Bart Meuleman maakt van zijn ‘Een Distel In Bloei’ een voorspelbaar schilderij

3 / 5
Bart Meuleman, auteur van ‘Een Distel In Bloei’ © Koen Broos

Bart Meuleman, Querido

Een Distel In Bloei

328 blz, 23,00 euro

3 / 5

Niets zo tragisch als een artistieke carrière die vroegtijdig doodbloedt, toont Bart Meuleman in zijn nieuwe maar niet helemaal geslaagde roman.

Zo’n eeuw geleden was William Gerhardie de ongekroonde koning van de Britse literatuur. ‘Ik heb talent, maar jij bent geniaal’, smeerde Evelyn Waugh de man stroop om de mond. H.G. Wells, Anthony Powell en Graham Greene vielen hem graag bij. Alleen werd het na een paar fel geprezen romans heel stil rond Gerhardie. Hij schreef nog amper, publiceerde niets meer en verzonk de laatste veertig jaren van zijn leven in armoede en vereenzaming. William Boyd baseerde Logan Mountstuart op hem in zijn roman Any Human Heart. Iets gelijkaardigs doet Bart Meuleman in Een distel in bloei, maar dan met Jan Vaerten, ooit een gevierde schilder, die het twee keer tot in het Belgisch paviljoen op de Biënnale van Venetië schopte, maar die in de jaren vijftig uit de gratie viel en tot zijn dood in 1980 in Beerse zat te verkommeren. Net zoals Boyd schreef Meuleman een roman, en fictionaliseert hij zijn hoofdpersonage tot Modest Dams.

Centrale zin: Je moet mild zijn als je terugkijkt.

Dams is – hoe kan het ook anders bij Meuleman? – een kind van de Kempen, iemand die opkijkt naar Egon Schiele en Edvard Munch en, in tegenstelling tot zijn leermeester, niet zoveel opheeft met de traditie van Albrecht Dürer en Rembrandt, of met Constant Permekes kleurenpalet wat dat betreft. ‘Dat is wat ik zie als ik mijn gat afkuis’, aldus de man. Nieuwe tijden smeken om een nieuwe schilderkunst, meent Dams. En dat de tijden nieuw zijn, zal hij geweten hebben, want Meulemans roman begint met de Duitse bezetting tijdens WO II, waarna hij naar een dieptragische finale toewerkt: Dams op het einde van zijn leven, alleen in zijn koude huis in Beerse, bezig met het opbranden van zijn oude etsen en fabulerend over zijn verzetsverleden. Meesterlijk wat Meuleman hier doet, net zoals in de grandioos grappige passage die zich afspeelt op de Biënnale van 1948, een knipoog naar het werk van Gerhardie, Powell en Waugh. Dams wordt op sleeptouw genomen door Edy Mesens, een soort Jan Hoet avant la lettre, die hoog opliep met het werk van René Magritte. Hij is overweldigend, flamboyant, zelfingenomen en uiteindelijk ook wel wat irritant, maar hij stelt Dams wel voor aan Peggy Guggenheim en toont hem werk van Mark Rothko en Jackson Pollock. ‘Dit is de toekomst,’ voegt hij eraan toe, ‘maar wat ik ervan moet denken, weet ik nog altijd niet.’

Veel problematischer zijn de 200 pagina’s die hieraan voorafgaan, die in grijze kleuren en een overdaad aan kunsthistorische details blijven hangen en die al te schatplichtig zijn aan Jeroen Olyslaegers’ Wil en Tom Lanoyes De draaischijf. Of misschien net niet, maar valt er gewoon niet veel origineels meer te melden over bezetting, collaboratie en verzet. Meuleman probeert aan die gewenning te ontsnappen door ieder hoofdstuk op te hangen aan een schilderij van Dams, maar ook die systematische aanpak wordt na een tijd voorspelbaar.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Expertise