Er steken meer dan 69 varianten op het thema liefde in de songs van wijlen Serge Gainsbourg, maar zijn discografie, alles samen goed voor meer dan 636 titels, telt toch ook een paar andere, niet minder relevante thema’s. Op de twintigste verjaardag van zijn overlijden: vijf op een rij!

Zelfmoord: Le poinçonneur des Lillas 1958

Weinig songs vatten zo goed de uitzichtloosheid van het bestaan als deze, over een kaartjesknipper in de Parijse metro die naar een hoger leven smacht. Wordt zijn finale lotsbeschikking hier nog gesuggereerd, dan is Gainsbourg in latere songs explicieter. In Chatterton (1967) bijvoorbeeld, genoemd naar de Engelse dichter die zich op zijn zeventiende van het leven beroofde; in Quand mon 6.35 me fait les yeux doux (1964); en in het op Boris Vians Je mourrai d’un cancer de la colonne vertébrale geïnspireerde Suicide (1982).

Vaderliefde: La poupée qui fait 1973

Perverse geesten zien er graag een fetisj in voor seks met opblaaspoppen, maar La poupée qui fait is toch veeleer een ode aan zijn tweejarige dochter Charlotte. Later recidiveerde hij met Shush! Shush! Shush! Charlotte (1977), waarvan de titel ironisch genoeg geïnspireerd is op Robert Aldrichs horrorfilm Hush… Hush, Sweet Charlotte, en met het verschroeide duet Lemon Incest (1984). Finaal schrijft hij met Charlotte For Ever (1986) een film én een album voor haar.

Nationalisme: Aux armes et caetera 1979

Na Je t’aime moi non plus zijn tweede grootste schandaalsong. Geïnspireerd door The Sex Pistols’ God Save The Queen (1977) zet Gainsbourg flarden van het Franse volkslied op een reggaebeat, en raakt hij de goegemeente hard in het tricolore hart. Het woekert een bij momenten wansmakelijk antisemitisch debat aan over de Franse identiteit – Gainsbourg is een Franse Jood met Russische roots. Gainsbourg claimt op geniale wijze het laatste woord: met de opbrengst van het succesnummer koopt hij het originele manuscript van La Marseillaise.

Drugs: Aux enfants de la chance 1987

Sleutelsong op You’re Under Arrest, een conceptalbum over een relatie met een verslaafde, indirect geïnspireerd op zijn nieuwe muze Bambou, ex-model én gebruiker. Zijn pleidooi is even striemend als hartverscheurend: ‘ Dites-leur et dis-leur / de casser la geuele aux dealers.’ Eerder was hij minder moraliserend: in Coco and Co (1964) rijmde hij de verschillende verslavingen van zijn jazzmuzikanten aan elkaar, en in My lady héroïne (1977) zitten genoeg dubbele bodems om een hele cocaplantage in te verstoppen.

Homoseksualiteit: Kiss Me Hardy 1984

Het is midden jaren 80, aids discrimineert, homo’s worden geviseerd en Gainsbourg provoceert. Om komaf te maken met zijn imago van misogyne macho afficheert hij zich op de hoes van funkrockalbum Love on the Beat als dandy travestiet. In I’m the boy snuift hij de geur van dark rooms op en in Kiss Me Hardy, genoemd naar de vermeende laatste woorden van Admiraal Nelson, ingefluisterd aan zijn lover boy, scheepskapitein Thomas Hardy, suggereert hij zelf biseksuele neigingen te hebben. Goed om weten: in 1963 schreef hij al een song pro, met Dieu que les hommes sont méchantes. Die song bleef wel tot na zijn dood in de kast zitten.

Heeft u andere thema’s en passende songs? Vul onze lijst aan op knackfocus.be.

KAREL DEGRAEVE

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content