Ik heb een gat in mijn hand. Zo wordt dat toch genoemd. Als ik geld heb, doe ik het op. Ik kan daar niks aan doen. Nochtans ben ik niet zo opgevoed. Daar herinneren mijn ouders me vaak aan, dat ze me zo niet hebben opgevoed. Opgegroeid in het diepe West-Vlaanderen heb ik aan de hand van een arsenaal bijbelse parabels geleerd dat je heel hard moet werken om vervolgens je zuurverdiende centen opzij te zetten voor het ontij dat vroeg of laat je richting uit komt. Want zo zit het leven in elkaar, zeven vette jaren en zeven magere jaren.

Er werd me ook steeds op het hart gedrukt dat het belangrijk is een eigen huis te hebben. Als je geen eigen huis bezit, is de goot nooit veraf. Ik heb nog steeds geen eigen huis, maar totnogtoe ben ik erin geslaagd de goot op een aanvaardbare afstand te houden.

Maar dankzij mijn venster op de wereld kom ik uiteindelijk toch in aanraking met de bouwsector. Want op De Werf en in The Block bouwen en verbouwen ze met een ongezien enthousiasme.

Op De Werf worden net als in de Ark van Noach enkel koppels toegelaten, met dat verschil dat de Ark nog gebouwd moet worden. Verder is De Werf een verkapte vorm van Big Brother. In plaats van flegmatiek in de zetel te hangen, zich onledig te houden met achterlijke proeven waarbij ze zoveel mogelijk van hun lichaam laten zien of elkaar proberen binnen te draaien, verdiepen de bewoners zich nu echter vol devotie in de geheimen van de bouwsector. Verder is het leven er ook triviaal, de gesprekken net zo saai, de grappen pijnlijk flauw en de intriges even boeiend als de lezersbrieven in om het even welk damesblad. En nog maar eens blijkt dat tv-makers mensen zijn van een perverse soort. Met truweel, cement en waterpas bouwen de bewoners allemaal samen aan hun droom om die dan vervolgens voor de anderen aan diggelen te slaan. Om de zoveel tijd wordt een koppel weggestemd, het koppel dat overblijft, wint het huis. Er staat dus een hoop op het spel en er zijn al voor minder moorden gepleegd.

In The Block hoeven de koppels de handen niet in elkaar te slaan. Ze krijgen elk een bouwvallig appartement en mogen het verbouwen zoals ze dat willen. Ik word zo moe van dergelijke programma’s. Uitgeput kijk ik naar het bloed, zweet en tranen die wellustig uit mijn toestel gutsen. Mochten ze mij in zo’n hok steken dat eruitziet alsof het net een Tsjetsjeense aanslag heeft overleefd en op de koop toe van me verwachten dat ik er iets woonbaars van maak, ik zou huilend naar de horizon rennen. Maar al die mensen kwijten zich met onovertroffen ijver, enthousiasme en overtuiging van hun taak. Waar hebben die dat trouwens geleerd: plamuren, profielen tekenen, gyproc plaatsen, valse plafonds steken. De overtuiging waarmee ze zich op het werk storten, heeft een bevreemdend effect op me. Hey, het is maar een spelletje, roep ik naar het scherm. Het enige koppel voor wie ik enige sympathie kan opbrengen, zijn Sven en Sally. Terwijl de anderen voor dag en dauw opstaan om nog maar een muur te bezetten en de mond vol hebben over afwerking, modderen zij maar wat aan. Elke taak van enig belang besteden ze uit aan een vakman. Gemakzucht zeggen hun collega’s schamper, bescheidenheid noem ik dat. Ondertussen slinkt hun budget ziender-ogen en overwegen ze een benefietbarbecue. ‘Dat is niet eerlijk’, schreeuwen de andere koppels; ‘Dat is een creatieve oplossing’, roep ik. Zouden ze Poolse zwartwerkers mogen inhuren, vraag ik me af. Vast niet, want dat is voor de tv-makers niet fiscaal aftrekbaar. En daar waait alweer een stofwolk voorbij.

Dergelijke programma’s sterken me in de overtuiging dat ik al die ellende niet over heb voor een eigen stekje. De goot lijkt plots niet eens zo’n vreselijke optie.

DOOR MIEKE DEBRUYNE

Mieke Debruyne

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content