‘HET BEGINT STILAAN TE KLIKKEN MET ONZE ZANGER’

Van onopvallend indiebandje tot groothandelaar in smeulende weemoed: The National deed er veertien jaar over, gevuld met slopende tournees en nogal wat kletterende interne heibel. Dat het toch allemaal de moeite heeft geloond, blijkt uit het nieuwste – mooie – bewijsstuk Trouble Will Find Me. ‘We vrezen constant dat de hele band op elk moment in elkaar kan stuiken.’

The National heeft de hele Europese pers naar het Berlijnse Mittelbergerhotel gesommeerd voor een showcase en dagen vol interviews. Als gitarist Aaron Dessner en bassist Scott Devendorf, zoals het muzikanten op promotoer betaamt, behoorlijk verfomfaaid aan tafel schuiven voor een laat ontbijtgesprek, komt dat dus niet door de lange reistijd vanuit een vorige Europese hoofdstad, maar gewoon door de onweerstaanbare gezelligheid afgelopen nacht in de bar twee verdiepingen lager. Hetzelfde maar toch ook anders, zo laat Trouble Will Find Me zich ook omschrijven.

Na jullie derde plaat Alligator, die voor het eerst wat brede aandacht had losgeweekt, kwamen jullie destijds doelbewust met Boxer, een heel ingetogen opvolger, aanzetten. Met welke ingesteldheid zijn jullie aan Trouble Will Find Me begonnen?

AARON DESSNER: Dezelfde als altijd: dat je een lichte verschuiving moest kunnen ontwaren ten opzichte van ons vorige werk. Anders verveel je binnen de kortste keren niet alleen jezelf, maar ook je fans. Vooral klankmatig hebben we hard ons best gedaan iets nieuws te verzinnen. De texturen en arrangementen waarmee we drie jaar geleden High Violet hebben gemaakt, zul je op deze plaat niet opnieuw horen. Er is meer ruimte, minder claustrofobie en spanning. We wilden allemaal popgevoeliger songs schrijven. Om niet te zeggen dat we regelrecht voor het plezier zijn gegaan. (lachje) Ook al weten we uit ondervinding dat elk proces van schrijven, creëren en opnemen een loodzware operatie is. Ook nu weer. De oorspronkelijke ideeën voor de muziek waren tegelijk ambitieus en complex, maar ook spontaner. Het was geen opgave om ze tot leven te brengen, of voor Matt (Berninger, de zanger, nvdr.) om erdoor geïnspireerd te raken.

Je doet het klinken alsof dat een primeur was.

DESSNER: In zekere zin was het dat ook. Bij veel nummers op High Violet, zoals Sorrow of Anyone’s Ghost, heeft het eeuwen geduurd vooraleer ze op poten stonden. Dat was deze keer anders: het was vrij snel duidelijk dat deze songs goed samenklitten, en live uitstekend zouden werken.

Dus als dit in verhouding een makkelijker plaat was om te maken, lag dat meer aan de songs dan aan een toegenomen vermogen om het onderling sneller eens te raken?

DESSNER: Dat vermogen is wel degelijk toegenomen, hoor. We zijn gezamenlijk naar een studio in upstate New York getrokken. Nu, we hebben uit die sessies niet veel weerhouden, behalve, euh, de drums. Maar dat gemeenschapsgevoel hebben we nadien wel weer kunnen opwekken door in mijn garage in Brooklyn verder te werken. Weet je wat het belangrijkste verschil was? Dat het ditmaal verbazend snel klikte tussen Matt en de rest van de band. We konden enkele keren onbekommerd freewheelen en dat is ons nog maar zelden overkomen. Helemaal anders dan bij Boxer, waarbij we na zes maanden gefrustreerd de handdoek in de ring hadden gegooid, en onszelf ertoe moesten dwingen om nog meer songs te schrijven. Idem voor High Violet.

