‘De potscherven die archeologen binnen een paar honderd jaar opgraven, zullen een Ikea-stempel dragen: dat is toch fascinerend?’ Kunstenaar Maarten Vanden Eynde heeft zijn hoogsteigen wetenschap bedacht, de ‘genetologie’. De archeologische vondsten van morgen fabriceert hij alvast vandaag.
‘Maarten.’ ‘MAARTEN!’ Bij de tweede poging kijkt Maarten Vanden Eynde op en zet hij de slijpschijf af. Hij licht één schelp van zijn gehoorbescherming op. ‘Ja?’ Zijn stofmasker vervormt zijn stem tot een hoop bastonen. ‘Heb je nog zo’n paar oorkappen? Mijn oren fluiten.’
‘Oei, neen’, zegt hij. ‘En je kunt ze maar best dragen. Ik was onlangs de mijne vergeten, toen ik nog snel, tegen de deadline, een werk moest afmaken. Toch maar zonder oorkappen gedaan, wat geen goed idee bleek. Ik denk dat ik tinnitus heb opgelopen – ik moet dringend eens naar de dokter.’
‘Geruststellend.’
De dichte stofwolk rondom hem gaat liggen en laat zijn oorspronkelijk witte onderlijfje oranjerood achter. We staan in de reusachtige serres van de Verbeke Foundation in Kemzeke, een voormalige opslagplaats van een transportbedrijf dat dankzij de Waaslandse ondernemer en kunstverzamelaar Geert Verbeke een nieuwe bestemming kreeg, als 12 hectare groot kunstdomein. Plek genoeg voor het zwaarste, luidruchtigste en meest toxische deel van Vanden Eyndes job. Het soort werk dat hij niet in zijn atelier in Drogenbos kan doen.
‘Een échte beeldhouwer houwt met een slijpschijf?’
‘Jazeker’, zegt hij met een grijns.
Wat nu nog een gemetste kubus van baksteen en cement, van een meter bij een halve meter, is, zal straks veranderen in een gepolijste reuzenkei. Brick Era heet de reeks sculpturen waar die toe behoort, en waar hij op de jongste editie van Art Brussels – de stenen lagen aan de ingang – flink wat opzien mee baarde.
‘Het idee kreeg ik op een strand in Los Angeles’, zegt hij. ‘Ik loop altijd naar de omgeving rond te kijken als ik op reis ben, op zoek naar iets wat me opvalt. In LA stond ik op een keienstrand naar de stenen in de branding te kijken, toen ik merkte dat tussen de door de zee gepolijste keien ook een ander soort stenen lag. Stukken kiezelbeton, door het water geërodeerd tot hetzelfde soort kei. Fascinerend toch: tussen de natuurlijk gevormde stenen, miljoenen jaren oud, infiltreren meer en meer ook de twee gesteentes die de mens heeft gecreëerd – baksteen en beton.’
Ze hebben vaag iets van Magrittes zwevende rotsblokken, Vanden Eyndes Bricks: vreemde, surrealistische objecten die uit hun context lijken gerukt. Een merkwaardige vermenging van natuur en cultuur, in één sculptuur gevat. Moderne menhirsook – een beetje zoals je ze in Stonehenge kunt vinden. Het doet een mens zich afvragen: wat gaan de toekomstige archeologen, zo over een jaar of driehonderd, denken als ze bij een of andere opgraving toevallig hierop stuiten? ‘Waar the frack waren ze in 2013 mee bezig?’
Geen toevallige gedachte. Het is het perspectief dat in alle werk van Maarten Vanden Eynde zit. Hoe zullen we in de toekomst terugkijken op de wereld van nu? In het Muhka bouwde hij er vorig jaar een fictief futuristisch museum rond: The Museum of Forgotten History. Daarin: een fictief gerestaureerde kruik, verkeerdelijk samengesteld uit de scherven van een Ikea-kopje; een foutief bijeengepuzzeld skelet van de homo stupidus stupidus; een wedersamengestelde boomstam, opgetrokken uit bouwplanken, waarbij de nerven op de kopse kant van het hout de jaarringen reconstrueren.
Het zijn de exploten van de genetologie, de postapocalyptische wetenschap die Vanden Eynde uitvond. De leer der eerste dingen, een onderzoek naar ons toekomstige verleden. Een paar uur eerder, toen ik hem in zijn atelier in Drogenbos oppikte, heeft hij me snel het lijvige boek getoond dat hij erover aan het schrijven is, waarin hij zijn wetenschap toepast op biologie, kosmologie, archeologie en geologie. Of Genetology stond er in plechtstatige letters op de kaft. Publicatiedatum: 2020. De voorlopige proefdruk viel vooral op door zijn omvang: het reusachtige planoformaat.
