven. Alleen bleek Orwells weduwe, Sonia Brownell, niet bereid hem de toelating te geven om het boek te bewerken, zodat de zanger zich genoodzaakt zag zijn concept te elfder ure om te gooien.

Bijgevolg creëerde hij het personage Halloween Jack, dat in een verlaten wolkenkrabber in Hunger City woont. Het decor is een in verval geraakte stad, die het midden houdt tussen het New York van de vroege seventies en een grauwe metropool uit het toenmalige oostblok, waar decadentie, geweld en de onderwerping aan de absolute macht van Big Brother centraal staan. Halloween Jack trekt met een jeugdbende op rolschaatsen al plunderend door de straten, bevolkt door oplichters en onbetrouwbare politici, en waar losbandige seks in portieken en androgyne jongens met uitgelopen make-up en gescheurde jurken schering en inslag zijn.

De inhoud op deze pagina wordt momenteel geblokkeerd om jouw cookie-keuzes te respecteren. Klik hier om jouw cookie-voorkeuren aan te passen en de inhoud te bekijken.
Je kan jouw keuzes op elk moment wijzigen door onderaan de site op "Cookie-instellingen" te klikken."

Behalve aan Orwells meesterwerk uit 1949 herinnert Diamond Dogs qua sfeer afwisselend aan A Clockwork Orange van Anthony Burgess, The Wild Days van William Borroughs en Metropolis, de sciencefictionfilm van de Duitse expressionist Fritz Lang uit 1928. Het is met voorsprong Bowies meest politieke werkstuk en, althans tot het verschijnen van zijn zwanenzang Blackstar, ook zijn donkerste. Het uitgesproken ‘no future’-gevoel, dat als een rode draad door de nummers loopt, is overigens al een voorafspiegeling van de punkbeweging die pas enkele jaren later in Groot-Brittannië wortel zal schieten. 

Nieuwe fase

Met Diamond Dogs, waarmee hij na zijn glamrockperiode een nieuwe artistieke fase in zijn carrière inluidt, wil David Bowie zowel provoceren als entertainen. Het project wordt, kort na de release, echter op lauwe recensies onthaald. ‘De meeste songs zijn middelmatig’, schrijft de befaamde rockcriticus Lester Bangs. ‘Bowie heeft de pretentie zich op te werpen als de  chroniqueur van een planeet die naar de haaien gaat, maar alles wel beschouwd is dit zijn brokkeligste plaat tot nu toe’. Volgens New Musical Express blinkt Diamond Dogs uit in overbodigheid en incoherentie, al zal het blad tegen 2013 zijn mening drastisch bijstellen: het neemt de collectie uiteindelijk zelfs op in zijn lijst van de vijfhonderd beste langspelers aller tijden. 

Anderen hebben het dan weer over het beste en uniekste dat Bowie tot dan toe heeft uitgebracht. ‘Waar Alladin Sane nog iets weg had van een reeks snapshots, genomen vanuit de raarste hoeken, heeft Diamond Dogs het niveau van een hoogwaardig schilderij’, oordeelt Sounds, terwijl Bowie-biograaf David Buckley de filmische kwaliteiten van de nummers prijst. ‘Die zijn zo gedurfd dat ze je de adem afsnijden’.

Diamond Dogs is de eerste plaat van David Bowie waarop hij de studio als een instrument gebruikt en zich, met volle overtuigingskracht, manifesteert als leadgitarist. ’s Mans voorliefde voor onconventionele akkoorden en schrapende, soms atonale klanken zal aan The Edge van U2 of aan de leden van Sonic Youth zeker niet onopgemerkt voorbijgaan. Andere muzikale blikvangers zijn pianist Mike Garson, die later nog herhaaldelijk aan de zijde van Bowie zal opduiken; bassist Herbie Flowers, die eerder al te horen was op Space Oddity, en de uit de sessies voor Pin Ups overgehouden drummer Aynsley Dubar. Tony Visconti, die enkele jaren eerder al zijn opwachting heeft gemaakt als producer van The Man Who Sold the World, wordt dit keer aangezocht om enkele strijkersarrangementen te bedenken. Voor de teksten van Diamond Dogs bedient David Bowie zich dan weer van de cut-up techniek, die hij heeft opgepikt van de Amerikaanse beatnikauteur William Burroughs, maar eerder al is gebruikt door een dadaïstische dichter als Tristan Tzara.

Rariteitenkabinet

Opmerkelijk is ook het even groteske als controversiële hoesontwerp van de lp. Het is van de hand van de Belgische graficus en popartkunstenaar Guy Peellaert, bekend van zijn boek Rock Dreams en het artwork voor It’s Only Rock’n’Roll van The Rolling Stones. Op de uitklapbare cover van Diamond Dogs zien we David Bowie als onderdeel van een bevreemdend rariteitenkabinet: hij staat afgebeeld als half mens, half hond, met de genitaliën prominent in beeld. De tijdgeest blijkt er echter nog niet rijp voor te zijn, en dus worden de organen in kwestie door platenmaatschappij aanvankelijk kuis weggeretoucheerd. Pas met het oog op latere re-releases zal het gecensureerde schilderij in ere worden hersteld.

In Future Legend, de gesproken openingstrack van Diamond Dogs, introduceert Bowie de zogenaamde ‘peoploids’ die zijn fictieve wereld bevolken, maar schildert hij net zo goed straten vol roedels zwerfhonden en rottende lijken. De sfeer is er één van verloedering en dreiging: ‘fleas the size of rats sucked on rats the size of cats’, vertelt hij. De ‘diamond dogs’ uit de songs zijn dan weer genadeloze stropers die angst en terreur zaaien. In de titeltrack, een soort boogie die geschoeid is op de leest van The Rolling Stones en met matig succes als single wordt uitgebracht, introduceert de artiest de figuur van Halloween Jack, een individualistische rebel die zich boven het plebs verheven voelt. 

De inhoud op deze pagina wordt momenteel geblokkeerd om jouw cookie-keuzes te respecteren. Klik hier om jouw cookie-voorkeuren aan te passen en de inhoud te bekijken.
Je kan jouw keuzes op elk moment wijzigen door onderaan de site op "Cookie-instellingen" te klikken."

Veel beter vergaat het die andere single, het oercatchy, door een memorabele gitaariff aangezwengelde glamrockanthem Rebel Rebel, dat in het teken staat van gender bendingen seksuele ambiguïteit (‘You’ve got your mother in a whirl / She’s not sure if you’re a boy or a girl’) en een plek verovert in de Britse top-vijf. Een ander hoogtepunt is de epische mini-suite Sweet Thing / Candidate / Sweet Thing (reprise): één van Bowies meest ambitieuze songs tot dusver. Het begint als een barokke maar elegante ballade die zich geleidelijk tegen de avant-garde aanschurkt. Naast een lyrische sax speelt de artiest hier zijn eerste echte gitaarsolo, wat hem opvallend goed blijkt af te gaan. ‘Hope is a cheap thing’, stelt hij vast, terwijl hij met een zekere zelfvernietigingsdrang in de afgrond staart: ‘We buy some drugs and watch a band / Then jump in the river holding hands’. 

Rock’n’roll With Me, een pianosong die David Bowie schreef met zijn oude schoolvriend, zanger en danser Warren Peace, is een ode aan zijn publiek (‘When you rock’n’roll with me / There’s no one else I’d rather be’ ), die als scharnier fungeert tussen de beide helften van Diamond Dogs. In het tweede deel integreert de artiest alsnog enkele van de nummers die oorspronkelijk zijn bevrucht door George Orwell. Bowie schetst hier een surveillancemaatschappij waarin individuele vrijheden worden aangetast en manipulatie hoogtij viert: ‘We’re fighting with the eyes of the blind’, klinkt het in We Are the Dead, terwijl in Big Brother en Chant of the Ever Circling Skeletal Family wordt gewaarschuwd voor de gevaren van brainwashing, ongecontroleerd gezag en blinde volgzaamheid aan een autoritaire leider.

Zwartgallig

Nóg een nummer dat expliciet naar de dystopische roman van Orwell verwijst is 1984, een door wahwahgitaren aangedreven flard funk die herinnert aan Shaft, de Blaxploitation-soundtrack van Isaac Hayes, en verpakt is in een zwierig orkestraal arrangement van Tony Visconti. Qua sound is het een voorafspiegeling van de plastic soul die Bowie op zijn volgende langspeler, Young Americans, zal gaan exploreren. Inhoudelijk baadt ’s mans futuristische visioen over een getto vol junkies echter in zwartgalligheid. De artiest roept op tot verzet tegen de heersende orde (‘Beware the savage jaw of 1984’), maar ook al bevat Diamond Dogs flink wat sterke songs, als geheel lijdt de plaat toch aan een gebrek aan samengang. Bowie is trouwens de eerste om de gebreken van zijn rockmusical te erkennen. ‘Het was de moeilijkste plaat uit mijn carrière’, geeft hij toe. ‘Het ontbrak me aan een klankbord en dat was best beangstigend’. Toch zijn velen het erover eens dat ook zijn cokeverslaving een obstakel vormde voor de coherente uitwerking van zijn verhaal. 

De inhoud op deze pagina wordt momenteel geblokkeerd om jouw cookie-keuzes te respecteren. Klik hier om jouw cookie-voorkeuren aan te passen en de inhoud te bekijken.
Je kan jouw keuzes op elk moment wijzigen door onderaan de site op "Cookie-instellingen" te klikken."

Het materiaal uit Diamond Dogs staat vervolgens centraal tijdens een zes maanden durende, megalomane Amerikaanse tournee die weleens wordt omschreven als ‘Metropolis meets Caligari’. Het is een spectaculaire show, één van de duurste op dat moment, waarvoor David Bowie gebruik maakt van post-industriële stellages en hydraulische liften. Het omvangrijke decor dient vervoerd te worden met drie opleggers van elk veertien meter lang en 35 mensen hebben telkens een volledige dag nodig om het op te bouwen. Bovendien is het toerschema aan de slopende kant: de crew en het materiaal moeten lange afstanden afleggen. Na een verkeersongeval ergens halverwege tussen Atlanta en Florida komt een deel van het decor zelfs in een moeras terecht. Het heeft er alle schijn van dat Bowie zijn hand heeft overspeeld. De concertreis is behoorlijk verlieslatend: er wordt met David Live in allerijl een matige concertregistratie uitgebracht, in de hoop alsnog een deel van de kosten te recuperen. Maar erger nog, veel oude fans, die voor Ziggy Stardust zijn gekomen, haken af en eisen teleurgesteld hun geld terug. 

Paradoxaal genoeg zorgt Diamond Dogs, Bowies derde opeenvolgende Britse nummer-één, ervoor dat de artiest nu ook de Amerikaanse top-vijf binnen stormt. Een commerciële voltreffer dus, zoveel is zeker, maar ook een rauwe en uitdagende plaat die de aanloop vormt naar David Bowies Thin White Duke-periode en uiteindelijk zowel punk- als gothbands, van de Sex Pistols tot Bauhaus en Nine Inch Nails, op het juiste spoor zal zetten. Zeker, de meningen over Diamond Dogs blijven verdeeld, maar de plaat neemt wél een unieke plaats in in David Bowies discografie. En aangezien we het hier over een artiest hebben die ons ook classics als Station to Station, Low, Heroes en Scary Monsters (and Super Creeps) heeft nagelaten, is dat geen geringe verdienste.

Diamond Dogs van David Bowie verscheen oorspronkelijk op 24 mei 1974.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content