In De zwarte poel neemt Jan Vantoortelboom zijn lezers niet alleen mee naar het rauwe Goese land, hij dompelt hen ook onder in zijn eigen duistere geest.
Toen hij nog in de kleuterklas zat, voelde Ko voor het eerst wat genadeloos medelijden was. De juf had blaadjes uitgedeeld met daarop cijfers van 1 tot 100 die de kinderen netjes in volgorde moesten verbinden. Ko kreeg een Goofy te zien, maar de jongen naast hem, Lou, bakte er niets van. Hij deed zomaar wat, maakte driehoekjes en trapjes en werd nadien door de juf voor de hele klas belachelijk gemaakt. Lou zou daarna nooit meer uit Ko’s leven verdwijnen.
In De zwarte poel van Jan Vantoortelboom staat de relatie tussen die twee jongens en hoe ze samen mannen worden centraal. Eens tieners trekken ze regelmatig naar het verwaarloosde erf van Adrie, de afstammeling van een rijke boerenfamilie die de muren van zijn boerderij rondom zich in puin ziet vallen en onophoudelijk in de clinch ligt met de overheid omdat het schroot dat hij verzamelt bodemverontreiniging veroorzaakt. De jongens kunnen er aan brommers werken, alcohol drinken en joints roken. Adrie vindt het allemaal goed, ook wanneer een en ander ontspoort.
Centrale zin: Alle ellende begint steeds opnieuw.
De zwarte poel uit de titel van Vantoortelbooms roman slaat niet alleen op de vijver achter Adries bouwval waarin Ko op zijn achttiende zelfmoord probeert te plegen, maar is ook een symbool voor het duistere onderbewuste dat de streek waarin de roman speelt, tekent – de streek rond het Zeeuwse Goes dus. Want wat aanvankelijk een onschuldige streekroman belooft te worden, groeit geleidelijk aan uit tot een heus horrorkabinet. Kittens worden met de spade in twee gehakt alvorens ze in een put verdwijnen, doorheen het boek spoken twee meisjes die omgekomen zijn in een brand en wat is er in godsnaam met Lou gebeurd? Waar is zijn tweede been naartoe?
Vantoortelboom, wiens debuut De verzonken jongen bekroond werd met de Bronzen Uil en die twee jaar geleden met Mauk de Boekenbon Literatuurprijs in de wacht sleepte, is een meesterlijk stilist. Hij heeft zich het Zeeuwse idioom perfect eigen gemaakt, weet de juiste klanken en kleuren te vatten en spint er zinnen mee waar Repelsteeltje jaloers op zou zijn. Dit alles met slechts één doel, het uitspitten van de verwrongen psychologie van zijn personages. Er gaat iets verslagens uit van Lou die op zijn vijftiende kippen begint te schilderen en daar zijn hele leven mee doorgaat, net als van Ko die nooit verder komt dan een baantje in een uienhandel. In het werk van Vantoortelboom is verlossing een zeldzaam goed, er zijn alleen bittere herinneringen en ontnuchterende desillusies, gekoppeld aan het besef dat het geweld uit het verleden zich zal doorzetten in de toekomst. We leren immers niet van de fouten van anderen, of zoals Adrie het zegt: ‘Alle ellende begint steeds opnieuw, omdat herinneren niet hetzelfde is als iets écht meemaken.’