‘Het weerspiegelt de ambitie’, legde hij uit. ‘Too large to handle. Zoals de encyclopedieën en atlassen van vroeger. Met een serieus boek moet je iemand kunnen neermeppen.’
De fluittoon in mijn oren is ondertussen weggetrokken. ‘Zullen we anders nu het interview doen, nu ik even wat gehoor heb?’
‘Waar wil je beginnen?’
Misschien bij het begin: hoe ben je bij de genetologie uitgekomen?
MAARTEN VANDEN EYNDE: In het laatste jaar aan de Rietveld Academie in Amsterdam moesten we een scriptie schrijven. De mijne ging over het einde van de wereld. Maanden heb ik gekeken naar alle mogelijke rampscenario’s over hoe het einde van de wereld in verschillende culturen wordt bekeken. Global warming die de zeespiegel dramatisch doet stijgen, een mutatie van ebola met sterftecijfer negentig procent die langs de lucht kan besmetten, overbevolking die zichzelf niet meer in stand kan houden. Eschatologie eigenlijk: de leer van de laatste dingen.
Het ding is: toen de scriptie af was, was ik compleet depressief. Het was een heel duistere periode in mijn leven – ik was iets te hard opgegaan in de onafwendbaarheid van het einde. Maar na een tijdje had ik door dat de sleutel om uit die donkerte te raken in mijn werk zat. De beelden die ik maakte, gingen niet over de laatste dingen, maar over de eerste dingen. De dingen die je kunt samenstellen met de restanten van de apocalyps. Dat gaf een gigantisch gevoel van vrijheid: alles was mogelijk. Ik ben beginnen na te denken over hoe we in de toekomst op ons verleden, op nu zullen terugkijken. Een soort nostalgische sciencefiction. Daar is dan de genetologie uit gegroeid, de tegenhanger van de eschatologie, die vreemd genoeg nog niet bestond. Mijn hoogstpersoonlijk uitgevonden wetenschap.
De beelden die je maakt lijken op een manier een soort bevreemdende tijdscapsules voor de archeologen van later.
VANDEN EYNDE: Dat zijn ze ergens ook wel. Vrij letterlijk soms. In 2005 zat ik in Rome, toen ik in de krant een stukje las dat de catalogus van Ikea de Bijbel had voorbijgestoken als meest gedrukte boek. Het was een klein artikeltje, terwijl dat voor mij voorpaginanieuws was. De impact van Ikea op deze tijd zal, vanuit de toekomst bekeken, reusachtig zijn. De potscherven die archeologen nu opgraven, zullen binnen een paar honderd jaar een Ikea-stempel dragen: ik vind dat fascinerend.
Ik ben toen over het hek van het Forum Romanum geklommen en heb op de site een Ikeakopje begraven. Preservation of IKEA tea-cup. Ze doen daar nog altijd opgravingen: het lijkt me geniaal als ze daar binnen een paar jaar op stuiten en koolstofdatering op toepassen.
Meer dan onze toekomstige geschiedenis te bestuderen lijk je ze op te fokken.
VANDEN EYNDE: Ik doe dat wel graag: fokken met de geschiedenis. Het verleden is ontzettend subjectief. De hele kijk op de geschiedenis staat in het teken van de nieuwsgierigheid van de mens naar zijn oorsprong. Zodra we ergens een stuk bot vinden, willen we weten van wie dat is, hoe het daar gekomen is en hoe die mens geleefd heeft. En bij elke nieuwe ontdekking moeten we dat beeld bijstellen. Dan vinden we nog een ouder stuk bot waaruit blijkt dat we over Azië gemigreerd zijn. Vinden we een kies waaruit blijkt dat we niet alleen bananen aten. We trekken verbanden en conclusies, maar niemand weet wat er echt gebeurd is. Die utopie van het bijeen puzzelen van ons verleden, daar gaat mijn werk ook over.
Voor een man die met een slijpschijf overweg kan, benader je kunst wel sterk als een wetenschapper.