SCOTT DEVENDORF: Wat het is met Matt: soms moeten we maanden wachten op zijn respons. En die kan zowel goedkeurend als vernietigend zijn. (lachje)

Matt krijgt ideeën en songschetsen toegestopt en dan valt het maar te bezien welke hij gebruikt of niet. Werkt het ook omgekeerd? Dat hij teksten schrijft waar jullie niks mee kunnen?

DESSNER: We hebben nog nooit een veto gesteld, als je dat bedoelt. Meestal gebruiken we subtielere tactieken om hem te doen inzien dat hij sommige dingen beter heroverweegt. (grinnikt)

DEVENDORF: Soms helpt het als je gewoon zegt: ‘Komaan, Matt, take another shot with that one.’ Ik zal niet beweren dat hem dat niet ongelofelijk pissig kan maken. Maar als die wijzigingen een song beter maken, zal hij wel zijn ongelijk toegeven. Stilletjes. Monkelend. (lacht)

Begrijpt iedereen zijn rol in de band beter, na veertien jaar?

DESSNER: Dat denk ik wel. We zijn er de band niet naar om samen in het repetitiehok van nul af aan een plaat bij elkaar te schrijven. Ook al zou ik soms niets liever willen. Zonder een ruw, op voorhand uitgeschreven idee van mij, dat weliswaar al redelijk gelaagd is, komen we geen meter verder. Eigenlijk zijn we allemaal constant doordrongen van het idee dat de hele groep op eender welk moment in elkaar kan stuiken. Een lichte, maar chronische angst. Nu, die alertheid maakt ons wel tot zo’n goeie liveband, denk ik.

Wat bedoelde je toen je in de bio Trouble Will Find Me als een menselijker plaat omschreef?

DESSNER: Matt schrijft naar mijn aanvoelen minder verhullend. Minder metaforen, meer Matt. Dat maakt de songs emotioneler, directer en toegankelijker. Ook muzikaal is er een verschil: we wilden niet per se een moderne plaat maken, wel een die zich buiten de tijd bevindt. Er mocht veel gebeuren, zolang het je maar niet in de nek sprong.

Gaf Matt jullie weer van die onmogelijke aanwijzingen zoals ‘dit moet klinken als losse wol’?

DESSNER:(lacht) Toch veel minder. Maar hij heeft ons wel degelijk uitgedaagd door bepaalde songs van David Bowie als referentie naar voren te schuiven. De weerslag daarvan hoor je goed in Demons en I Should Live in Salt.

DEVENDORF: Hoe een mens kan veranderen: voor High Violet had hij nog een grote banvloek uitgesproken over elke zweem van fingerpicking. (lacht) Maar deze keer kregen we carte blanche van hem. Zolang het maar de richting uitging die hij verkoos. (lacht)

DESSNER: Het is er misschien niet aan te horen, maar er staan heel veel ingewikkelde maatsoorten op de plaat. Het is zonder twijfel ons meest complexe werk ooit. Terwijl Matt – typisch – net het omgekeerde vindt. (lacht) Maar ik begrijp wel wat hij bedoelt: je zult niets kunnen aanwijzen dat academisch klinkt, in de zin van overberedeneerd.

Heel aparte plaathoes overigens, met die liggende vrouw wier hoofd half door een spiegel wordt opgeslokt.

DEVENDORF: Dat beeld maakt deel uit van een installatie, Fragmentation, van de kunstenaar Bohyun Yoon. Wij vonden het uitstekend samengaan met de thema’s van de plaat: het hiernamaals, de transitie die de dood inluidt. Plus: het springt onmiddellijk in het oog. Niks gefotoshopt, maar echt. Wat goed aansluit bij de auditieve esthetiek: iets nostalgisch, iets seventiesachtigs bijna. Binnenin is het dan weer een en al kleur, wat nog maar eens het hoge popgehalte van de songs onderstreept. Je merkt: over bepaalde dingen denken we net wel heel intensief na. (lacht)

Voor The National gaat het qua populariteit met elke plaat bergopwaarts. Hebben jullie daar zelf een verklaring voor?

