Als vijftienjarige wilde hij Ernest Hemingway zijn en op zijn veertigste is hij een van de beste Vlaamse thrillerschrijvers. Less is more, het levensmotto van zijn jeugdheld, is hij altijd trouw gebleven, behalve dan in het aantal boeken dat hij publiceerde: meer dan zeventig in twaalf jaar. ‘Ik schrijf nogal snel.’

‘Hier staan ze allemaal bij elkaar,’ zegt hij terwijl we naar een mooie witte boekenkast kijken, ’73 banden die beginnen met een s. Mijn debuut heette Spaghetti (2001), en ik dacht dat het wel leuk was een tweede titel ook met die letter te laten beginnen. En van het een kwam het ander.’ Dat betekent dat hij de voorbije twaalf jaar als een literaire mierenkoningin zo om de twee maanden een nieuw eitje de wereld in stuurde. ‘Een kwestie van plannen en organiseren,’ glimlacht hij licht verontschuldigend, ‘en ik schrijf nogal snel.’

Dat Dhooge niet de eerste de beste thrillerschrijver is, blijkt ook uit de manier waarop ik ontvangen word voor het interview. Hij is geen man in vrijetijdskledij die een plekje zoekt voor mijn recorder op een tafel te midden van een rommelige schrijfkamer. Nee, Dhooge ontvangt strak in het pak, in zijn schrijfflat in Gent, met geboend parket, een witte, lederen hoekzetel en een fel blinkende, eveneens witte vleugelpiano. Hier werkt geen loonslaaf, maar een gentleman, zo straalt het geheel uit, een joviale gentleman ook, blijkt al snel, die me in zijn Gents klinkende Nederlands toevertrouwt dat hij in feite geen thrillers schrijft maar wel komische misdaadromans, maar dat zijn uitgever dat liever niet op de cover wil.

Dhooges recentste komische misdaadroman, Santa Monica, is zijn zesde die in Los Angeles speelt, en zittend in zijn flamboyante, ietwat theatrale decor kan ik bijna niet anders dan vragen waar zijn voorliefde voor die stad vandaan komt. ‘De traditie wil dat je alleen mag schrijven over zaken die je zelf hebt meegemaakt. Dus speelden mijn eerste zes boeken in Gent. Een zevende kwam er niet omdat ik vond dat die stad te veel een personage op zich werd. Precies om dat te vermijden, schrijf ik nu over LA. Ik ben daar nog nooit geweest en aangezien ik vliegangst heb, zal ik er binnen afzienbare tijd ook niet komen. LA zal daardoor altijd achtergrond blijven in mijn boeken, en iedere lezer vult die op zijn manier in, want we hebben allemaal wel een idee van die stad. Bovendien hou ik van personages met een hoek af, van loners die tegen het systeem vechten, en dus niet van twee inspecteurs die in een park toekomen waar een moord is gepleegd, waarna het boek begint en de goeien en de slechten duidelijk te onderscheiden zijn, zeg maar de traditionele Vlaamse thriller. Mijn boeken spelen in de grijze zone waar goed en kwaad niet duidelijk van elkaar te onderscheiden zijn, een beetje Sopranos-achtig, waardoor ze soms een beetje grof en onbeschoft overkomen. Waarom LA? Omdat die stad bij mij past dus, bij mijn stijl en mijn stem.’

En waarom het LA van 1976? Je was toen zelf nog maar drie.

BAVO DHOOGE: Ik ben ervan overtuigd dat een mens nooit gelukkiger wordt dan op zijn vijfde of zesde. Voor mij was dat toch zo. Ik herinner me de muziek van Tavares, een film als Saturday Night Fever, dat zijn mijn dierbaarste herinneringen. Maar er is nog een meer praktische reden: mijn boek gaat over inbrekers en slotenmakers. Toen ik een paar jaar geleden een nieuwe voordeur liet plaatsen, kreeg ik drie sleutels. Ik dacht meteen: stel dat er nog een vierde is. Zo kwam ik op het idee voor Santa Monica, en uit mijn onderzoek bleek dat sleutels in de jaren zeventig nog makkelijker na te maken waren. Bovendien kon ik van mijn hoofdpersonage Jack zo een Vietnamveteraan maken, een inbreker die vanwege zijn verleden moeite heeft iemand binnen te laten in zijn leven, wat misschien iets autobiografisch heeft. Niet dat ik een kluizenaar ben, maar een schrijver werkt wel altijd alleen, natuurlijk.

Je personages zijn geen figuren van vlees en bloed. Waarom gebruik je komische uitvergrotingen?