VANDEN EYNDE: Omdat de twee naar mijn mening heel dicht bij elkaar liggen. Het draait om hetzelfde voor mij: de zoektocht naar kennis en het begrijpen van de wereld. Nieuwsgierigheid. En bij alle twee is het resultaat van die zoektocht niet altijd even praktisch toepasbaar. Neem nu die hele zoektocht in de kosmologie naar donkere materie. Er is een vermoeden dat als we weten waar die materie vandaan komt we dat eventueel ergens voor zouden kunnen gebruiken. Maar in eerste instantie draait het om de puzzel compleet maken, niet om de toepassing ervan. Dat verschilt niet zo veel van wat een kunstenaar doet, toch?
In Californië heb je een heel maffe plek: CallTech, de brainstormcentrale van de NASA, waar wetenschappers betaald worden om op zoek te gaan naar dingen die nog niet bestaan. Eén freelancer op hun payroll is David Kremers, een kunstenaar, die er in het kamertje van Einstein werkt. Zijn kunstwerken zijn zijn walk and talks, wandelingen waarin hij het werk van de wetenschappers tegen het licht van de realiteit houdt – doet hij al tien jaar als een soort van sjamaan. Als zelfs zo’n instituut kunstenaars nodig heeft, kun je die twee werelden niet zo strikt scheiden als iedereen lijkt te denken. Het is één grote blur.
De Large Hadron Collider in Zwitserland is één groot kunstproject?
VANDEN EYNDE: Op een bepaalde manier wel, ja. Het higgsboson dat ze zoeken, wordt niet voor niks het ‘Godsdeeltje’ genoemd. Het overstijgt de wetenschap en komt op het domein van kunst, filosofie en religie. Dat soort overlappingen vind ik ontzettend fascinerend.
EEN PAAR METER VERDER DAN DE BRICKS WAARAAN Vanden Eynde aan het werken is, stoot ik op de restanten van zijn eigen artistieke verleden. Op metalen platen op de grond ligt een laag gesmolten plastic drab. Daarnaast: een transportkist met plastic afval – stukken speelgoedbootjes, de afgebroken spuitkop van een fles ruitenwasser, het gebleekte hoofd van wat vermoedelijk ooit een Mickey Mouse-pop is geweest. Het zijn de sporen van Plastic Reef, de blikvanger van Vanden Eyndes werk en recent nog te zien op Manifesta in Genk. Voor het project trok hij op bootexpeditie naar de vijf gyres, ringvormige zeestromingen waar het plastic afval in de zee zich verzamelt als een reusachtige plasticsoep, om plastic te vissen. Een vijf jaar durende wereldreis, die hem tussen 2008 en 2012 van Mauritius over de Paaseilanden tot de Azoren leidde.
‘Het moeilijke deel was dat afval thuis krijgen’, zegt Vanden Eynde. ‘Het is niet meteen handbagage, en dus moest het met de post. Ik denk dat ik zestig kisten plastic afval naar België heb laten vliegen. Het probleem is: laat een kist van dertig kilo verdacht uitziend plastic vanuit Zuid-Amerika naar hier vliegen, en zowat élke beambte die het onderweg onder ogen krijgt, denkt hetzelfde: drugssmokkel. Meer dan eens ben ik het op de douane hier moeten gaan uitleggen. Maar op één kist na zijn ze wel allemaal aangekomen.’
Het plastic smolt hij, hier in de serres van Verbeke Foundation, met een dakbrander tot een steeds maar aangroeiende sculptuur. Het uiteindelijke resultaat: een reusachtig beeld van 4,5 meter bij 5,5 meter, goed voor één ton plastic. Het heeft iets van een monumentaal modern koraalrif – vandaar: Plastic Reef.
‘Het is een fantastisch materiaal, plastic, maar wat we ermee doen, is verschrikkelijk. Door fotodegradatie valt alle plastic in kleine stukjes uiteen, stukjes zo klein dat je ze niet meer gefilterd krijgt. We vergiftigen onze eigen zeeën en voedselketen ermee. Plus: het zal ons overleven: het duurt vijfhonderd jaar voor plastic volledig afgebroken is. De laag plastic op onze aarde zal er nog zijn als wij al lang weg zijn. En niemand lijkt daarbij stil te staan.’
Hoe belangrijk is engagement in je werk?
VANDEN EYNDE: Heel belangrijk. Het is de reden waarom ik kunst maak. Maar engagement is voor mij niet noodzakelijk de wereld willen redden. Laat ons eerlijk zijn: dat ga ik niet doen door met een dakbrander plastic te smelten. Engagement is: een relatie tot de wereld van vandaag hebben. Dat is waar ik mijn inspiratie haal: uit mijn reizen, uit de wetenschap, uit andere culturen.
Ik kijk wel op naar mensen als Marcel Broodthaers, Panamarenko of Magritte, maar eigenlijk haal ik niet zo veel inspiratie bij andere kunstenaars. De kunstwereld is een heel kleine, op zichzelf gerichte wereld. Ik heb meer nodig. Kunst die over kunst gaat, kunst die louter refereert aan andere kunst, vind ik vreselijk saai. Ik zie veel artiesten werken rond emotie, verf of kleur: voor mij is dat te dun. Ik heb andere lagen nodig – en engagement is daar zeker één van.
Heeft engagement niet de neiging om kunst te reduceren tot een soort Greenpeace-flyer?
VANDEN EYNDE: Ik snap wat je bedoelt, maar voor mij is het niet zo. Engagement is de reden waarom ík kunst maak, maar daarom moet dat voor de kijker nog niet zo zijn. Plastic Reef kan ook een vreemdsoortige, kleurrijke sculptuur zijn, als je dat wilt. De Homo stupidus stupidus kun je perfect als een grap interpreteren, eerder dan als een kritiek. En is de Ikea-vaas een kritiek op Ikea, een kritiek op de archeoloog die een kopje restaureert tot een vaas of een knipoog naar de utopische poging om ons verleden in elkaar te puzzelen? Het is nooit één ding.
Engagement hoeft ook niet te betekenen dat je de wereld wilt veranderen. Je moet het niet afmeten aan de impact die je hebt. Zoals ik net zei: het is in de eerste plaats een dialoog met de wereld.
Je bent niet de enige die zo lijkt te denken. Engagement is de jongste jaren bezig aan een terugkeer in de kunsten – ik denk aan Jozef Wouters’ Zoology of Recently Extinct Species, het activisme van Benjamin Verdonck, of de Coca-Cola Vase van Ai Weiwei. Is dat een antwoord op een te enge kunstwereld?
VANDEN EYNDE: Het lijkt wel een beweging, ja, ook als je naar het aantal tentoonstellingen kijkt die expliciet over de wereld handelen. Maar ik denk dat het niet zozeer een reactie is op de kunstwereld dan wel een reactie op de wereld. We leven op een historisch moment in het bestaan van de mensheid. We botsen op de grenzen van de groei. In de eerste plaats qua bevolking, maar ook op het vlak van natuurlijke grondstoffen, verstedelijking of landbouw. Ik bedoel: we gebruiken momenteel alle landbouwgrond die er te gebruiken valt. Zodra er grond gebruikt wordt voor iets als biodiesel, stijgen de voedselprijzen. We zitten op alle vlakken aan de limiet van onze groei.
En tegelijk zijn we één groot experiment aan het uitvoeren. Zelfs als we de CO2-uitstoot onder controle krijgen, weten we pas binnen dertig jaar wat de impact ervan zal zijn. Welk effect al dat plastic in de zee zal hebben op de vissen, weten we pas binnen honderd jaar. Het experiment is gigantisch. Op zo’n belangrijk moment in de wereldgeschiedenis, lijkt het voor mij haast vreemd om daar als kunstenaar níét mee bezig te zijn.
Is het idee dat we in een soort eindtijd leven niet van alle eeuwen?
VANDEN EYNDE: Ja, maar in geen enkele andere tijd hebben we op zo’n grote schaal invloed uitgeoefend op de wereld. We waren nog nooit met zoveel, we hadden nooit zulke technologische middelen. Maar we gebruiken de technologische vernieuwing enkel om te kunnen voorzien in onze eigen energie en consumptie.
Ik geloof wel dat er alternatieven zullen komen, maar vooralsnog zijn ze onvoldoende. Shell heeft alle onderzoek naar alternatieve energie stopgezet – op biogas uit zeewier na. En alternatieven als windenergie hebben grote nadelen. Na twintig of dertig jaar moeten de wieken vervangen worden en zit je met een hoop epoxypolyesterrommel die moeilijk te recycleren is. Op Google Earth kun je ze zien liggen in Nederland: de kerkhoven van de windenergiemolens. Ik zie nog geen oplossingen.
Hoe gaan de archeologen van de toekomst op het nu terugkijken?
VANDEN EYNDE: Volgens mij met ontzettend grote verbazing. Ik denk niet dat ze zullen begrijpen waarom we op zo’n manier zijn omgesprongen met de fossiele brandstoffen – een gigantische goudmijn waar we ons in een razend tempo doorheen fikken. Ik denk dat ze niet zullen begrijpen waarom we zo’n risico’s genomen hebben met de natuur. Neen, ‘verbazing’ is wel het juiste woord.
Je klinkt als een man met een pessimistisch mensbeeld.
VANDEN EYNDE: Ja, omdat ik niet geloof in de goedheid van de mens. En neen, omdat de mens deel is van de natuur en ik heel sterk geloof in de overlevingsdrang van de natuur. We zullen het op een realistisch mensbeeld houden.
HIJ IS KLAAR MET BRICKS SLIJPEN VOOR VANDAAG – later zal hij nog eens terugkomen om ze met een diamanten slijptol finaal glad te polijsten. We rijden terug naar zijn atelier in Drogenbos, waar hij twee jaar geleden – na tien jaar Rotterdam – naartoe verhuisde. Een eigenaardige uitwas van de Vlaamse koterij: Vanden Eynde woont in een huis dat voor een huis gebouwd is, met een vreemde binnenplaats tussen de twee gebouwen. Het gelijkvloers in het eerste huis is hij aan het verbouwen tot een exporuimte voor Enough Room for Space, de organisatie waarmee hij samen met zijn vrouw, kunstenares Marjolijn Dijkman, andere artiesten laat resideren. ‘Mijn manier om inspiratie te zoeken’, zegt hij.
In het achterhuis, op het gelijkvloers: zijn atelier. Al is opslagplaats misschien een beter woord. Tafels vol plastic afval, gesorteerd op kleur; een collectie van een honderdtal tafelpoten; boomtakken, met plakkertjes erop uit welk bos hij ze gehaald heeft; een resem onbestemde prullaria, van een bussel verroeste halve scharen tot een uitgedroogde muis – ‘heb ik tijdens het verbouwen gevonden’. Het heeft iets van een beginnend hoarder – het soort compulsieve verzamelaars waarover National Geographic in zijn extremere variant al eens een documentaire uitzendt.
‘Een hoarder? Dat valt toch nog wel mee, niet? De kak van je familie verzamelen, dat is pas hoarding.’
‘Excuseer?’
‘Merda d’Artista van Piero Manzoni? Nooit van gehoord? In de jaren zestig begon Manzoni zijn eigen faeces te verzamelen om in tinnen blikken te steken, die hij verkocht voor hun gewicht in goud. Af en toe wordt er nog eentje verkocht. Betaal je rond de 100.000 pond voor, tegenwoordig.’
‘Inspirerend.’
‘Nou ja. (lacht) Maar je hebt wel gelijk, hoor. Ik verzamel veel. Als ik iets interessant vind, pak ik het mee – je weet nooit of het nog kan dienen. Heb ik van mijn moeder, ongetwijfeld – ook een kunstenares trouwens. Haar huis is één archeologische bouwput. Onwaarschijnlijk. Ze kan niks weggooien.’
Je komt uit een artistiek gezin?
VANDEN EYNDE: Er zit wel wat artistiek bloed in mijn familie. Mijn moeder maakt kunst; mijn zus is Charlotte Vanden Eynde, choreografe, danseres en actrice. Ken je Meisje van Dorothée van den Berghe? Zij is Meisje. Heeft ze de prijs voor beste actrice mee gewonnen in Lausanne. Ik ben altijd de ‘broer van’ geweest – dat begint nu voorzichtig wat te veranderen. Typisch: het tweede kind dat altijd streeft naar de kroon van het eerste. (lacht)
Maar ik kom vooral uit een ietwat bijzonder gezin. Mijn ouders zijn oude hippies. Ik ben geboren in een commune van vier paardenstallen in Wilsele, bij Leuven – toen ik twee was zijn we naar Antwerpen verhuisd, daarna naar Gent. Zelf kleren maken, macrobiotisch eten, steinerscholen, vrije relaties: ik ben opgegroeid in alle grote hippieclichés. Maar terwijl de meesten van hun vrienden afhaakten, hebben mijn ouders hun levensfilosofie volgehouden.
Wat doet dat met een mens?
