Bi Gans Resurrection – een tijdreis door diverse genres – is een radicale ode aan cinema als droom én herinnering.
Zin in een romantisch uitje en op zoek naar een geschikte film om je hersens bij uit te zetten en die even in je popcornhouder te parkeren? Blijf dan ver weg van Bi Gans Resurrection, tenzij je lief hitsig raakt van tijdsprongen, droomlogica, genrehacks en filosofische spelletjes die elk fantasieloos voorspel meteen op pauze zetten. Dit fantasyepos ging dit jaar in wereldpremière in Cannes – op dag tien, wanneer het filmjournaille al lang op een dieet van nicotine en cafeïne overleeft – maar kaapte daar toch prompt de Prix du Jury weg. Et bien mérité, want Gan – nog altijd maar 35 en China’s nieuwste goudhaantje – filmt alsof hij een eeuw cinema door een prisma haalt en elke teint een nieuw genre laat worden.
Het zijn dan ook de vorm en de stijl die deze matroeskja van verhalen zo fascinerend en betoverend maken. Het is een hyperambitieuze elegie voor de zevende kunst, meer verwant aan de cinefiele capriolen van Guy Maddin en Léos Carax dan aan het gepolijste prestige van landgenoten Wong Kar-wai of Zhang Yimou – al dwalen ook echo’s van hen mee door de rook en kleuren. Gan – die acht jaar geleden al een rastalent bleek met Long Day’s Journey into Night, dat zelfs even hysterie veroorzaakte met zijn nu al beruchte long take in 3D – laat genres botsen alsof het geestverruimende chemicaliën zijn.
Resurrection begint als een stomme film in kleur met tussentitels en overdreven gebaren, als een expressionistische nachtmerrie van schaduwen en vervormde decors. Vervolgens muteert de film tot een The Lady from Shangai-achtige film noir, en dan – weer eens twintig jaar later – tot een ondergesneeuwde fabel waarin geesten en boeddhistische symbolen een morele les fluisteren. Daarna volgen een melancholisch gangsterdrama, een roodgloeiende trip aan de vooravond van het nieuwe millennium en een laatste droom als gothische bodyhorrorfabel, samen goed voor een hallucinerende tijdreis.
Het mutante hoofdpersonage is The Fantasmer – een kameleontische schim, half monster, half verschoppeling – die telkens in een nieuw universum ontwaakt, en je dwingt om met hem mee te fantas(m)eren. Jackson Yee speelt hem in al zijn gedaanten, van Nosferatu-achtige vampier tot geblondeerde millennialpunk, terwijl Shu Qi – de voormalige muze van Hou Hsiao-hsien – als zijn achtervolgende ‘Big Other’ telkens een ander masker opzet: van femme fatale, over tempelgeest, tot moederfiguur.

De virtuoze camera gedraagt zich als een geheugen dat weigert lineair te denken, terwijl de eclectische muziek van het Franse electro-ensemble M83 pulseert als een hartslag die door elk tijdperk klopt. Dit is geen hommage maar een opstand: cinema die verrijst door zich telkens opnieuw uit te vinden. Bravourestuk is een 40 minuten durende take die zwalpt en zweeft door een millenniumnacht langs karaokebars, motorbendes en neonverlichte steegjes; een tour de force die doet denken aan de 3D-sequentie in Long Day’s Journey, maar dan vertaald naar pure kinetische energie.
‘De mens die niet dwaalt, vindt geen nieuw pad’, zei Confucius ooit, en die oude Mandarijn had zelfs nog nooit van Tsai Ming-liang, Apichatpong Weerasethakul en Bi Gan gehoord.