DHOOGE: Omdat ze dat bijna vanzelf worden. Wanneer je een misdaadroman opent met een komische scène, zit je automatisch met een uitvergroting, maar daarom nog niet met een ongeloofwaardig personage. Geloofwaardigheid vind ik heel belangrijk. Neem Tony Soprano, een uitvergroting van een Italiaanse maffiabaas, maar volstrekt geloofwaardig in een Amerikaanse context. Plaats zo iemand in Vlaanderen en hij wordt nep. Clichés kunnen ook iets toevoegen aan een roman, zeker als je ze doorprikt. Dan krijg je een extra niveau. Vergeet niet dat ik thrillers schrijf om me uit te leven. Voor mij is dat amusement.

Je schrijft inderdaad niet alleen thrillers, maar ook kinderboeken en non-fictie. Hoe kies je je onderwerpen?

DHOOGE: De initiële aanzet is meestal nieuwsgierigheid. Ik ben opgegroeid in de Gentse volkswijk de Muide, ook wel eens de Gentse Bronx genoemd. Mijn buurman was Joe Alcatraz, een ontsnappingskunstenaar die met John Massis optrad. Ik vond dat fantastische mannen. Een jaar of negen geleden was er een tentoonstelling over de carrière van Massis. Ik had die gemist, wat ik jammer vond en daarom ging ik op zoek naar een boek over hem. Er bleken er geen te bestaan. Het enige wat ik vond, was een artikel waarin Massis zei: ‘Ooit wordt er een boek over mij geschreven dat zal worden verfilmd en die film zullen ze in Hollywood tonen.’ Typisch Massis, natuurlijk, en meer had ik niet nodig. Het verhaal had mij gevonden en zo schreef ik de biografie van John Massis (Stalen kaken, uit 2005, nvdr.).

Massis was een vrijbuiter. LA is de stad van de oneindige mogelijkheden. Hoe belangrijk is vrijheid voor jou?

DHOOGE: Ik ben boeken beginnen te schrijven in 2001. Daarvoor had ik een jaar of vier in een reclamebureau gewerkt. Leuk, maar ik zat er ook aan vast. Ik moest iedere dag op kantoor zijn. Vanaf mijn vijftiende wist ik al dat ik schrijver wilde worden. Vraag me niet waarom, maar dat was gewoon zo. En ik vind het nog steeds een droom. Iedere dag opnieuw doe ik mijn zin. Ik schrijf wat ik wil en net doordat ik het zo graag doe, schrijf ik ook snel. Wellicht heeft dat te maken met mijn grote angst: dat het morgen gedaan kan zijn. Misschien valt mijn inspiratiebron ooit wel droog, en ik wil zo veel mogelijk geschreven hebben voor dat gebeurt. Soms heb ik zelfs het gevoel dat ik in blessuretijd leef. Ik wil vrij zijn zolang het nog kan. Mijn vader stierf toen hij 41 was. Zelf ben ik er 40. Dat zet een mens aan het denken. Hij was kinesist, maar wilde in feite artistiek bezig zijn. Hij had er nooit de tijd voor. Hoeveel mensen zijn er niet die op het einde van hun leven spijt hebben van alle dingen die ze niet hebben durven te doen? Ik ben blij dat ik altijd mijn zin heb gedaan, zelfs als dat in mijn nadeel uitdraaide. Zowat iedere uitgever die ik al gehad heb, raadde me aan een Vlaamse reeks te schrijven. Je verkoopt zo gemakkelijk vijfduizend exemplaren meer, zeiden ze, en dat zal wel zo zijn, maar dan zou ik niet graag meer schrijven. Vandaar mijn respect voor een Pieter Aspe. Over hem wordt wel eens meewarig gezegd dat hij steeds hetzelfde boek schrijft – en dat is ook zo, hij schrijft steeds hetzelfde boek (lacht) – maar je moet dat ook kunnen.

Je was 11 toen je vader stierf. Niet echt de beste leeftijd?

DHOOGE: Mijn vader had een praktijk en mijn moeder was huisvrouw. Op een paar maanden tijd was alles weg. Het huis werd verkocht, moeder ging werken en mijn broer en ik misten haar zowat iedere dag. Ik heb er heel lang over gedaan om die veranderingen te verwerken. Wellicht ben ik daar pas in 2001, toen ik zelf vader werd, volledig in geslaagd. Vroeger vond ik de dood van mijn vader jammer voor mijn moeder en voor mijn broer en mij, nu vind ik het vooral jammer voor hemzelf. Wanneer ik mensen van zeventig zie, denk ik aan de dertig jaar die hij gemist heeft. Ach, ik wil het belang van zijn dood niet overdrijven, maar als er in mijn boeken één relatie belangrijk is, zal het wel die tussen vader en zoon zijn.

