Tine Hens
Tine Hens Journaliste voor Knack

Hij is een militair in het diepst van zijn gedachten, maar weet het voor de buitenwereld goed te verbergen achter een masker van kinetische chaos. Marcel Vanthilt: ‘Soms denk ik: ik ben geniaal, waarom ziet niemand dat?’

Door Tine Hens

De Lage Landen. Zondag 28 april 20.10 – TV1

Marcel Vanthilt lijkt op de VRT zowat het manusje-van-alles te zijn geworden. Hebben ze er nog snel-snel een presentator nodig, dan bellen ze hem wel. Zoals onlangs nog, voor het programma De Lage Landen.

‘Dag Allemaal’, 29 januari: een interview met Vanthilt en zoon. Ik citeer: ‘Momenteel weet ik niet hoe de rest van het jaar eruitziet. Ik heb nog geen enkel voorstel.’ Drie maanden later kom je met De Lage Landen op tv.

Marcel Vanthilt: Eind januari wist ik ook écht nog van niets. Er was Eurosong en daarna het zwarte gat. Ik had geen idee van welk hout ik nu weer pijlen zou gaan maken. Ik denk dat ze me begin maart gebeld hebben. Dat is nog later dan verleden jaar, met De Blote Belg. Het kan dus altijd erger, blijkbaar.

Toen vond je het al verschrikkelijk. Je was echt ontevreden over dat programma.

Vanthilt: Ik heb inmiddels beseft dat het geen zin heeft me daar ongelukkig bij te voelen en te wachten tot het perfecte voorstel me in de schoot valt. ’t Is heel simpel: ‘men’ bedenkt een programma en pas in het laatste stadium wordt er een presentator opgeplakt. Je kunt dan nog zo hard staan roepen en springen dat je mee wil denken en ontwikkelen, een ander beslist voor jou. Punt uit. Daar valt weinig aan te doen. Ik heb nu wel gezegd: ik haal nog een keer de kastanjes voor jullie uit het vuur, maar dan wil ik wel de zekerheid dat het programma volgend jaar ook loopt. Die toezegging heb ik gekregen.

Joepie!

Vanthilt: Ja, joepie. Deze keer heeft het me ook minder geërgerd. Hun concept was beter voorbereid en het woog zwaarder. De Blote Belg blonk uit in vaagheid. De tegenstellingen tussen Nederlanders en Belgen daarentegen leveren je moeiteloos een hoop stof tot debat. Het ligt me ook veel beter. Ik ben er bij wijze van spreken constant mee bezig. Ik vind het bijvoorbeeld doodjammer dat we zo weinig met elkaar te maken hebben. Zij kunnen van ons leren en wij van hen. Bovendien moeten ze de presentator van dienst echt niet opleiden in een snelcursus ‘wie is wie in Nederland’ of ‘hoe functioneert het ginds’. Ik kende Pim Fortuyn lang vóór hij dé Pim Fortuyn was. Wie in België is daar ook mee bezig? Omgekeerd is het precies hetzelfde. Geen Nederlander die twee Bekende Vlamingen bij naam kan noemen. Ik merk dat bij Tien voor Taal. ‘Allemaal leuke jongens, Marcel, maar wie zijn ze?’, vraagt Anita Witzier me altijd weer. ‘En wie zijn die oude knarren?’, reageer ik dan. We kennen elkaars goden nauwelijks. ‘Maar Marcel, die heeft al die prachtige musicals geschreven!’ Dan somt ze een hele rits namen op, waarvan geen enkele me iets zegt. Misschien maar goed ook. ( lacht)

Vorig jaar bestudeerde je de Belgen in het algemeen, zowat tien jaar geleden toerde je door Wallonië om het wezen van dat volk te vatten en nu speel je Belgen en Nederlanders tegen elkaar uit. Is er aan jou een socioloog verloren gegaan?

Vanthilt: Het irriteert me mateloos dat mensen in één of twee slogans over elkaar denken en weigeren te kijken hoe de vork nu werkelijk in de steel zit. Die kortzichtigheid en gemakzucht zijn de oorzaak van alle haat in de wereld, ook die tussen de Israëli’s en de Palestijnen, of tussen de fundamentalisten en de rest van de wereldbevolking en ga zo maar door. Het slaat nergens op, ik wil hier niet met opgeheven vinger staan zwaaien van: foei, foei, foei, jullie allemaal, maar ik wil er wel iets aan doen voor we elkaar de ogen uit het hoofd krabben. En dus, euh… maak ik een programma over de vooroordelen tussen Nederlanders en Belgen.

Want hoe onschuldig misschien, het gaat ook over de Antwerpenaar die beweert dat de Nederlanders hier louter komen om tegen de kathedraal te zeiken. Ik geef graag toe dat een aantal jonge Nederlanders met een stuk in hun kraag al eens tegen de kathedraal pissen, maar om dat uit te breiden naar alle Nederlanders: daarvoor moet je pas lef hebben. Nederlanders zijn gek op Antwerpen, ze zijn gek op België. En wij? Wij haten ze. ‘Jammer’, denk ik dan. ‘Gemiste kans.’ In plaats van die liefde op z’n minst te misbruiken, nee, wij verachten ze, omdat ze een grote mond hebben en wij ons geïntimideerd voelen. Wij blijven leven met dat minderwaardigheidscomplex. We zijn zo verdomd bescheiden en we raken er niet van af.

Wij zijn de koningen van de middelmaat?

Vanthilt: Ja en dat is voor niets nodig. Integendeel, het is zo beperkend en verstikkend. Alsof je nooit eens je kop boven het maaiveld uit mag steken. Je moet hier vooral niet te hard van je oren maken. Het publiek is wat dat betreft voor 75 procent bijzonder dom in zijn reactie. Allemaal goed en wel dat succes, als hij maar niet te veel zever aan zijn fiets hangt. Ik zeg: Hang maar goed veel zever aan uw fiets. In Nederland is het precies andersom. Zij zijn vol lof over zichzelf, wij zijn leeg van onszelf. Erger nog: we hebben nauwelijks een zelf of een zelfbeeld. We zijn het liefst van al zo weinig mogelijk. Neem een Fred Deburghgraeve, ooit olympisch zwemkampioen: hij slijt nu zijn dagen met het verkopen van schoenen. Dat zal moeten, maar het is jammer.

Nederlanders verkopen zichzelf, wij prijzen onszelf af. Het heeft ook een voordeel: de Nederlanders zijn ontsteld, compleet in de war als hun voetbalploeg niet naar het WK mag. Ze gaan ervan uit dat het wel zo zal zijn, ah ja, ze zijn toch minstens even goed als de groten der aarde. En ze zijn er niet bij? Dat zal dan wel een saai WK zijn. Wij reageren helemaal anders. We zijn verrast, bijna gegeneerd dat we er mogen bij zijn. Allez, da’s tof, dat hadden we niet verwacht. Wij zijn niet gemaakt om te winnen, met alle gevolgen van dien. We moeten daar echt mee ophouden, of iedereen die iets kan, verdwijnt naar het buitenland.

Zoals Vanthilt, een aantal jaar geleden.

Vanthilt: Het gekke is dat het bijna een automatisme is geworden. Als ik het hier even niet meer zie zitten, denk ik dadelijk: ik ga weg, naar het buitenland, hoera, hoera. In januari, toen ik geen idee had hoe ik de rest van het jaar zou doorbrengen, begon er weer zo’n plannetje in mijn hoofd te rijpen. Eerst heb je het gevoel: hoe irritant, er is niemand die aan me denkt. Dan loop ik de muren op, maar eens die ergernis is weggeëbd, wordt het heel creatief. Plots besef je wat je nog allemaal anders kunt doen en dan is er die gedachte: oké, Barcelona, wat zullen we daar eens gaan uitvreten? En wat kunnen we er verzinnen om vrouw en kind van woning, eten en drinken te voorzien? Ik weet niet waar die drang om weg te gaan vandaan komt. Niet dat het elders beter is, absoluut niet, maar ik vind het altijd spannend. Vorige week hoorde ik iemand over Zuid-Afrika praten. Mmm, waarom niet, hé? Zuid-Afrika lijkt me schitterend. Alleen, waar ga je dan wonen? Ik heb geen zin om in Kaapstad tussen de witten te gaan zitten. Da’s wat onecht, zo’n wit Afrika in Afrika.

Heb je de indruk dat je in het buitenland méér kunt? Dat de mogelijkheden er toch wat groter zijn?

Vanthilt: ( zucht) ’t Is vreemd. Ik heb hier niet te klagen. Ik kan hier alles wat ik wil en ik krijg hier bijna alles wat mijn hartje begeert en toch, toch is er dat rusteloze zoeken en verlangen, want werken in Vlaanderen – niet eens België – heeft zijn beperkingen. Wat televisie betreft, wonen we niet in de meest creatieve regio ter wereld. Kreeg ik in Nederland alles wat ik wou, ik zou er méér betekenen, ik zou breder kunnen gaan, verder ook. Omdat ze daar zowel in supercommerciële als in politiek correcte programma’s zeer extreem zijn; aan de ene kant heb je er Big Brother en aan de andere kant TV7, een soort reality soap op VPRO over een televisiestation, geregisseerd door de cultuurgeminde Gerard-Jan Reijnders, met acteurs die allemaal uit het theater komen en eigenlijk een soort non-tv brengen, maar van een onbeschrijflijke schoonheid.

De uitersten liggen er verder uit elkaar dan hier. Wij discussiëren er nog altijd over of Big Brother eigenlijk wel kán. Terwijl de Nederlanders Big Brother hebben uitgevonden! Dat is het verschil. Je moet niet leuteren over het al dan niet smakeloos zijn van dat programma, BigBrother is geniaal, want de hele wereld wil het en wie schiep het? John De Mol uit Hilversum, ook maar een boerenlul in een maatpak die drie pakken sigaretten per dag rookt en die zegt: ik zal eens een keertje een programma uitvinden. Voilà, daar staat het.

Eigenlijk droom je al lang van een eigen talkshow, waarin je à la Vanthilt over de schreef kunt gaan.

Vanthilt: Absoluut. Maar ik pleit ook schuldig. Want ik doe evengoed mee aan al de braafheid op tv. Ik speel in de tuin die er is, en ben niet langer van plan te wachten tot ik mijn natte droom op tv mag uitwerken. Dat heb ik in Hollywood wel geleerd: daar heb je scenarioschrijvers die men jaren aan een stuk op de schouder klopt en feliciteert met hun fantastische scenario en ja, het zal zeker worden verfilmd. En die mannen blijven hopen en hopen en doen niets anders dan wachten op dat groene licht, die ‘go’ die ze beroemd zal maken.

Ik heb me voor een stuk neergelegd bij de winkel waar ik marchandeer. Dat is een onzekere winkel die graag met veel zekerheden werkt en die vies is van risico’s. Televisie is geen laboratorium, hoe graag je dat ook zou willen. Anderzijds heb je dan zoiets als Eurosong, waarin je ongezuiverd je gal kunt spuwen en opeens vindt de kijker dat geweldig: 70 procent marktaandeel en een cynisch jurylid dat populair wordt. Tja, denk ik dan: misschien mag er toch een angeltje in die voor de rest zachtaardige bij?

Verleden jaar trok je langs de theaters met een poëzie- en muziekprogramma. ‘Voor het eerst sinds lang zag ik de echte Marcel weer’, zei Bart Peeters daarover. Wat houdt je eigenlijk bij de tv,waar je toch compromissen moet sluiten?

Vanthilt: Ik doe het gewoon graag. De sfeer, de geur van de kleurfilters op de spots, van de natte verf op het decor, ik op mijn gemak voor die camera. Het gaat me perfect af. Ik moet er ook niet over denken, zet een camera op mij en ik zit goed, ik ben helemaal mezelf. Dat is bijvoorbeeld het verschil met Bart Peeters. Hij spéélt Bart Peeters voor de camera, ik bén Marcel Vanthilt. Ik hoef niet te faken. ( grinnikt) Ik ben eigenlijk geniaal, waarom ziet niemand dat. Euh…, dat mag je schrappen.

Ik kan op tv heel intiem doen met iemand, alsof ik er thuis mee op de sofa zit, terwijl er ondertussen een publiek op mijn vingers kijkt en een studiomeester en een regisseur en een klankman. Zo’n dag draaien met de hele tijd mensen om me heen, moet ik afronden met de totale eenzaamheid. Me terugtrekken in een kamer met niets in, gewoon om mezelf weer even te voelen. Ik word er niet goed van, te lang te veel mensen. Ik denk dat het komt omdat ik thuis altijd alleen heb gezeten. Een groot deel van mijn jeugd heb ik verplicht alleen doorgebracht en ik heb me nooit verveeld.

Je keek tv?

Vanthilt: Onder meer, en misschien dat er zo wel een soort fascinatie is gegroeid. Film, radio, tv: het trok me allemaal aan. Waarom? Dat is niet uit te leggen. Ik herinner me dat ik fotootjes in de krant zag van radiostudio’s, iets groter dan een postzegel. Je kon er net een man met een koptelefoon en een microfoon op onderscheiden en ik vond dat ongelooflijk interessant, maar voor hetzelfde geld was dat automechaniek of loodgieterij geweest. Ik heb nooit gedacht: dát wil ik in mijn leven en toch is alles waar ik onbewust naar verlangde in elkaar gevloeid.

Op een podium staan, voor een camera staan… Televisie kwam er puur toevallig bij. In 1981 zaten Jan Van Roelen en ik op een stoep in Brussel. We hadden net Arbeid Adelt! opgericht en met onze spaarcenten een singletje opgenomen. Ik sta scherp. We stuurden het naar Hitring van Kurt Van Eeghem en enkele dagen later kregen we telefoon: We willen er een filmpje bij maken. Op een voormiddag was dat voor elkaar. De cameraman van dat filmpje werkte ook voor de socialistische omroep en van hem kreeg ik twee, drie maanden nadien telefoon: We starten met een jongerenprogramma. Of ik het niet wilde presenteren. Bwah, ja. ( grinnikt)

Ik herinner me die eerste vergadering met de socialistische omroep. Ik heb daar meteen ruzie gemaakt. Dát was niet goed, en dát moest zus, en dat zo, en ( slaat met zijn vuist op tafel) ik wil hier geen saaie tv zoals altijd op de BRT. Achteraf bekeken, denk ik: jij grote blazer, wat wist je er nu van? Want eerlijk gezegd, die eerste programma’s: ik wil ze niet terugzien. Dat ging toch allemaal heel stroef en ongemakkelijk. Ik was niet gewend om tegen niemand en toch tegen iedereen te spreken. Er is alleen een bos haar dat in een gat kijkt en dat gat kijkt terug, en dan moet je doen alsof je het heel persoonlijk tegen de kijker hebt.

Heb je er nooit aan gedacht door te gaan met muziek?

Vanthilt: Ah, de muziek. Ik zou er graag opnieuw meer mee bezig zijn. Ik vind al wat ik totnogtoe gedaan heb niet goed genoeg, verre van. En ofwel specialiseer ik me erin het zo slecht te doen dat het toch weer goed wordt, ofwel moet ik leren het een beetje behoorlijk te doen. Maar het is eigenlijk spaak gelopen op het zakendoen. Als dat de overhand neemt en méér tijd vraagt dan de muziek, moet je ermee stoppen. Ik toch. Maar ja, dan geraak je er natuurlijk nooit, dan word je nooit Novastar. Die weet wat hij maakt en die weet dat het de landsgrenzen zal overschrijden. Ik ben niet zo serieus, ik kan me niet voor honderd procent op één ding toeleggen en dus heb ik me erbij neergelegd dat ik nooit iets werkelijk groots zal produceren. Ik ben content dat ik me amuseer, iets wat ik van de meeste muzikanten die ik ken niet kan zeggen.

Je schildert ook. Is dat een soort vlucht?

Vanthilt: Het is vooral iets genetisch. Mijn vader schilderde ook.. Heidelandschappen met berken en struiken en een verscholen karrekiet. Een Streuvels- en Claesfan, hé. Bij mij is het allemaal iets chaotischer. Dat is het fijne aan schilderen. Het is een van de dingen die je alleen thuis kunt doen. Het is beter dan schrijven, want het neemt je volledig over. Die kleuren mengen zichzelf, dat heb je met woorden niet. Als die in elkaar vloeien, heb je een probleem met je tekstverwerker. Over zinnen moet je ook altijd zo nadenken. Je hebt een geniaal idee, maar dan moet je dat nog in een begrijpbare tekst gieten en dan blijft er van dat geniale vaak weinig over.

Je vader was militair. Vind je het niet vreemd dat hij zo’n chaoot heeft voortgebracht?

Vanthilt: Eigenlijk ben ik een militaristische chaoot: mijn chaos is vrij gecontroleerd. Mijn vrouw zegt altijd: Ik zou niet kunnen leven zoals jij, jij bent voortdurend op alles voorbereid en je werkt dingen af zonder dat iemand je vraagt dat te doen. Ik heb zelfdiscipline in de totale vrijheid. Misschien is dat wel het toppunt van militarisme. Het voordeel ervan is dat je veel lol hebt aan je vrije tijd. Ik probeer alles zo snel mogelijk af te werken zodat ik zo snel mogelijk niets kan doen. Wat neerkomt op met de hond gaan wandelen of naar de Delhaize gaan of een boek lezen. Opwindend, hé?

‘Nederlanders zijn gek op Antwerpen, ze zijn gek op België. En wij? Wij haten ze. Jammer, denk ik dan.’

‘Wat televisie betreft, wonen we niet in de meest creatieve regio ter wereld.’

‘Dat is bijvoorbeeld het verschil met Bart Peeters. Hij spéélt Bart Peeters voor de camera, ik bén Marcel Vanthilt.’

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content