DEVENDORF: Euh, heel lang blijven bestaan, is alleszins een voordelige factor. (glimlacht) Volgens mij ligt het er vooral aan dat we platen maken die zich pas na verloop van tijd ten volle aan je openbaren. De songs torsen een zeker emotioneel gewicht, waar mensen geleidelijk aan door gefascineerd raken. Als je dan nog jarenlang overal waar je kunt optreedt, heb je volgens mij een tamelijk sluitende formule in handen om mensen voor lange tijd aan je te binden. Misschien is heel ons parcours wel logisch voor een band als de onze, die nooit één bepaalde song heeft gehad die in de blogosfeer of de hitparade is geëxplodeerd. Het is zoals met zoveel andere dingen: als je je lang genoeg afbeult en altijd op het toppunt van je kunnen probeert te presteren, werpt dat vroeg of laat vruchten af.

DESSNER: Je vergeet nog te zeggen dat wie ons vandaag ontdekt, geneigd zal zijn om ook onze vroegere platen in huis te halen. We don’t have casual fans. Wie ons kent, is aan ons verslingerd. Ook als we niet aan het toeren zijn, gaan we over de tong. Dat merken we goed genoeg elke keer dat we naar België komen: weer is het publiek een stuk groter geworden. Dat kun je volgens mij niet enkel verklaren door de airplay die we krijgen. Wanneer een jonge band ons om advies komt vragen, zeggen we altijd: hou vol en maak precies de platen die je wilt maken. Als je vindt dat je een jaar extra nodig hebt om tot een beter resultaat te komen, neem dat dan. Als je daarvoor klinkende ruzies moet hebben, het zij zo. Natuurlijk moet je soms inbinden. Zo is er een – al zeg ik het zelf – werkelijk briljant idee dat deze plaat niet heeft gehaald, omdat Matt ertegen gekant was. Gigantisch over gebakkeleid, en hij heeft gewonnen. Maar het is ook al andersom geweest, hoor. Compromis: soms kan ik dat woord niet meer hóren. (lacht)

Zou het een verschil hebben gemaakt als The National niet in 1999 maar in 1989 was opgericht?

DESSNER: Als je ziet hoe de muziekindustrie in die tijd veranderd is, zouden we alleszins meer platen hebben verkocht. (lacht) Al denk ik dat onze muziek minder uniek zou hebben geklonken. Doordat we op een iets latere leeftijd zijn begonnen – we waren allemaal al een flink stuk in de twintig – hebben we van in het begin buitensporig veel aandacht gehad voor het detail, het ambacht. Matt neemt zichzelf heel serieus – maar ook niet té (grinnikt) – en elk van ons is heel kritisch voor de band. Na de oprichting heeft het nog enkele jaren geduurd vooraleer we zijn gaan optreden. Dat harde voorbereidingswerk, dat leren met vallen en opstaan: dat hoor je aan ons, vind ik. Vandaar ook dat we in staat zijn om zowel een heel rustig nummer als een harde rocktrack te doen klinken als iets van ons en ons alleen. Door de onderlinge chemie, ons oor voor detail. Matts melodieën zijn meestal heel subtiel, en liggen nooit voor de hand. Misschien maakt dat de band wel tot wat ze is: we opteren nooit voor de makkelijkste weg.

TROUBLE WILL FIND ME

Uit op 21/5 bij 4AD. The National speelt op 25/6 in het Koninklijk Circus, Brussel.

DOOR KURT BLONDEEL

Scott Devendorf: ‘DEZE KEER HEBBEN WE VAN MATT BERNINGER, ONZE ZANGER, CARTE BLANCHE GEKREGEN. ZOLANG HET MAAR DE RICHTING UITGING DIE HIJ WILDE.’

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content