Wie heeft je aangezet om te beginnen schrijven?

DHOOGE: Ongetwijfeld Hemingway. Zijn action writing, waarbij er meer geschrapt wordt dan er blijft staan, sprak me heel erg aan. Ik denk dat ik vooral door de Angelsaksische traditie beïnvloed ben. Iemand als Elmore Leonard vind ik fantastisch. ‘Your easy reading is my hard writing’, zei hij ooit. Als iets kort gezegd kan worden, moet je het niet langer maken.

Maar Hemingway schreef geen thrillers. Hoe ben je bij dat genre beland?

DHOOGE: Ik kreeg aan de Academie (het KASK, nvdr.) les van Stefan Hertmans, die toen voor mij het archetype van een schrijver was. Tijdens de les viel hij soms stil. Dan staarde hij naar buiten en maakte een korte notitie. Hij heeft weer inspiratie, zeiden we. Het is via hem dat ik mijn eerste verhalen heb kunnen plaatsen. Ik las toen vaak thrillers, niet om de spanning op zich, maar wel voor wat er op de achtergrond gebeurde. Wat is er zo goed aan Chandler of Leonard? Precies dat je hun boeken niet in twee uur op het strand kunt uitlezen, omdat ze substantie hebben. Vandaag worden thrillers afgewogen aan de snelheid waarmee je ze uit hebt, en hoe sneller hoe beter. Vreemd is dat. Ik werd dus aangetrokken door thrillers, maar ik wilde er iets meer mee doen, en mijn eerste boek werd meteen een persiflage op de traditionele thriller.

Je hebt aan de Academie een filmopleiding gevolgd. Heeft dat invloed op je schrijven?

DHOOGE: Een film plan je, van het eerste shot tot het laatste, ik volg een gelijkaardig scenario. Ik kan niet beginnen en zien wat er komt. In feite zijn mijn boeken de films die ik niet kan maken, omdat film razend duur is. Bovendien wist ik na mijn afstuderen dat een film maken niets voor mij was: de sfeer op een set is veel te hectisch. Als eindwerk heb ik een kortfilm gemaakt waarvoor we vier dagen draaiden. Geen oog heb ik dichtgedaan en op het einde stond ik vol koortsblaren. Nee, geef mij maar schrijven, alleen, met een koffie bij de hand en op mijn eigen tempo. En toch maak ik films. Ik begin met een pitch, zet de personages uit, ontwerp verhaallijnen en thema’s en maak daar een dossier van alsof ik het zou moeten indienen voor subsidies. Ik doe dat vooral om zeker te zijn van mezelf. Vroeger deed ik dat niet, en kwam ik na een paar honderd bladzijden tot de vaststelling dat het verhaal toch te weinig om het lijf had, waarna ik het dumpte, wat natuurlijk zonde van mijn tijd was. Het dossier dient dus om het boek aan mezelf te verkopen en dat gaat ver. Ik maak zelfs een cover. Wanneer het dossier klaar is, zo’n pagina of twintig over het algemeen, weet ik wat er in elk hoofdstuk zal gebeuren en hoef ik het alleen nog maar uit te schrijven. Al heb ik nog geen enkel boek geschreven dat het vooropgezette schema trouw heeft gevolgd. Soms blijkt een personage boeiender dan gedacht en begint het een eigen leven te leiden, waardoor er een heel nieuwe subplot ontstaat. Dat maakt schrijven leuk.

Ik denk ook in beelden wanneer ik schrijf. Ik beperk me tot wat je kunt zien en kruip zo weinig mogelijk in het hoofd van mijn personages. Bij mij zul je nooit drie pagina’s achtergrondgeschiedenis aantreffen. Misschien geef ik die wel, maar onrechtstreeks, in dialogen, net zoals in een scenario. Daarin ga je ook niet zeggen: ‘Hij is drie dagen uit geweest en voelt zich rottig’, maar je toont dat. Het is in dat tonen dat je je creativiteit kunt botvieren, en de gulden regel daarbij is altijd die van Hemingway: less is more.

SANTA MONICA

Uit bij Houtekiet.

DE MOORDZOMER

Knack Focus selecteerde 40 nieuwe pageturners voor een (ont)spannende zomer. Alle info: demoordzomer.be

VOLGENDE WEEK KARIN SLAUGHTER – STILLE ZONDE

DOOR MARNIX VERPLANCKE – FOTO JEF BOES

Bavo Dhooge ‘UITGEVERS RADEN ME AAN EEN VLAAMSE REEKS TE SCHRIJVEN. IK ZAL DAN ALLICHT MEER VERKOPEN, MAAR DAN ZOU IK NIET GRAAG MEER SCHRIJVEN.’

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content