Van RZA tot Beyoncé, en van Martin Scorsese tot Spike Lee: het leger aan artiesten dat Akira Kurosawa citeert, blijft maar groeien. Vier klassiekers – nu gerestaureerd opnieuw in de bioscoop – tonen waarom de Japanse filmkeizer met geen samoeraizwaard klein te krijgen is.
‘Kurosawa’s films bepalen mee hoe de wereld naar Japan kijkt, op een manier die zelfs literatuur niet kan evenaren.’ Dat zei Haruki Murakami nog niet zo lang geleden, en de bestsellerschrijver is duidelijk niet de enige vol bewondering voor de legendarische Japanse filmgigant. Volg het bloedspoor dat Quentin Tarantino trekt in Kill Bill, en zie de silhouetten dansen in de duels bij zonsondergang in de hitseries Shogun en The Mandalorian. Of laat je meeslepen door de actiechoreografieën in Dune en Gladiator die met hun elegante geweld in stof en wind rechtstreeks uit Akira Kurosawa’s koker lijken gerukt.
Zack Snyder, de pulpkoning achter 300 en Justice League, noemt hem zijn god en beschouwt zijn martial arts-epos Seven Samurai (1954) als zijn bijbel. Ari Aster noemt Throne of Blood (1957) een onuitputtelijke bron van inspiratie: ‘Zijn emotionele eerlijkheid is brutaal en prachtig’, aldus de horrorauteur van Hereditary en Midsommar. ‘Ik ken niemand die dat zo kan.’
Ook rapper RZA van Wu-Tang Clan erkent al een carrière lang Kurosawa’s genie. Hij noemt Yojimbo (1961) de ‘blauwdruk voor straatmoraal’ en eert de meester in zijn soundtrack voor Jim Jarmusch’ Ghost Dog: The Way of the Samurai, terwijl ook hedendaagse kunstenaars als Takashi Murakami en Matthew Barney expliciet zijn werk citeren, en schrijver Paul Auster ooit Rashomon (1950) zijn favoriete film noemde, die klassieker waarin een verkrachting en moord telkens anders worden verteld door vier getuigen, en waarheid – zeer herkenbaar in deze fake news-tijden – een kwestie van perspectief blijkt.
Bloed, zweet en zwaarden
27 jaar na zijn dood – Kurosawa overleed in 1998 op zijn 88e aan een beroerte – blijft de Japanse filmsensei meer dan ooit rondspoken in de popcultuur. En nu komt hij terug. Niet als remake, spin-off of referentie, maar als zichzelf. Vier van zijn meesterwerken komen deze zomer terug naar het grote scherm in gerestaureerde versie.
27 jaar na zijn dood blijft de Japanse filmsensei meer dan ooit rondspoken in de popcultuur. En nu komt hij terug.
Eerst is er High and Low (1963), een claustrofobische film noir over moraal, macht, klassenstrijd en kidnapping, gesitueerd in een hypermoderne glazen villa met uitzicht op de sloppenwijk beneden. Tegelijk komt ook Yojimbo uit, een parabel over geweld en pragmatisme, waarin een naamloze ronin (een samoerai zonder meester) twee rivaliserende clans tegen elkaar uitspeelt – hét prototype voor elke zwijgzame, ambigue antiheld, van Clint Eastwood in The Good, the Bad and the Ugly tot Ryan Gosling in Drive.
Vanaf 30 juli volgt Seven Samurai, Kurosawa’s magnum opus. Het is een drie uur durende opera van zweet, modder en zwaarden, waarin boeren en krijgers samen strijden tegen bendes – en ondertussen het DNA van de actiethriller uitvinden. Tot slot is er de re-release van Ikiru (1952), die in 2022 nog in een verengelst jasje werd gestoken (Living) door regisseur Oliver Hermanus en scenarist Kazuo Ishiguro, de Brits-Japanse auteur die in 2017 de Nobelprijs voor de Literatuur won. In Kurosawa’s tranentrekker leef je mee met een uitgebluste ambtenaar met kanker die op een schommel in de sneeuw zijn zwanenzang neuriet, meteen een van de meest ontroerende scènes ooit.
Oosterse western
Wie deze films voor het eerst ziet, ziet géén stoffige filmgeschiedenis. Je ziet de blauwdrukken van het moderne beeldverhaal. Kurosawa is een brug tussen werelden. Tussen oost en west. Tussen traditie en moderniteit. Hij groeide op in een gezin van samoerai-afkomst – zijn vader was een voormalige legerofficier en schooldirecteur, die geloofde in een opvoeding met ruimte voor zowel Japanse traditie als westerse cultuur. Dat betekende dat de kleine Kurosawa zowel Japanse kalligrafie leerde als Charlie Chaplin-films te zien kreeg.
‘De mens is een genie als hij droomt’, zei hij ooit. En het lijkt alsof zijn dromen almaar vaker worden gerecycleerd en heropgevoerd. Hollywood begreep dat al vroeg. In 1960 werden Steve McQueen en andere huurlingcowboys de prairie opgejaagd in The Magnificent Seven, een remake van de ‘eastern’ Seven Samurai. En George Lucas stak zijn Jedi’s in zijn Star Wars-saga niet toevallig in kimono’s. Scènes, kadreringen, hele plotlijnen zijn rechtstreeks geplukt uit Kurosawa’s The Hidden Fortress (1958), net als het idee om een episch verhaal te vertellen vanuit het standpunt van twee bijfiguren. In The Hidden Fortress zijn dat twee kibbelende boeren. In Star Wars heten ze C-3PO en R2-D2.
Later dit jaar komt Spike Lee’s nieuwste ‘joint’ uit, Highest 2 Lowest, een remake van High and Low met Denzel Washington – oftewel het zoveelste bewijs dat Kurosawa’s ideeën over rechtvaardigheid en privilege actueler zijn dan ooit. En vergeet uiteraard Sergio Leone’s spaghettiwesterns A Fistful of Dollars en For a Few Dollars More niet. Het zijn hervertellingen van respectievelijk Yojimbo en Sanjuro (1962), maar dan met zwetende gunslingers en voorbijrazende tumbleweeds. Voor de triviafetisjisten onder u: Kurosawa spande indertijd een proces aan tegen Leone wegens plagiaat, omdat A Fistful of Dollars een ongeautoriseerde remake was, een rechtszaak die eindigde in Kurosawa’s voordeel en hem meer opbracht – hij kreeg naast een schadevergoeding ook een percentage van de winst – dan Yojimbo zelf.
Jazz zonder geluid
Dat Kurosawa vaak de ‘meest westerse’ Japanse filmgrootheid genoemd wordt, in tegenstelling tot Yasujiro Ozu en Kenji Mizoguchi, is geen kritiek, maar een compliment. Hij las Fjodor Dostojevski en Amerikaanse pulpromans, transponeerde William Shakespeare naar het oude Japan – Macbeth als Throne of Blood, King Lear als Ran (1985), én hij hield van John Ford en Orson Welles. Tegelijk was hij diep oriëntaals: zijn films gaan over eer, zelfopoffering, melancholie. En hij filmde regen als geen ander – als verdriet dat uit de hemel gutst. Bij voorkeur tijdens een vechtscène.
Kurosawa begreep wat veel hedendaagse regisseurs zijn vergeten: dat film niet zozeer verhaal is, maar ritme, kadrering, stilte. Zijn montages lijken soms jazzimprovisaties, met razendsnelle cuts gevolgd door lange rust. Zijn close-ups zijn nooit gratuit. ‘Ik hou van stomme films en zal er altijd van blijven houden’, zei de meester, die opgroeide met Charlie Chaplin, Sergei Eisenstein en Fritz Lang. ‘Wat ik het leukst vind aan stomme films is dat ze hun verhaal vertellen in puur visuele termen.’ Hoe meer men spreekt in de huidige, digitaal opgefokte cinema, hoe luider Kurosawa’s stiltes klinken.
Moreel kompas
De Franse filosoof Roland Barthes beschreef ooit het ‘punctum’ in fotografie: dat ene detail dat je als kijker niet loslaat, dat je verwondt. Bij Kurosawa is elk frame een punctum. Een man in de regen, een stervende ambtenaar op een schommel, een samoerai die lacht met zijn blinkende zwaard getrokken. Hij doet wat alleen de groten kunnen: hij verheft clichés tot archetypen, en archetypen tot mensen van vlees en bloed.
Geen enkele regisseur – Alfred Hitchcock en Stanley Kubrick uitgezonderd misschien – werd dan ook zo vaak geplagieerd, gehuldigd, herverfilmd. Van Walter Hills actieknaller Last Man Standing, een remake van Yojimbo met Bruce Willis maar dan met tommyguns in plaats van katana’s, tot de ironische knipogen in The Simpsons. Toch blijft Kurosawa op afstand. Elk eerbetoon doet immers beseffen dat niemand zijn helderheid, poëzie en morele ernst evenaart. Francis Ford Coppola, coproducent van zijn kostuumepos Kagemusha (1980), noemde hem ‘de Shakespeare van de cinema’. Martin Scorsese – die Vincent van Gogh incarneerde in een segment van Kurosawa’s omnibusfilm Dreams (1990) – zei het zo: ‘Kurosawa is de Beethoven onder de filmregisseurs. Hij had een ongelooflijk gevoel voor tempo en ritme, en toch, temidden van dat alles, een buitengewone zachtheid.’
Dat is wellicht wat jonge makers vandaag opnieuw in hem herkennen. In een tijd van ironie, influencers en – pornografisch woord op komst – ‘content’ is Kurosawa radicaal in zijn oprechtheid. Zijn helden – al dan niet vertolkt door zijn legendarische fetisjacteur Toshiro Mifune – zijn niet cool, maar verscheurd. Ze lijden, ze twijfelen, ze kiezen, of ze falen. Kurosawa is geen nostalgisch artefact, maar een gids voor iedereen die film wil maken, of begrijpen.
Wie naar Kurosawa kijkt, kijkt niet naar het verleden – maar naar de toekomst van de cinema. Vraag maar aan Beyoncé.
Dus als u deze zomer de kans krijgt: ga kijken. Niet op een laptop, niet via een streamer, maar in het donker, in de bioscoop. Laat u meezuigen in zijn beelden, die voor de gelegenheid digitaal werden opgeboend. Luister naar de regen, de stilte, de adem van zijn acteurs. Want wie naar Kurosawa kijkt, kijkt niet naar het verleden – maar naar de toekomst van de cinema. Vraag dat zelfs maar aan Beyoncé, die zich voor haar visuele album Lemonade liet inspireren door zijn krachtige close-ups en meesterlijke gebruik van licht en schaduw. Of aan Guillermo del Toro – de Mexicaanse meester achter Pan’s Labyrinth en The Shape of Water – die hem eert als ‘het morele kompas van de cinema’. Arigato!
High and Low en Yojimbo
Vanaf 25.06 in de bioscoop.
Seven Samurai en Ikiru
Vanaf 30.07 in de bioscoop.
Akira Kurosawa
Geboren in Tokyo, in 1910.
Werkt eerst als schilder, gaat vanaf 1936 aan de slag als regieassistent en scenarist.
Debuteert als regisseur in 1943 met Sanshiro Sugata.
Wint in 1950 een Gouden Leeuw op het filmfestival van Venetië met Rashomon, waarna het westen de Japanse cinema ontdekt.
Maakt in totaal 30 films, wint in 1990 een ere-Oscar, de Lifetime Achievement Award.
Overleden op 88-jarige leeftijd in Tokyo, in 1998.