‘IK SCHIET OP ALLES EN IEDEREEN’

Foto's uit 'COCKFIGHTER', 'THE SHOOTING', 'RIDE IN THE WHIRLWIND', 'ROAD TO NOWHERE' en 'TWO-LANE BLACKTOP'.

Met de mysteriethriller Road to Nowhere ontsnapt cultveteraan Monte Hellman op zijn 78e eindelijk nog eens aan de dwangbuis van Hollywood. De komende hommage op het Offscreen Festival is dus terecht. ‘Denk je dat ik geld verdien als ik films maak?’

Met Two-Lane Blacktop draaide Monte Hellman veertig jaar geleden een film die zou uitgroeien tot een icoon van de Amerikaanse tegencultuur. Bovendien ging zijn existentiële asfaltodyssee de geschiedenis in als een van de beste roadmovies ooit gemaakt – met zijn memorabele climax waarin het geluid plots wegvalt en de pellicule opbrandt.

Helaas voor Hellman – né: Monte Jay Himmelman – blijkt die finale filmspoel de perfecte samenvatting van zijn grillige carrière: altijd gedurfd en bij vlagen briljant, maar ook stuurloos en autodestructief. Ondanks de jubelrecensies ging er geen kat naar Two-Lane Blacktop, een lot dat ook zijn latere, al even dwarse films Cockfighter (1974), Amore piombo e furore (1978) en Iguana (1988) was beschoren.

Geen wonder dat Hellman, die zijn carrière eind jaren 50 begon in de B-filmfabriek van Roger Corman, langzaam in de vergeetput van Hollywood afgleed. De man kreeg amper nog een project op poten. Ofwel diende hij zich te verlagen tot meteen naar video verbannen slashers al Silent Night, Deadly Night 3: Better Watch Out (1989), ofwel moest hij het hulpje spelen, met klussen voor Sam Fullers The Big Red One (1980) en Paul Verhoevens RoboCop (1987) als bekendste wapenfeiten. Zijn reputatie als commerciële ramp bleek zo robuust dat zelfs zijn rol als uitvoerend producent van Quentin Tarantino’s succesvolle debuut Reservoir Dogs het tij niet kon keren, al liet Tarantino geen kans onbenut om hem als mentor te noemen.

Dat Hellman op zijn 78e en na 22 jaar windstilte toch weer een film uitbrengt, mag een klein mirakel heten, zeker omdat de taaie beeldenstormer nog steeds niet van plan is om compromissen te sluiten. Ook zijn nieuwste, met een digitale Canoncamera geschoten langspeler Road to Nowhere wijkt welwillend af van de platgetreden paden, met zijn film-in-de-filmlabyrint over een regisseur die verstrikt raakt in de schemerzone tussen feit en fictie.

Betekent deze film nu werkelijk het begin van een tweede – of derde – carrière voor Hellman? Feit is dat hij tijdens het voorbije filmfestival van Venetië een Lifetime Achievement Award kreeg uit handen van juryvoorzitter en bewonderaar Quentin Tarantino. Plus: bij ons brengt het Offscreen Festival de komende weken een welverdiende hommage aan de cinéaste maudit van de Amerikaanse independent. De hoogtepunten: de voorstelling van Road to Nowhere en een nieuwe print van Two-Lane Blacktop in aanwezigheid van Mister Monte himself.

‘Road to Nowhere’ toont hoe de beloftevolle regisseur Mitchell Haven verstrikt raakt in zijn werk. Is hij een jonge, naïeve versie van jezelf?

Monte Hellman: De dingen die hij over cinema zegt, zijn de dingen waarin ik ook geloof, maar het personage zelf is compleet verzonnen. Ik doe precies het omgekeerde van alle andere regisseurs. Ik vraag niet aan mijn acteurs om één te worden met hun personage, ik vraag mijn acteurs om hun personage één te laten worden met hen. Mitchell doet me wel wat denken aan Paul Thomas Anderson, die ik overigens behoorlijk goed ken.

Het thema van de artiest die in zijn werk verloren loopt, is wel niet bijster origineel.

Hellman: Daar heb ik geen rekening mee gehouden. In het begin begreep ik het verhaal zelf niet. Er zit zelfs een flashback ín een flashback in, wat volgens mij nooit eerder is vertoond. De film heeft zelf beslist wat hij wil zijn. In feite is hij het resultaat van een gelukkige samenloop van toevalligheden, tot de casting toe.

In één scene wordt de camera letterlijk als wapen gebruikt.

Hellman: Een camera is altijd al een politiek wapen en propagandamiddel geweest. En reken maar dat ik wil schieten op alles en iedereen. (Lacht) In de jaren 60 was ik een van de oprichters van het filmarchief in Los Angeles, toen de enige plek waar je films van D.W. Griffith of Agnès Varda kon zien. Ik herinner me nog dat er op onze eerste flyer een quote van Griffith stond : ‘All I want to do is to make you see.’ Dat is altijd mijn credo geweest. Een camera kan ogen doen opengaan en aanzetten tot creativiteit. Hij kan zelfs Hollywoodbacteriën doden. (Lacht)

‘Road to Nowhere’ heeft ook alle ingrediënten van een film noir.

Hellmann: Klopt. De film noir en de spionagethriller waren tijdens mijn tienerjaren mijn eerste filmliefdes. In Road to Nowhere probeer ik die twee te combineren. Jammer genoeg is film noir in Hollywood een vies woord geworden. Er zijn allerlei regels waaraan je je moet houden. Eén daarvan is: je kunt geen Monte Hellmanfilm maken. (Lacht) Een ander luidt: je kunt geen film maken van twee en een half uur. Nog een ander: je kunt geen labyrintisch verhaal vertellen. Alleen heeft Christopher Nolan zich daar voor Inception geen moer van aangetrokken en zaten de kids toch massaal in de zaal. Ik wil maar zeggen: je moet de fantasie van de kijker niet smoren, maar stimuleren. Ik beschouw Road to Nowhere als het liefdeskind van La Nuit Américaine en Cinema Paradiso, met wat DNA van The Barefoot Contessa en In a Lonely Place. Houdt dat steek? Neen? Goed zo! (Grijnst)

Een kassucces heb je nooit gemaakt. Vrees je niet dat ‘Road to Nowhere’ dezelfde kant uitgaat?

Hellmann: Ik maak me geen illusies: het is zelfs geen independentfilm, maar wel old school Hollywood. Independentcinema zoals in de jaren 70 bestaat trouwens niet meer. Alle onafhankelijke firma’s willen tegenwoordig een major zijn. De enige manier om in Amerika nog auteursfilms te maken is zelf geld vinden, volledig buiten het systeem om.

Zou Roger Corman – bij wie je indertijd de stiel hebt geleerd – binnen dat systeem nog kunnen overleven?

Hellmann: Ik denk van wel, maar Corman is altijd een commerciële jongen geweest. Hij gokte nooit.

Grijp je nog vaak terug naar wat je bij Corman hebt geleerd?

Hellmann: Zeker. Een van de belangrijkste dingen die ik van hem heb geleerd, is hoe stom budgetten zijn. Voor Hollywoodproducers zijn budgetten een religie. Als jouw getal hoger is dan dat van hen, wordt de film gewoon niet gemaakt, ook al gaat elke Hollywoodfilm uiteindelijk toch boven het budget. Corman ging nooit over het budget, simpelweg omdat hij er geen had. Hij had geld. Hij zei: ‘Hier is 75.000 dollar, maak er een film mee. Als je zonder zit, is de film meteen gedaan.’

Was Corman dan geen beetje in kwaliteit geïnteresseerd?

Hellman: Neen. Mijn gruwelijkste ervaringen met hem had ik tijdens de opnames van The Terror(een desastreuze spookhuisfilm uit 1963 met Boris Karloff en de jonge Jack Nicholson; nvdr.). Voor de scènes die ik moest regisseren, had ik een geweldige special effectsman. Het was dezelfde man die altijd de neuzen van Orson Welles deed – je moet weten: Welles heeft altijd een plasticineneus gebruikt, behalve in The Lady from Shanghai. In de slotscène moest ik vlees van een gezicht laten smelten tot alleen een schedel overbleef. Samen met mijn grimeur had ik een manier uitgedokterd om dat effect te realiseren voor 500 dollar. ‘500 dollar voor één shot?’, zei Corman. ‘Vergeet het! Daarop haalde hij een blik siroop boven en goot het over het gezicht van de actrice. (Lacht)

In je carrière zag je verschillende projecten in extremis uit handen glippen, waaronder ‘Buffalo 66’ en ‘Reservoir Dogs’, waarvan je uiteindelijk uitvoerend producent werd. Had je niet graag meer films op je cv gehad?

Hellmann: Wie niet? Toen ik Jean Renoir ontmoette, had hij het vooral over de films die hij níét had gemaakt. Toen besefte ik: ik zit niet alleen in de boot. Zelfs een grootheid als Renoir moest zijn schulden afbetalen.

Over schulden gesproken: het was van 1989 geleden dat je een film had gemaakt. Hoe heb jij de voorbije decennia overleefd?

Hellmann: Denk je dat ik geld verdien als ik wel films maak? (Lacht) Ik heb geen cent gekregen voor Road to Nowhere. Eén dag per week geef ik les aan de filmschool in Los Angeles. Gelukkig heb ik indertijd wat verdiend aan Reservoir Dogs. Dat was mijn spaarpotje.

Wijlen Blake Edwards zei:’Al mijn films zijn mijn kinderen. Alleen gaat de ene naar de universiteit en zit de andere op de tuchtschool.’ Hoe zit dat met die van jou?

Hellmann: Ik wilde dat ik kon zeggen dat ik ze allemaal even graag zag, maar sommige zijn toch behoorlijk misvormd uit de baarmoeder gekomen. Neem nu Cockfighter: velen beschouwen dat als een van mijn beste prenten, maar ik ben nooit tevreden geweest met het script. Ook dat was een Cormanproductie en ik kreeg maar twee weken om het scenario uit te werken met een scenarist die er na een paar dagen de brui aan gaf. Het omgekeerde geldt dan weer voor Better Watch Out. Zo’n ramp is die film niet, zeker niet als je bedenkt dat ik die op amper vier maanden in elkaar geflanst heb. Niemand zal me tegenspreken, want geen kat heeft hem gezien. ( Lacht)

MONTE HELLMAN OFFSCREEN FESTIVAL

De regisseur is te gast op het Offscreen festival 9-27/2 in Cinema Nova (Brussel) en Cinema Zuid (Antwerpen).

Op 19/2 stelt hij in Bozar (Brussel) ‘Two-lane Blacktop’ voor. Die film staat van 23/3 tot 30/4 ook op het programma in Studio 5, Flagey (Brussel).

Voor meer info: www.offscreen.be – www.cinematek.be – www.cinemazuid.be – www.flagey.be.

DOOR DAVE MESTDACH

‘In Hollywood gelden verschillende regels. Een ervan luidt: ‘Je kunt geen Monte Hellmanfilm maken.’

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content