‘IK HEB NIETS MET EROTIEK’
Wat Félicien Rops voor Charles Baudelaire deed, deed Karl voor Jeroen Brouwers: covers tekenen. Nu de vrouwen van Karl naast die van Rops hangen in de tentoonstelling AVE EVA, legt de schrijver uit waarom. ‘Hij maakt mij woordeloos.’
Er is koffie. En er zijn gebakjes. Met aardbeien en frambozen. Een eclair en een tompoes. ‘Eet’, zegt Brouwers. ‘Drink’, zegt Brouwers. ‘En schenk mijn mok nog eens vol.’ We bladeren en we kijken. ‘Hier gaat het om’, wijst hij. ‘Het schaduwtje dat die sigaret gooit, precies daar waar het spleetje van de kin doorgaans zit. Of hier. Romy Schneider. Met een doorntak tegen haar hals. Het is het stekelige van haar biografie. Ik lees de teleurstelling van haar gezicht. Waarom zit er niet echt een roos aan die stengel? Waarom zit alles scheef? Waarom lukt het niet? Dat is het prachtige aan de prentjes – zo noem ik ze, maar ze zijn zo veel meer dan dat – van Karl: je ziet meteen dat het gaat om Romy Schneider, Ingrid Bergman of Leni Riefenstahl. Maar dan voegt hij er iets aan toe, een ding, een detail, dat het karakter van de geportretteerde scherper maakt. Het is goed in technische zin én in intellectuele zin. Hij is precies en precieus. Eigenlijk behoeft dit geen commentaar. De tekening spreekt voor zich.’
‘Ik kan het zo niet. Natuurlijk kan ik het zo niet. Ik ben geen tekenaar. Maar ik kan het ook niet, omdat deze portretten kunde en, god ja, noem het dan talent verraden. Het is voor mij een voorwaarde bij het kijken naar kunst. Ik ken schilders die het met de computer doen. Wat is de artisticiteit daarvan? Je bent toch kunstenaar? Je werkt met je handen of met je hoofd, toch niet met een machine? Het gaat om je hartslag, het pompen van je bloed, om je eigen lichaam dat in dat werk zit. Je moet kunnen zeggen: hoe hard ik ook train, sukkel en ploeter, hier zal ik nooit in slagen. Dat zijn die tekeningen van Karl: ik kan dat niet.’
JOSEPHINE
Hij drinkt koffie en rookt. Ik eet een eclair. We bladeren voort. Daar is Josephine Baker. Half in het rode fluweel van een gordijn gehuld. Een lok in een krul over haar gezicht. Daarnaast: de cover van Bittere Bloemen. Een verdorde orchideeëntak die eindigt in een meisjeshoofd, met eenzelfde lok over het jukbeen. ‘Mijn vaste omslagontwerper, Frits Müller, ging dood. De uitgever vond: ‘De boeken van Brouwers moeten eenzelfde signatuur hebben, eenzelfde gezicht.’ Ik dacht: ik stel Karl voor. We schudden elkaar de hand op een boekvoorstelling. ‘Ik kom wel eens langs’, zei hij. Ik zei: ‘We telefoneren wel.’ Ik ben zuinig in het ontvangen van mensen. Maar we telefoneerden. Hij vertelde dat hij mijn boeken las. En ik zag zijn ontwerpen. Zoals voor de Indiëromans: een tropenhelm op het strand en een figuurtje gevormd door het schuim van de zee als de suggestie van iemand die aan het verdrinken is. Perfect. Karl weet de sfeer van een boek in een beeld te vangen. Hij maakt mij woordeloos. Acht covers heeft hij ontworpen. Toen stopte het. De uitgever vond hem te duur. Hij is niet te duur. Hij is onbetaalbaar. Geld. Daar loopt veel schoonheid op stuk.’
MARILYN
We bladeren verder, blijven bij de gebeeldhouwde billen van Fanny hangen. ‘Dit is seks. Je zou onmiddellijk je handen als volle kommen er tegenaan willen drukken.’ En bij het uigestrekte hunkeren van Marilyn Monroe. ‘Zelfs zonder hoofd, is dit een mooi getekend lichaam. Nu, ik heb niets met Monroe. Veel te veel borsten en veel te veel billen. Vrouwen moeten mager zijn. Geen tieten, geen heupen, geen kont. In Bittere Bloemen is dat meisje zo’n type: androgyn en plankachtig. Dat is sinds mijn zestigste zo, daarvoor had ik helemaal geen type. En nu we toch aan het kwebbelen zijn: ik was 24 toen ik mijn eerste naakte vrouwenlichaam zag. Op de kostschool waar ik tot mijn zeventiende zat, deden geen blootblaadjes de ronde. Seksualiteit bestond uit twaalf keer masturberen per dag, stiekem op de plee. Daar waren geen beelden van vrouwen bij. Geen Marilyn Monroe. Geen andere pin-up. Waar gingen mijn fantasieën over? Die had ik waarschijnlijk niet. Je concentreerde je op wat je aan het doen was, op je pik. Veel later ontdekte ik dan Markies de Sade en Henry Miller. Onleesbaar vervelend was dat.’
DE MENS
Hij neemt nog een slok. Ik begin aan de tompoes. ‘Ach, hoor mij tateren als een oude lul in zijn bos. Wat ik ook ben, natuurlijk. Erotiek, zoals wat Karl in zijn nieuwe werk zoekt, heeft me nooit tot euforie gedreven. De schoonheid – en ook de euforie – zit in de zinnen die ik schrijf. Ik kan niet verder als een zin niet perfect is. Al is het een woordje dat niet juist staat. Ik gom en zet er een ander woord overheen. En ik blijf gommen tot het klopt. Karl werkt eerst in zijn hoofd. Hij gomt nooit. Maar de ambitie is dezelfde: dat het er over honderd jaar nog is. Het is een ambitie die permanent onzeker maakt. Want altijd is er een boek dat geschreven moet worden. Anders. Beter. Een echt meesterwerk. Daar gaat het om: beseffen dat je talent beperkt is en er toch willen uitbreken. Daarbij kun je geen afleiding of verleiding gebruiken. Waarom denk je dat ik in een bos woon? ‘Karl’, zeg ik soms. ‘Je bent te vriendelijk voor de mensen. Word eens cynisch.’ Ik lees nog te veel voorzichtigheid in zijn werk. Ik heb dat ook lang gedacht: je hoeft mensen niet meer verdriet te doen dan ze al hebben. Nee maar, nu kunnen ze een dreun van me krijgen. Dus, vriendschap? Met het vorderen der jaren heb je er steeds minder behoefte aan om je muizenissen te delen. Het raakt op. Je hebt alles al verteld. En dat is de beste manier om een vriendschap te beëindigen. Dag, dit was het. Vaker gebeurt het met de bijl in de rug. Er zijn maar weinig vrienden meer in mijn leven. Misschien is Karl er een van.’
Het frambozengebak is op de schaal blijven liggen. ‘Neem mee’, zegt Brouwers. ‘Ik eet dat toch niet op.’
AVE EVA
Nog tot 1/4, Caermersklooster, Gent.
Info: www.caermersklooster.be.
DOOR TINE HENS – ILLUSTRATIES KARL MEERSMAN
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier