Actrice Lucie Plasschaert slalomt van de nieuwe fictiereeks Kassa kassa naar het theater en schuwt onderweg het debat en de grote emoties niet. ‘Zolang ik maar ook in mijn blootje door het KMSKA mag huppelen met een rare dolfijnenstem.’
Twee dagen na ons gesprek vertrekt Lucie Plasschaert op reis, naar Sicilië. Heel even nietsdoen, bekomen van een periode waarin theatervoorstellingen en opnames voor film en televisie elkaar snel afwisselden. Te snel misschien.
‘Ik ben afgestudeerd en sindsdien heb ik eigenlijk geen dag stilgezeten,’ zegt Plasschaert. ‘Voor het eerst in jaren komt er een zwart gat op me af.’
27 is de actrice nu. Ze speelde mee in voorstellingen van Olympique Dramatique, Studio Orka, Miet Warlop en Compagnie Cecilia, won vorig jaar de prijs voor beste acteur onder de 35 jaar op het Theaterfestival en is straks te zien in Kassa kassa, de nieuwe televisiereeks van Tom Lenaerts, Paul Baeten Gronda en Jeroen Mertens over het tragikomische leven van de gebroeders Stans, uitbaters van een buurtsupermarkt.
Plasschaert speelt Kiyaara, een kassierster met meer zin voor drama dan intellect, en wordt geflankeerd door ervaren acteurs als Herwig Ilegems, An Miller, Robbie Cleiren, Jonas Vermeulen en Els Dottermans. Zelfs Jan Decleir duikt op (‘Vijftig gram krabsla en twee schelletjes Strasbourg, zeker?’), en meer dan eens doet de sfeer denken aan die van Het eiland: de voortdurende wrijving tussen ‘de vloer’ en ‘de bazen’, de duidelijk afgebakende werkomgeving, de manier waarop de personages opduiken vanachter een rek vol groenten in blik en potten mayonaise.

Maar Sicilië dus. De plek waar alles ooit begon. ‘Toen ik drie was, gingen we met ons gezin naar Sicilië op reis’, zegt Plasschaert. ‘En daar gingen we altijd naar hetzelfde restaurant, waar de kok altijd pasta met sepia maakte voor de kleinsten, omdat hij het grappig vond dat hun gezichten daar helemaal vuil van werden. In een van mijn vroegste herinneringen is die man vlakbij mijn vuile gezicht opera aan het zingen. Ik vond dat zo indrukwekkend dat ik het meteen ook begon te doen. Mijn moeder zei de hele vakantie door: “Doe nog eens die zanger na, doe nog eens die zanger na.” Daar is zeker een zaadje geplant.’
Zwarte pasta hangt er al lang niet meer aan haar gezicht, in elk geval niet vanavond, maar met spelen is Plasschaert sinds die eerste reis naar Sicilië niet meer gestopt. Na Kassa kassa duikt ze straks ook op in het derde seizoen van De twaalf.
Wie is deze ‘Juicy Lucy’, zoals haar bijnaam luidt?
*
We wandelen door Brussel, de stad waar Plasschaert sinds een jaar woont. Van het Sint-Gillisvoorplein langs de Bareel van Sint-Gillis tot in het park van Vorst. De terrassen zitten vol, de sfeer doet zuiders aan.
‘Een andere anekdote over mijn jeugd die ik vaak vertel, is hoe ik met de fiets aan de paardenkarren hing om naar de muziekschool te gaan,’ zegt ze. ‘Dat klinkt alsof ik in de jaren 1920 ben opgegroeid, maar het was de enige manier om voorbij al die toeristen te raken. Menig man heb ik gecastreerd met mijn voorwiel…’
Brugge is de plek waar haar kindertijd zich afspeelde. De jonge Lucie speelde piano, zong en luisterde naar de platen van haar ouders. Rare muziek, noemt ze het. Kunst was nooit ver weg.

‘Aan mijn moederskant zijn het allemaal modeontwerpers, architecten, kunstenaars en grafisch vormgevers. Alles wat met esthetiek te maken heeft, zit langs die kant. En langs vaderskant zijn ze vooral met hout bezig, op een eerder ambachtelijke manier. Niet de krullewieten, maar wel de West-Vlaamse stevigheid.’
In haar komen de twee samen, lacht Plasschaert, de gevoeligheid voor het ambachtelijke en de zoektocht naar schoonheid. Ze zingt én ze knutselt. Vilten, tuften, naaien. Als ze maar bezig blijft, want nietsdoen is geen optie. ‘Dat zal ook wel iets West-Vlaams zijn’, zegt ze. ‘Ik herinner me nog goed hoe mijn moeder, zodra mijn zus en ik even op de zetel zaten, riep dat we niet lui mochten zijn.’
Aan de strenge, katholieke uniformschool van destijds bewaart Plasschaert minder paradijselijke herinneringen. Ze voelde zich niet begrepen en zette humor in als verdedigingsmechanisme. ‘Toen ik gepest werd op school ondervond ik dat luid zijn een manier was om je erboven te stellen’, zegt ze. ‘Maar de echte aspiratie om actrice te worden is er pas gekomen toen ik op de kunstacademie terechtkwam. Eigenlijk wilde ik schilderkunst volgen, tot bleek dat mijn schilderstalent nogal, euh, gestagneerd was. In dezelfde periode ontdekte ik gelukkig dat ik het ook heel leuk vond om te acteren.’

Weet je nog wat je er zo aan beviel?
Lucie Plasschaert: In de jaren ervoor had ik veel stempels gekregen – dyslexie, dyscalculie – en dat was moeilijk geweest. Ik heb in die periode fel gerebelleerd en was zeker geen gemakkelijke persoon, ik ben toen erg ongelukkig geweest. Maar op het podium voelde ik voor het eerst dat er wél een plek was om luid en grappig te zijn, je te laten gelden, veel vragen te stellen over de wereld. Daar kon iets wat in de klas, of in het gewone leven, niet kon. Alles klikte door dat besef plots in elkaar. Al die nota’s, al die miserie, al die gedragscontracten: weg waren ze. Opeens kon ik in een heel eigen universum bestaan: het theater. Gelukkig heb ik het podium gevonden, anders was het volgens mij niet goed gegaan.
Heeft acteren vandaag nog altijd dezelfde functie als toen, als kind?
Plasschaert: Zeker. Veel mensen gaan naar een therapeut om met het leven om te kunnen, ik heb iets gelijkaardigs gevonden in het spelen. In de huid van iemand anders kruipen zorgt voor enorm veel relativering, heb ik ondervonden. Het is heel leuk en heel gezond om te doen. Ik denk dat veel mensen in onze maatschappij het kunnen gebruiken, want je heel even in de schoenen van iemand anders verplaatsen helpt om jezelf minder serieus te nemen en om eens een ander perspectief aan te nemen.
En met de jaren heb ik ook geleerd dat negativiteit vaak de creativiteit doodt, ook als het gaat over het al of niet aannemen van rollen. Vroeger keek ik meer naar wat ik niet mooi of niet boeiend of niet eerlijk vond aan een personage. Nu probeer ik altijd te zoeken naar wat er wél de moeite waard is.

Wanneer ben je voor het laatst boos geworden…
Plasschaert: (snel) Daarnet nog, op de fiets.
… om een rol die je werd aangeboden?
Plasschaert: Het gaat gelukkig de goede kant op, de coole vrouwenrollen schieten echt als champignons uit de grond. Maar in veel mainstreamscenario’s zie je toch nog altijd dat ons beeld van vrouwelijkheid niet veel verder reikt dan dingen die al heel vaak zijn gedaan. Daar kan ik soms nog boos om worden, van het onderschatten van wat een vrouwelijk personage allemaal kan zijn. Een vrouw blijft nog te dikwijls beperkt tot een soort wandelende baarmoeder, in welke vorm dan ook. Kiyaara wordt in Kassa kassa ook weer zwanger en toen ik dat voor het eerst in het script las, vond ik het moeilijk. Was ze niet interessant genoeg op zich? En is een zwangerschap nu echt het spannendste wat een vrouw kan overkomen? Maar uiteindelijk heb ik geprobeerd om te zoeken naar de mooie kanten van dit personage, naar hoe zo iemand wel deuren kan openen, en hoe ik haar kon spelen – met mijn spel en mijn uiterlijk – zodat het toch anders zou zijn dan wanneer een andere actrice haar zou vertolken. In het theater kan ik zo ook problematische mannen spelen, die dingen zeggen die ik zelf absoluut nooit zou zeggen. Maar doordat ik ze speel, als vrouw, open je toch een deur.
Mensen stappen al eens kwaad op, las ik.
Plasschaert: (lacht) Vaak, ja. Deze week nog. Ik stond in mijn blootje in het KMSKA tussen de schilderijen van Peter Paul Rubens, en toen werden er ook veel mensen boos. Ik zie dat als een soort maatstaf. Als acteur wil ik de dingen doen bewegen.

Eerst even: in je blootje? Tussen de werken van Rubens?
Plasschaert: (lacht) We mochten Madrigals nog eens opvoeren, de opera van Benjamin Abel Meirhaeghe. Ik mocht op een trapladder de show openen, maar ik werd er bijna afgetrokken omdat veel mensen dachten dat ik een demonstrante van Femen was. Chaos alom, maar wel leuk. Ik voelde me heel even Marina Abramović. (lacht) Dat noem ik trouwens mijn driehoek van kunnen-willen-werken: ik kan voor een breed publiek grappig zijn, maar ik kan dat alleen als ik ook voor een klein publiek rare dingen mag doen. En dan heb ik nog Werktoneel, mijn theatercollectief, waarin ik mijn artistieke ei in al zijn glorie en kwetsbaarheid kwijt kan. Zolang die driehoek in balans is, kan ik voor mezelf verantwoorden waarom ik dit of dat doe. Ik kan iemand als Kiyaara alleen spelen als ik de week erop – alstublieft – in mijn blootje door het KMSKA mag huppelen met een rare dolfijnenstem zodat de toeschouwers helemaal gedesoriënteerd raken.
Een personage als Kiyaara zou je ook clichébevestigend kunnen noemen. Waarom heb je de rol toch aangenomen?
Plasschaert: Ik geloof dat je als speler een antwoord kunt geven op dat soort rollen. En ik denk ook dat net die dingen doen waar je misschien eerst geen zin in hebt, of waarvoor je angst hebt, je vormen als mens én als speler. Al moet ik wel toegeven dat ik het in dit geval een beetje heb onderschat. In theater kun je na een zin gemakkelijk (knipoogt) wink, wink doen en daarna weer verdergaan, want iedereen is er zich van bewust dat je het niet meende, maar bij film en tv is het een totaal ander verhaal. Daar heb je een monteur, een scenarist, een regisseur, iemand die verantwoordelijk is voor het licht, een DOP (director of photography of cinematograaf, nvdr.)… Enfin: er zijn gewoon heel veel mensen die bepalen hoe jij als actrice wordt gepercipieerd.
‘Please, bel me ook voor personages die níét zwanger zijn.’
Kassa kassa was de eerste keer dat ik in fictie zelf zo’n rol mee mocht kneden, en ik heb onderschat wat de impact van bijvoorbeeld montage nog is. Kiyaara is sowieso ontstaan in een specifieke context: een zachte wereld vol verwarring, die deel uitmaakt van de fictie van Kassa kassa. Dat maakt voor mij een groot verschil, context is alles. (zwijgt even) Je moet dat wat loslaten, denk ik. De strijd voor betere vrouwenrollen in fictie reikt verder dan Kiyaara, of dan wij twee die er nu over praten. Ik probeer het schip te keren, en ik ben blij dat ik die kansen krijg. (richt zich naar de recorder) Maar please, bel me ook voor personages die níét zwanger zijn. (lacht)
Smaakt het naar meer, deze uitstap naar televisie, of net niet?
Plasschaert: Ik had al aan veel audities meegedaan en was nog nooit geselecteerd, maar deze keer belde Tom (Lenaerts, nvdr.) me persoonlijk op voor de rol van Kiyaara. Het was dus anders. Eerst dacht ik: wat is dit voor iets? De eerste opnameweek was ik echt in paniek, er zat precies iets in mijn gat en ik wist niet wat. (lacht) Acteren in film of voor tv is zo’n ander metier dan acteren in theater, we moeten stoppen met die twee te vergelijken. Pas toen ik dat inzag, kon ik het engagement vol aangaan, iets wat ik – ook in het leven – vaak eng vind. Ondertussen heb ik meer ervaring en is de paniek ervan af.
Alles in Kassa kassa is nogal grotesk. Dat lijkt je wel te liggen.
Plasschaert: Een beetje groteskheid is leuk, ja. Ook in het leven. In de Vlaamse fictie schuwen we de grote emoties vaak. Ruzies en huilen, dat kunnen we goed. Maar gesprekken? Moeilijk. In dit gesprek heb ik al tien keer meer bewogen dan ik na uren draaien op een film- of televisieset ooit zou hebben gedaan. (lacht) Het leven is toch vaak zo groots? Soms ben ik met vrienden een gesprek aan het voeren en denk ik: mocht iemand hier nu een camera op zetten, niemand zou het geloven. Maar door montage of belichting kan een kleine beweging al heel grotesk aanvoelen op het scherm, dat heb ik ondertussen ook wel ingezien.
‘Mensen willen je snappen, maar ik wil eigenlijk helemaal niet gesnapt worden.’
Wat voor actrice wil je zijn?
Plasschaert: Ik wil alles zijn. (lacht) Je wordt in onze sector heel snel in een hokje geduwd, in mijn geval het hokje van ‘de grappige actrice’. Maar ik wil ook ‘de groteske actrice’ zijn en ‘de petieterige’ en ‘de dramatische’ en ‘de serieuze’ en… Dat is als mens toch ook zo? Je bent toch niet één ding? Mensen willen je snappen, maar ik wil eigenlijk helemaal niet gesnapt worden. Ik wil veel zijn, ook in mijn spel, en aan die diversiteit wil ik niets toegeven. In het theater probeer ik al zes jaar tussen de mazen van het net te glippen, te ontkomen aan het etiket ‘dat is die grappige’. Ik hoop dat dit me ook op tv en in film zal lukken. Soms voelt het als een gevecht, maar ik ga dat gevecht met veel plezier aan. Ik sta hier plots met mijn foef in je neus in het KMSKA, denk ik dan. Had je dat gedacht toen je gisteren naar WinWin (het consumentenprogramma van VRT 1 waar Plasschaert een kleine rubriek in heeft, nvdr.) keek? (lacht)
*
‘Lucie is een pak rustiger geworden dan vroeger,’ vertelde Daphne, een jeugdvriendin van Plasschaert, op voorhand aan de telefoon. ‘In de middelbare school schopte ze veel meer tegen de schenen van alles en iedereen.’
Terwijl in het park van Vorst een rat voor ons uit rent, vertelt Plasschaert dat omgaan met autoriteit nog altijd niet haar sterkste punt is. ‘Al lukt het met regisseurs tot nog toe, raar genoeg, wel supergoed’, zegt ze.
Niettemin zijn ‘activistisch’ en ‘feministisch’ adjectieven die nog altijd snel vallen wanneer vrienden haar omschrijven. Ze lacht: ‘Zeker nu ik in Brussel woon, heb ik het weer erg lastig als feminist. Voor Kassa kassa moest ik bijvoorbeeld mijn haar blonderen en vanaf de dag dat mijn haar blonder was, steeg het aantal gevallen van catcalling exponentieel. Ik voelde me simpelweg gepest, tot ik huilend op mijn bed zat en niet meer naar buiten wilde gaan. En tegelijk is de kracht van vrouwelijkheid ook zo mooi, dat besef ik ook wel. Het is supercool dat wij de mooiste van de straat zijn, dat blond zijn als vrouw blijkbaar veel meer betekent dan als man.’

Vind je de vreugde die je op het podium ervaart ook in het dagelijkse leven terug?
Plasschaert: Ja! Ik hou van mensen, ik hou van dieren, ik hou van het leven, van beleefd zijn en onbeleefd, wild en zacht, alles door elkaar. En met het ouder worden gaat mijn fuck you-vinger al veel minder hoog de lucht in. Het is mijn frustratie of mijn verdriet gewoon niet waard, denk ik steeds vaker. Dat is allemaal heel positief, heb ik het idee.
*
Onze wandeling zit er bijna op. Plasschaert vertelt nog dat ze als tiener eens naast Uma Thurman zat tijdens het ontbijt in een chique hotel in New Dehli. ‘Iedereen rond mij begon raar te doen, maar ik wist totaal niet wie die vrouw naast mij was.’ Jaren later stond ze in Londen opeens naast Taylor Swift, ze gluurden in dezelfde etalage.
Het klinkt als het begin van een filmscript: vrouw botst de hele tijd tegen beroemdheden aan.

Zelf bekend worden is geen levensdoel. ‘Dat speelt nu wel een beetje’, zegt Plasschaert nog. ‘Als ik tot voor kort zei dat ik actrice was, keken de meeste mensen me aan alsof ik aan het liegen was. Terwijl ik al jaren bloed, zweet en tranen sta te geven in het theater en acteren is waar ik mijn brood mee koop. Maar nu ik een paar keer heel kort te zien was in WinWin hoor ik mijn oma bij de bakker en de slager plots de hele tijd vragen of ze me hebben gezien, ‘gisteravond, op de televies?’
Dan, na een korte pauze: ‘Ook wel schattig, natuurlijk.’
Kassa kassa
Vanaf 22.09 te zien op Streamz en vanaf 15.10 wekelijks op VRT 1.
Aan de start van de brug
14+15.09 in NTGent. Op tournee tot 28.03.26.
Lucie Plasschaert
Geboren in 1998, groeit op in Brugge, woont in Brussel.
Studeert drama aan Kask in Gent, studeert af in 2021.
Speelt mee in voorstellingen van onder meer Studio Orka, Compagnie Cecilia, Olympique Dramatique en Werktoneel.
Wint in 2024 de prijs voor beste acteur onder de 35 jaar op het Theaterfestival in Antwerpen.