Regisseur Stefan Perceval over een leven na het tongen in de botsauto’s: ‘Dit zal het zijn, dacht ik’

© JEF BOES
Tine Hens
Tine Hens Journaliste voor Knack

De toekomst van Stefan Perceval zag er niet rooskleurig uit. Vandaag is hij acteur, regisseur en directeur. ‘Niet slecht voor een jongen uit het beroepsonderwijs.’

Als je leven verfilmd zou worden, welke scènes moeten er dan zeker in? Deze zomer schrijven bekende medemensen het scenario van hun leven.

‘Wanneer doen we eens iets om te lachen?’

Ze vragen het vaak, zijn kwetsbare menskes. Zo noemt Stefan Perceval ze, de mensen in armoede, met een verslaving, de veroordeelden, de vluchtelingen met wie hij theater maakt in Het Gevolg in Turnhout. ‘Ik kan dat niet’, moet hij hen steeds weer ontgoochelen. ‘Het wordt altijd iets tragisch. Zonen, moeders en afwezige vaders, dat is lang mijn thema geweest.’

Het is juni en leeg op het strand van Oostende. Zonder toeristen kleurt het zand paars van de opschietende zeeraket. Voor de longen van zijn zonen verhuisde hij naar Oostende. Een van de betere beslissingen uit zijn leven, meent hij, terwijl we onze sandalen uitschoppen en op veilige afstand van elkaar onze tenen in het zand boren.

Tijdens zijn opleiding aan Herman Teirlinck leerde Wannes Van de Velde hem achter de muren van mensen te turen. ‘Iedereen heeft een verhaal’, is zijn overtuiging. Als een dromenvanger tovert hij woorden uit mensen die zelf amper geloven dat ze iets te zeggen hebben. Hij wijst naar de huizen achter de zeedijk. Ook in Oostende voelt hij de verhalen borrelen achter de gevels. ‘Een stad van commerce met het hoogste armoedecijfer van Vlaanderen.’ Ooit doet hij er iets mee, maar eerst wil hij hier leren wonen en thuiskomen.

Scène 1. De ruzie

1975, een kamer in een rijhuis in Schoten met bruin, gebloemd behangpapier. Een kind van twee ligt in bed en slaapt. Een man en vrouw staan witheet van woede tegenover elkaar. ‘Ik maak u kapot’, roept de man. De vrouw knijpt in de hand van het kind.

‘Sinds kort herinner ik het me weer, omdat mijn broer Luk het me vertelde. Terwijl hij die scène beschreef, was ik daar terug, in die kamer, met mijn ouders die over mijn bed heen naar elkaar riepen en tierden. Het was een akelig gevoel. Ik wist niet dat je zo jong herinneringen kon opbouwen, maar blijkbaar blijft dat in je lijf zitten.

‘Mijn ouders hebben verschrikkelijk veel ruziegemaakt. Ze zijn met elkaar getrouwd omdat ze de wereld waarin ze vastzaten, wilden ontvluchten. Mijn moeder wilde weg van de boot waarop ze was opgegroeid en haar moeder had zien sterven, mijn vader wilde weg uit Beringen. Ze zijn getrouwd, hij is bij de marine gegaan en toen hij terugkwam, hebben ze de winkel en het café van zijn ouders langs het Albertkanaal overgenomen. Ze bouwden dat om, investeerden erin en toen dat allemaal klaar was, vroor het kanaal twee maanden dicht. Dat waren twee maanden zonder inkomsten terwijl de leningen terugbetaald moesten worden. Ze waren zo failliet als de neten. De schulden hielden hen bij elkaar, heb ik later begrepen.

‘Mijn vader is overleden, mijn moeder is nu 87. Ze woont bij ons in Oostende. Voor de eerste keer in haar leven heeft ze een normale bloeddruk. Luk is bezig met haar te interviewen. Ze vertelde hem: “We hoopten allebei stillekes dat de ene de andere de kop zou inslaan.”‘

Scène 2. Kalkoen met ananas

1983, een rijhuis in Merksem met een gammele voordeur, een blauw geschilderde keuken en gaten in de vloer. Het is oudjaar. Een man komt thuis, legt vijfduizend frank op de grijze formicatafel en zegt: ‘Ga maar eens naar de winkel. Het is feest.’

‘Het sneeuwde die avond, dat weet ik nog. “Ge zijt zot, zei mijn moeder. Ze kon niet koken. Nog altijd niet. We zijn grootgebracht op blikken ravioli en in het weekend was er groentesoep met balletjes. Ik kookte toen al. Receptjes uit Zonnestraal. Omdat het dan toch feest was, stelde ik voor kalkoengebraad met ananas te maken. Heel simpel. We gingen naar de Aldi en kochten een diepgevroren kalkoengebraad, een blik ananasschijven en voor mijn moeder een fles pina colada. Ze vond dat schoon, die witte fles met een palmboom.

‘We wandelden terug, we duwden de deur open. Alles was weg. Ons hele huis leeggehaald. Alleen de tafel, de vier stoelen, hun bed en mijn stapelbed stonden er nog. De overbuurvrouw had alles gevolgd. “Dat is de snelste verhuizing die ik van mijn leven heb gezien.” Mijn vader was weg. Na dertig jaar huwelijk waren de schulden afbetaald. Hij was een vrij man.

‘Ik was negen jaar en werd de man in huis. Ik deed auditie voor een toneelstuk waarvoor Anton Peters een kleinzoon zocht. Er werd een reis naar Disneyland beloofd, maar ik kreeg enkel een koersfiets. Ik begon veel te spelen. Wie een kleinzoon nodig had, wist mij te vinden.

Als ik een brief naar mijn vader stuurde, kreeg ik hem terug met de spelfouten verbeterd.

‘Ondertussen verhuisden we naar een sociaal appartement in Merksem. De eerste dag zei mijn moeder: “Kom, Stefan, ga buiten spelen.” Buiten stond Mario. Hij duwde me tegen de muur en drukte een knipmes tegen mijn hals. “Zeg maar tegen uw ma dat ze hier morgen tussen vier planken buitengaat.” Ik speelde niet meer buiten. Mijn moeder werd poetsvrouw. We leefden in overlevingsmodus.

‘Ik heb me daar lang voor geschaamd. Nu helpt het mij, in mijn werk met kwetsbare mensen. Ik begrijp wat ze doormaken. Ik ben daar ook geweest, in die diepte. Maar dan nog mag je achter je droom aangaan. Niet dat iemand dat ooit tegen mij zei. Ik heb dat zelf moeten ontdekken. Als ik een brief naar mijn vader stuurde, kreeg ik hem terug met de spelfouten verbeterd.’

Zijn lach rolt over het strand.

‘Mijn vader heeft me altijd naar beneden geduwd. Het was nooit goed, zelfs niet toen hij stierf. Met drie zonen stonden we rond zijn sterfbed. Tegen Luk zei hij: “Ik ben blij dat jij er bent.” Tegen Peter zei hij: “Ben je met de fiets?” Tegen mij zei hij niets. Hij vroeg aan zijn toenmalige vrouw mij te vragen om weg te gaan. Ik ben gebleven. Maar ja, dat doet wel zot. ‘

Regisseur Stefan Perceval over een leven na het tongen in de botsauto's: 'Dit zal het zijn, dacht ik'
© JEF BOES

Scène 3. De olifant

Een kantoor in een school. Een vrouw met een grote bril legt een foto van een olifant op tafel. Een jongen van dertien zit tegenover haar. ‘Wat is dat?’ vraagt ze. ‘Een olifant?’ ‘Jouw vader’, zegt ze.

Opnieuw die bulderlach. ‘Ik begreep er niets van. Ze zei ook dat ik een dromer was en het best iets met mijn handen kon doen. Ik wilde acteur worden. Dat was mijn droom, maar ik schudde hem van me af en ging naar de hotelschool. Met dank aan tante Jeanne die de dertigduizend frank wilde betalen voor een koksmuts, een schort, een messenset en alle ingrediënten. Er was geen weg terug.

‘Maar ik wilde dus acteur worden. Afgestudeerd met grote onderscheiding in het beroepsonderwijs schreef ik me in voor de toelatingsproef aan Studio Herman Teirlinck. We mochten een week proberen. Tonen waar we goed in waren. Bij mij was dat snel duidelijk: in niet zo veel.

‘Iedereen liep daar rond in hippe broekjes. Ze wandelden niet, ze dansten. We moesten zingen, kregen kunstgeschiedenis, keken naar Franse films in zwart-wit. Het klopt wat de mensen zeggen, dacht ik, die zitten hier op een wolk.

‘De laatste dag moesten we voor een jury het verschil uitbeelden tussen de werkende en de spelende mens. Ik zat in de tribune, tussen zo’n honderd andere kandidaten. Ik was een hele week vernederd en had beslist: dit is niets voor mij. Mijn vader heeft gelijk. Ik had gesolliciteerd voor een baan als receptionist op een cruiseschip naar de Caraïben. Ik dacht: dat wordt het. Love Boat en daarna een taverne openen.

‘”Is iedereen geweest?” bulderde juryvoorzitter Jan Decleir vanaf het podium. Ik maakte me zo klein mogelijk. Jan Stevens zat naast me. “Nee”, zwaaide hij wild met zijn hand. “Stefan nog niet.”

‘Ik liep naar voren. Ineengedoken. Vast van plan het te verknallen. Het liedje dat ik wilde zingen mocht ik niet brengen want een acteur moest acteren. Ik had niets anders voorbereid. Ik keek naar mijn schoenen en vertelde in plat Antwerps – fuck spraakleraar – over een telefoongesprek dat ik de avond voordien met mijn vader had gehad. “Stefan, ge zijt nen autist. Ge gaat dat niet kunnen. Ge hebt hotelschool beroeps gedaan. Stopt met dromen.” Dat waren zijn woorden.

‘Ik keek op. De tribune was in tranen. Ik mocht beginnen aan de Studio omdat ik mezelf was geweest. Omdat ik uitgesproken had wat vaak onuitgesproken blijft. Ieder verhaal is het waard om verteld te worden. Dat is wat ik dag in, dag uit zeg tegen de mensen met wie ik werk. En dan zie je hoe een verslaafde vrouw een zaal vol dames van de Rotary aan het huilen brengt. Of dan begint een jongen die zo autistisch is dat hij nooit spreekt toch te praten over het verdriet dat hij heeft om de dood van zijn vader. Waarom? Omdat hij zich gewaardeerd voelt. Omdat er iemand luistert. Omdat er iemand fluistert: “En jij? Waar droom jij van?”‘

Scène 4. Jef en het doopsel

2003, universitair ziekenhuis Antwerpen, afdeling neonatologie. Een vader staart door het glas naar zijn pasgeboren kind dat met buizen en kabels aan piepende en puffende toestellen hangt. Een verpleegster spreekt hem aan. “Als hij het niet haalt, moeten we hem dan eerst dopen?”

‘Ik had “reanimeren” verstaan. Ik keek haar verwilderd aan. Wat vroeg die nu? Natuurlijk moesten ze mijn eerstgeboren zoon reanimeren. Wat moesten ze anders doen? “Dopen, meneer”, herhaalde ze. “Of we hem moeten dopen?” Nee, dat was niet nodig.

‘Mijn toenmalige vrouw, de moeder van Jef, mijn oudste zoon, had zwangerschapsvergiftiging. Bij de geboorte hingen haar leven en dat van ons kind aan een zijden draad. Het is een onbekende wereld die je dan betreedt. Een wereld van stilte, blikken die steeds weer twijfelen tussen diep verdriet en uitzinnige blijdschap.

Wekenlang heb ik gependeld tussen twee ziekenhuizen. In het ene lag mijn vrouw, in het andere mijn kind.

‘Op een dag wandelde een dokter met twee assistenten de kamer binnen. Jef lag op mijn blote borst. Huidtherapie. Uren heb ik zo met hem gezeten. De dokter wilde mijn toestemming voor een wetenschappelijk onderzoek naar de pijngrens bij vroeggeboren kinderen. Of ik bereid was met Jef in de proef te stappen? Nee, dat was ik niet. Hij trok zuinig de wenkbrauwen op en deelde mee dat Jef wel voldoende hersteld was om naar een gewoon ziekenhuis te verhuizen. Weken heb ik gependeld tussen twee ziekenhuizen. In het ene lag de moeder van mijn kind, in het andere mijn kind.

‘Drie zonen heb ik nu. Jef, Arthur en Mees. Had je me zeventien jaar geleden gezegd: je wordt een goede vader, dan had ik dat niet geloofd. Ik had geen voorbeeld, of toch geen dat ik wilde volgen. Nu begin ik het stilaan te geloven. Ik zal mijn gebreken hebben, ongetwijfeld, maar ik heb de rol geleerd. Mijn familie is het belangrijkste in mijn leven. Punt.’

Hij kijkt op zijn telefoon. Hij had nog zo veel opgeschreven. Over zijn belofte nooit meer verliefd te worden. Over hoe Marit, zijn huidige vrouw, hem die heeft doen verbreken. Over de sneeuwstorm waar hij doorjakkerde, van Rijsel naar Amsterdam, om haar terug te zien. Over de eerste keer dat hij voor jongeren van een technische school speelde, hoe hij zich een van hen voelde, hoe ze op dat podium stonden en blaakten van zelfvertrouwen. Over de dag waarop hij ontslagen werd bij het Toneelhuis en hoe dat achteraf het beste was wat hem kon overkomen. Hij zou het allemaal kunnen vertellen, maar hij wil het hebben over zijn werk als directeur bij Het Gevolg en weet niet welke scène te kiezen. ‘Elke dag word ik ontroerd door de mensen met wie ik mag werken.’

Regisseur Stefan Perceval over een leven na het tongen in de botsauto's: 'Dit zal het zijn, dacht ik'
© JEF BOES

Scène 5. Petrus

Turnhout, 2014, een theater in de Otterstraat. Een man staat buiten voor de deur en vraagt aan een voorbijganger: ‘Wat is dat hier?’ De voorbijganger kijkt op. ‘Een meubelwinkel?’

‘Amper iemand in Turnhout kende Het Gevolg. Ik kwam er terecht als regisseur bij noodgevallen. Dat deed ik wel vaker na mijn ontslag bij Het Toneelhuis. Jo De Meyere zou Petrus en den doodendraad spelen. Er waren nog vier weken tot de première en de regisseur was opgestapt.

‘Ik stelde voor het hele stuk te herschrijven. De Meyere wierp me een ijskoude blik toe en bulderde op zijn hoogdravende toon: “Wie is die jongen? Wat wil hij van mij?” Dat je niet speelt, legde ik hem uit. Dat je spreekt vanuit jezelf. Ik werkte met De Meyere niet anders dan met de kwetsbare mensen met wie ik toen al bezig was. “Goed”, zei hij. “We doen het een keer zoals jij het wilt en als het niet goed is, doen we het op mijn manier.” Dat viel tegen. Het licht was nog niet uit of de mensen stonden al recht om te applaudisseren. Die avond kreeg ik de vraag of ik geen directeur wilde worden. Ik. De jongen uit hotelschool beroeps voor wie ze in de lagere school collectes organiseerden zodat hij mee kon op skireis.’

‘Ik heb de deuren van dat theater opengegooid. We zijn projecten beginnen op te zetten met mensen in armoede, mensen op de vlucht, anderstalige nieuwkomers, mensen met een beperking. Daardoor heeft dat theater vleugels gekregen. “Die brengt mensen terug naar de arbeidsmarkt”, zeggen ze bij de VDAB. “Die empowert.” En ik was niet te beroerd om hulp te vragen. Ik had en heb een netwerk. Ik heb met al die grote namen samengespeeld. Met de Vic De Wachters en Wim Opbroucks en Sien Eggersen van deze wereld. Ik bel hen op, vraag of ze willen meedoen. Vroeger durfde ik dat niet. “Regel het zelf”, zei mijn vader altijd. “Val niemand lastig.” Nee, weet ik, de kracht zit in hulp vragen.’

Aftiteling.

‘En zo komt het dat ik ineens lezingen geef. In het Engels. Voor studenten van een universiteit in Minneapolis. Over Het Gevolg. The Consequence. Ik heb iets opgebouwd vanuit een leven waarvan men vreesde dat het een totale mislukking zou worden. Ik was dertien en dolblij dat Sandra haar tong in mijn mond stak bij de botsauto’s. Dit zal het zijn, meende ik. Voor de rest van mijn leven. Het draaide anders uit.’

Stefan Perceval

Geboren in 1973, opgegroeid in tal van huizen in Merksem en Schoten. Van Antwerpen naar Oostende verhuisd voor de gezonde lucht.

Ook bekend als de jongste broer van acteur/theatermaker Luk Perceval en de oom van acteur Jeroen Perceval.

Speelde lang bij Het Toneelhuis en Het Paleis, was te zien in Torpedo, Over water en Patser.

Directeur van Het Gevolg in Turnhout, een theater waar het verhaal belangrijker is dan de schaamte.

Droomt van een ministerie van Dromen, dat ieders dromen ernstig neemt.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content