VANDEN EYNDE: Als kind was het zeker niet gemakkelijk. Toen ik jong was, heb ik me er wel tegen afgezet. Eén keer in de maand gingen we bij de bomma eten en zij stopte mij dan wat geld toe. Het eerste wat ik deed met dat geld, was dingen kopen. Nieuwe kleren kopen in eerste instantie – ik gruwde van de broeken in gordijnstof. En snoep: ik wilde met Snickers en Mars naar school, niet met zelfgemaakte droge wafels zonder suiker. (lacht) Ik wilde consumeren. Ook toen ik al ouder was, bleef dat doorwerken. Ik ben heel snel mijn rijbewijs gaan halen – iets wat zij nooit hebben gedaan – en kocht al heel jong een huis. Kapitalistische rebellie. (lacht)
Het vreemde is dat, naarmate je ouder wordt, je merkt dat je toch heel veel van je ouders geïncorporeerd hebt. Dat verzamelen bijvoorbeeld, maar ook het hergebruiken van materialen, een voorliefde voor het artisanale, de betrokkenheid bij de wereld, het idee dat de mens níét buiten de natuur staat. Dat komt allemaal van daar.
Een mens ontsnapt nooit aan zijn afkomst?
VANDEN EYNDE: Nooit helemaal, blijkbaar. Grappig wel: een paar jaar geleden heb ik een huisje in Frankrijk gekocht met één hectare bos errond. Er is geen water, geen elektriciteit: het is er behelpen met bidons, kaarsen en hout hakken. Eén keer per maand trek ik ernaartoe om te bezinnen: even helemaal off the grid zijn. Dan stel je toch vast: dat hippie zijn – mínder willen – zit wel ergens in mij.
Maar tegelijk verschil ik wel veel. Mijn vader is een bibliothecaris: hij heeft de hele wereld via zijn boeken in huis gehaald. Voor mij was dat niet genoeg. Ik moest het ervaren: ik moest de stank van de hondenshislak kunnen ruiken in Rusland, ik moest een theeceremonie in Japan hebben meegemaakt. Jarenlang heb ik buitensporig veel gereisd. Twintig keer per jaar nam ik het vliegtuig – voor residenties, tentoonstellingen, projecten als Plastic Reef: alles wat me maar in het buitenland kreeg. Om je een idee te geven: mijn extreemste trip was eerst naar Dubai, dan doorvliegen naar Beijing, vandaar naar Los Angeles, om vervolgens per boot van Bermuda naar de Azoren te varen. En zodra ik terug thuis was, moest ik naar Kameroen vertrekken.
Klinkt maniakaal.
VANDEN EYNDE: Dat is het ook. Het is ook wel overkill geweest. Als je niet meer lang genoeg in een land bent om de tijdzone te weten, wordt het te veel. Momenteel ben ik het eventjes helemaal zat. Vandaar ook Enough Room for Space: mijn manier om de wereld in huis te halen.
Maar het is wel iets wat ik nodig heb gehad. Hoe meer je ziet, hoe meer je hoopt te begrijpen. Hoe meer mensen je ziet, hoe meer je een idee krijgt over de mensheid. Hoe meer natuur je ziet, hoe meer je begrijpt over ecologie. Het is een soort studieronde geweest.
Is dat waarom je kunstenaar bent? Om de wereld te begrijpen?
VANDEN EYNDE: Exact.
VOOR IK VERTREK, KRIJG IK NOG EEN RONDLEIDING door de rest van het complex – of wat dat nog moet worden. Een geplande projectieruimte voor lezingen, een nog aan te leggen composttuin, een nog onder constructie zijnde badkamer en keuken voor de twee residenties voor buitenlandse kunstenaars, die hij eigenhandig zal verbouwen. Met reizen mag hij dan even gestopt zijn, hij weet de komende jaren wel wat te doen. ‘Ik ben een van die weinige mensen die gráág verbouwt’, zegt hij.
‘Je bent wel een man van veel, niet?’
‘Ik ben altijd in veel geïnteresseerd geweest. Kunst is mijn manier om dat onder één noemer te vatten. Maar om op je vraag te antwoorden: naar het schijnt was het eerste woord wat ik kon zeggen ‘nog’. Vrij uniek, wordt me verteld. Dat is, aardig samenvattend, wel de conditie waar ik aan lijd. (lacht)‘
VOLGENDE WEEK JELLE DE BEULE
DOOR GEERT ZAGERS – FOTO’S ATHOS BUREZ
‘IK HEB IN ROME OP DE SITE VAN HET FORUM ROMANUM EEN IKEA-KOPJE BEGRAVEN. LIJKT ME GENIAAL ALS ZE DAT BINNEN EEN PAAR JAAR OPGRAVEN EN ER KOOLSTOFDATERING OP TOEPASSEN.’
‘EEN PESSIMISTISCH MENSBEELD? JA, OMDAT IK NIET GELOOF IN DE GOEDHEID VAN DE MENS. EN NEEN, OMDAT DE MENS DEEL IS VAN DE NATUUR.’
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier