George W. Bush heeft het nog geprobeerd, maar niemand kon ze van het scherm weghouden. Sinds enkele weken vormen Mark Uytterhoeven en Rob Vanoudenhoven het koningspaar van TV1, de tandem die met ‘Alles komt terug’ moet bewijzen dat zondagavond méér is dan Big Brother. Door Stefaan Werbrouck Foto’s Stephan Peleman

Alles komt terug. Elke zondag – 20.30 TV1

De last van het verleden, het is een begrip dat Mark Uytterhoeven zeker bekend in de oren moet klinken. Wie klassiekers als Het Huis van Wantrouwen, Morgen Maandag en Alles kan beter achter zijn naam heeft, hoeft er niet meer op te rekenen anoniem door het tv-landschap te stappen. Het lag in de lijn der verwachtingen dat vóór de start van Alles komt terug kranten en magazines elkaar voor de voeten zouden lopen om de terugkeer van de verloren zoon te bejubelen.

Een mens zou van minder onder de druk bezwijken, maar Mark Uytterhoeven laat het niet aan zijn hart komen. Wat vooral opvalt, is het plezier dat hij en partner in crime Rob Vanoudenhoven tijdens het interview uitstralen. Ze zijn volledig ontspannen, maken grapjes en vullen zelfs elkaars zinnen aan. Goed, Uytterhoeven is een spraakwaterval, terwijl Vanoudenhoven wat meer op de achtergrond blijft, maar beide tv-makers weten wat ze waard zijn, zonder valse bescheidenheid.

Rob Vanoudenhoven en Mark Uytterhoeven, is dat een match ‘made in heaven’?

Mark Uytterhoeven: Wij tweeën samen, dat is inderdaad een onvoorstelbare luxesituatie. Want we kunnen allebei zoveel mogelijk onze sterke kanten naar voren brengen. En de dingen die we niet graag doen, schuiven we naar de andere door. Filmpjes draaien, bijvoorbeeld, doe ik eigenlijk helemaal niet graag, maar in Het Huis van Wantrouwen kwam dat veel meer op mijn nek terecht. Daar was de afspraak dat Wouter Vandenhaute de interviews deed en ik de filmpjes. Maar nu zie ik hoe langer hoe meer tegen die filmpjes op.

Rob Vanoudenhoven: Mark wordt ook een jaartje ouder, het wil allemaal niet meer zo goed mee.

Uytterhoeven: Eerlijk gezegd kan ik me niet meer genoeg bewegen. ( lacht) Achter mijn bureau zitten en iets zeggen, dat wil ik nog wel doen, maar rondspringen en de grapjas uithangen, laat dat maar aan Rob over. Vroeger, bij Alles kan beter, schoof ik ook zoveel mogelijk door naar Rob en ondertussen is dat een vast stramien geworden. Als er onnozel moet worden gedaan, dan kijken we automatisch naar Rob. Men dénkt er zelfs niet meer aan om zoiets aan mij te vragen. Maar voor een studio-interview of een lange uitleg komt men bij mij terecht. Daar ben ik dan weer beter in.

Vanoudenhoven: Ik heb gewoon meer tijd nodig. Als ik een vraag moet stellen, speel ik eerst een beetje met mijn mimiek, maar in die drie seconden heeft Mark al vier vragen gesteld. In een programma als De XII Werken van Vanoudenhoven voerde ik ook wel een gesprek met mijn gasten, maar daar waren de interviewtjes gewoon een bindmiddel, een manier om de filmpjes aan elkaar te praten.

Uytterhoeven: Dat zie je ook. Een aflevering van De XII Werken bestond volgens mij voor driekwart uit filmpjes. Bij Rob moet je trekken om hem meer in de studio te krijgen, terwijl je bij mij hoe langer hoe meer moet trekken om mij nog in een filmpje te krijgen. Als we een buitenopname doen, dan sta ik er vaak voor piet snot bij, want ik kom helemaal niet in beeld. Eigenlijk gedraag ik me dan meer als een grappenregisseur, iemand die de grap in goede banen leidt. We leggen ons dus allebei toe op onze specialiteit: ik de studio-interviews, Rob de filmpjes.

Tijdens ‘Mannen op de rand van een zenuwinzinking’ gingen hier en daar stemmen op dat we het allemaal al eens eerder hadden gezien. Nam je dan geen groot risico om met een programma als ‘Alles komt terug’ af te komen?

Uytterhoeven: Wat Mannen op de rand betreft: ik ben ook niet twee jaar na Het Huis van Wantrouwen samen met Wouter Vandenhaute opnieuw aan een programma begonnen. Terwijl Tom Lenaerts en Bart De Pauw dat wél gedaan hebben. De vorm, de duopresentatie, kortom de dingen die Schalkse Ruiters aantrekkelijk maakten, hebben ze gewoon overgenomen. Alleen zaten ze deze keer gezellig te bullshitten over de man-vrouwverhouding, in plaats van over de filmpjes zelf, zoals bij Schalkse Ruiters. En dat ideetje met de zogenaamde Flair-vragen bleek inderdaad op lange termijn niet spannend genoeg. Maar als de enige kritiek op Mannen op de rand is dat het op Schalkse Ruiters leek, dan betekent dat niet dat het een slecht programma was. En de kijkcijfers hebben dat ook bevestigd, hoewel er nu een soort beeld bestaat dat Mannen op de rand geen succes was. Recentelijk vroeg men zich in Humo nog af hoe het komt dat De Nationale Test wel scoorde op zondagavond en Mannen op de rand niet, hoewel ze allebei met vragenlijsten werkten. Dan ga je er toch wat al te gemakkelijk aan voorbij dat Mannen op de rand gemiddeld twee keer zoveel kijkers had als De Nationale Test.

Maar om terug te komen op je vraag: ik had nog nooit samen met Rob een zondagavondprogramma gedaan. En de laatste keer dat ik op zondag op TV1 te zien was geweest, was alweer zeven jaar geleden.

En toch was er kritiek, al van vóór de start van het programma. Met name ‘De Morgen’ schreef in een vilein stukje dat de truc van Uytterhoeven altijd op hetzelfde neerkomt. ‘Recyclage als humormachine’, zo heette het.

Uytterhoeven: Vroeger zou ik van zo’n artikel de gordijnen ingevlogen zijn, maar nu deed het me niets. Iedereen is vrij om zijn mening te spuien, maar ikzelf ben absoluut tevreden met wat ik doe. Natuurlijk keren bepaalde trucjes terug, maar dat was ook het uitgangspunt van het programma: we hebben nooit gezegd dat we iets vernieuwends zouden brengen. Daarbij: ik denk dat mijn tv-trucjes nog altijd aantrekkelijk zijn. Ik ben zeker niet beschaamd om wat ik vroeger gedaan heb.

Gelden voor jou andere normen?

Uytterhoeven: Ik kan me niet voorstellen dat een andere programmamaker zich zou schamen om hetzelfde te doen als ik. Als hij het al zou kunnen, natuurlijk. In de pers lees ik geregeld jaloerse commentaren op mijn programma’s: dat anderen me niet zomaar kunnen nadoen, betekent dat ik misschien toch iets specifieks heb. En als iemand zegt dat hij een programma à la Mark Uytterhoeven wil maken, dan betekent dat toch dat hij met iets goeds wil naar buiten komen? En niet met een shitprogramma.

Rob, in de filmpjes ben je weer onbeholpen en slungelig. Niet bang dat men binnenkort zal spreken over de truc van Vanoudenhoven?

Vanoudenhoven: Tja, ik ben tijdens de opnames nu eenmaal mezelf, ik kan daar niets aan veranderen. Veel mensen denken dat het allemaal geacteerd is. Maar wie mij kent, wéét dat ik gewoon zo ben. Na de tweede reeks van Alles kan beter zat ik eens op café met iemand te discussiëren en die zei me letterlijk: ‘Wil je nu eens gewoon doen, je bent hier niet meer op televisie.’ Wat moet je daar dan op antwoorden?

Uytterhoeven: Ik was wel wat bang voor de reacties. Voor de start van Alles komt terug heb ik de hele reeks van De XII Werken opnieuw bekeken en op het einde had ik ook zoiets van ‘nu heb ik het wel gehad’. Maar het programma zelf bewijst het omgekeerde en ik ben er zeker van dat 99 procent van de kijkers blij is dat Rob terug is. Daarbij, Rob is inderdaad zichzelf en die authenticiteit is heel belangrijk voor mij. In Het Huis van Wantrouwen waren Wouter en ik ook gewoon onszelf en dat bepaalde mee het succes, de aantrekkingskracht van het programma. De jongste jaren zijn de meeste tv-programma’s een echte fakeshow geworden, en je kunt altijd met je ellebogen aanvoelen dat het afgesproken spel is.

De Vlaamse humor heeft een hoge ‘hou van mij-factor’, beweert Patrick De Witte. Iedereen wil per se sympathiek overkomen, en hij verwijst naar de jongens van Woestijnvis.

Uytterhoeven: Daar ben ik het niet mee eens. Ten eerste speelt De Witte, aangezien hij betrokken is bij humor in Vlaanderen, tegelijk rechter en partij, ten tweede is zijn uitspraak ook gewoon niet waar. Tijdens Alles kan beter heeft men eens een rondvraag gedaan bij al onze slachtoffers en er waren er toch heel wat die er niet om konden lachen. We hebben genoeg boze telefoontjes gehad van journalisten die zich onheus behandeld voelden, die vonden dat wij ze opvoerden in een soort circusact.

Maar programma’s als ‘Alles komt terug’, ‘Schalkse Ruiters’ of ‘De XII Werken’ schoppen toch zelden tegen de schenen. Moet je op zondagavond wat afzwakken?

Uytterhoeven: Als je op een zondag iets als Koken met Jezus uitzendt, dan jaag je natuurlijk de helft van je kijkers tegen je in het harnas. Maar afzwakken, neen, zo werkt je geest niet. Als je begint aan een tv-programma voor de zondagavond, dan steek je iets in elkaar dat een groot publiek kan aanspreken. Je maakt niet eerst een programma om daarna te kijken wat eruit moet omdat het op TV1 wordt uitgezonden. Je past je aan de omstandigheden aan. Bij een theaterstuk weet het publiek ongeveer wat het te wachten staat, dus dan doe je wat je wil doen. Maar wat kun je er op zondagavond mee winnen door op een puberale manier te gaan dwarsliggen? In Alles kan beter bijvoorbeeld wemelde het van de taalspelletjes omdat dat nu eenmaal mijn dada is. Daar moet ik nu niet mee komen aanzetten, omdat het niet bij dit programma past. Ik zwak dus niet af, ik zoek er automatisch niet naar.

Je noemde ‘Alles kan beter’ ooit het beste wat je gemaakt hebt. Omdat het voor een klein publiek was?

Uytterhoeven: Neen, omdat ik gewoon niet sterker kán dan dat. Met Alles kan beter heb ik mezelf klemgereden. De montage van dat programma was tot in de puntjes afgewerkt, de grappen hadden we volledig onder controle. Als een stukje de ene week niet in de uitzending geraakt was, vroegen we ons een hele week af hoe we het konden verbeteren. Er zijn stukjes die twee reeksen meegingen en nog niet op antenne geraakt zijn. Die luxe hebben we nu niet meer en de drang om alles te controleren heb ik moeten laten varen. We hebben wel even gevreesd dat ik opnieuw in die kramp zou schieten, maar dat is gelukkig niet gebeurd. Dat fanatisme haalt ook niets uit. Het wordt op de duur toch een soort verslaving: als je een journaal zes keer terugspoelt om er toch maar zeker van te zijn dat je niets gemist hebt, wat voor nut heeft dat? Maar je kunt Alles kan beter sowieso niet vergelijken met Alles komt terug, omdat het tweede semi-live is en alles dus veel meer afhangt van het moment zelf.

Van bij het begin hebben jullie gezegd geen hype rond het programma te willen.

Uytterhoeven: De formule leent zich er ook niet toe. Bij Woestijnvis had men bijvoorbeeld de gewoonte om na iedere aflevering van een zondagavondprogramma een persconferentie te geven. Maar dat wilden we niet. Wat kun je in godsnaam ’s maandags nog over Alles komt terug vertellen? Na een aflevering van De Mol kan ik dat begrijpen, maar als je als journalist na afloop van Alles komt terug nog de drang voelt om in te gaan op onze bedoelingen, dan ben je aan het overreageren. Maar blijkbaar is men dat zo gewoon dat er vóór de start van ons programma al werd gevraagd of we op maandag een persconferentie zouden geven. Dat is de omgekeerde wereld natuurlijk. Als wij uitdrukkelijk stellen geen hype te willen, doen anderen het al voor ons. Nog voor de start van Alles komt terug had een krant aan vier Bekende Vlamingen gevraagd wat ze van het programma verwachtten. Dan wil je toch zelf een hype?

Ik hou ervan met een programma mee te groeien. Zo is het gegaan bij Alles kan beter en Onvoorziene omstandigheden. Mensen ontdekten het programma en langzaam, via mond-tot-mondreclame, bereikten we een groter publiek. Als je eenmaal aan de top gestaan hebt, temidden van een hype, besef je achteraf toch dat het niet zo plezant was. Morgen Maandag was qua hype misschien wel hét hoogtepunt van mijn carrière, maar van al mijn programma’s staat dat het laagst op mijn lijst.

Misschien moet je maar eens een slecht programma maken, om van alle hype af te zijn.

Uytterhoeven: Een hype heeft niets met de kwaliteit van een programma te maken, maar met de populariteit ervan. Van Morgen Maandag, bijvoorbeeld, smeerde men de kleinste dingetjes uit over een hele krantenpagina. Ik herinner me een heel gedoe rond die beo die ik toen bij me had. Eén keer heb ik die vogel in het programma in mijn mond laten pikken en lap: enkele dagen later voerde Het Laatste Nieuws een zoöloog op die zei dat ik waarschijnlijk inmiddels papegaaienziekte had opgelopen. Men ging er dus wel aan voorbij dat dat fragmentje al een half jaar eerder opgenomen was en ik normaal gezien toen al halfdood had moeten zijn. Een hele pagina, alstublieft. Dat soort hype, dáár werd ik dus ziek van.

Maar sommige dingen moeten toch je ijdelheid strelen. Als je, zoals Rob, duizenden mensen naar de Elizabethzaal weet te lokken, en je staat daar op het podium, dan geeft dat toch een kick.

Vanoudenhoven: Natuurlijk is dat fantastisch, maar het vergt ook ongelooflijk veel energie. Daarin kan ik Mark volledig volgen. Ik heb de hype nu één keer meegemaakt met De XII Werken, en ik sta er ook al niet meer om te springen, want het brengt heel veel rompslomp met zich. Zo’n actie als die waarin mijn hoofd op de affiche van de Bob-campagne stond, daarvan is de kick maar heel kort. Je ziet jezelf op die affiche staan en je denkt: hadden we al die energie niet beter ergens anders aan kunnen besteden?

Uytterhoeven: Ik weet nog goed dat ik in die periode net terugkwam uit Frankrijk. Mijn vrouw en ik reden naar huis, ik zag die grote borden met Robs hoofd op en dacht: jongen toch, ik heb medelijden met jou, je weet niet wat jou nog allemaal te wachten staat. Ik was blij dat hij daar hing, en niet ik. Als het alleen om ijdelheid zou draaien, dan was ik jaloers geweest.

Vanoudenhoven: Anderzijds is een hype ook wel plezant. Per slot van rekening was De XII Werken toch mijn eerste grote programma. Als er dan elke week iets over in de krant staat en de mensen erover praten… wat heb je méér nodig om je als ploeg nog harder in te zetten?

Uytterhoeven: Tijdens de wereldbeker voetbal van 1990 heb ik ook zoiets meegemaakt. Voor de openingsmatch Argentinië-Kameroen hadden we het ambassadepersoneel van Kameroen naar de studio gehaald. Toen Kameroen won, gingen die compleet door het dak en ’s anderendaags stond een foto daarvan op de voorpagina van de kranten. Plotseling werkte iedereen zich uit de naad. De jonge snaken op de redactie, al die losse medewerkers die al jaren gefrustreerd waren omdat ze nooit eens iets fatsoenlijks konden doen, ze wisten niet van ophouden. Want ’s morgens bij de bakker spraken mensen hen aan over het programma van de avond voordien. Maar daar zit ik niet meer op te wachten, en ook de mensen met wie ik samenwerk, hebben het allemaal al eens meegemaakt.

De aandacht mag dan nog je ijdelheid strelen, op een bepaald moment weet je ook dat het uit zijn verband gehaald is. Tijdens de fileconcerten van Morgen Maandag bijvoorbeeld bracht Radio 1 rechtstreeks verslag uit. Ik zat toen in de auto en dacht: er gaat toch iets grondig mis in de journalistiek. Toen Magda, na de eerste reeks van De Mol, in het middagjournaal geïnterviewd werd, hadden Bart De Pauw en Tom Lenaerts trouwens net hetzelfde gevoel.

Vanoudenhoven: Dat mijn stunt in de Elizabethzaal een hoofdpunt in het journaal was, vond ik toch wel fantastisch.

Rob, na ‘De XII Werken’ zei je dat je probleemloos weer in de anonimiteit zou kunnen duiken. Het verkeerde beroep gekozen?

Vanoudenhoven: Dat is natuurlijk mijn schuld niet, maar die van Mark ( lacht). Ik heb altijd achter de schermen gewerkt en dat was een heel leuke positie, maar toen Mark mij vroeg voor Alles kan beter kon ik niet weigeren. Het leven op televisie bevalt me wel, maar eigenlijk zou ik ook graag eens zes maanden weg zijn. Het vergt veel energie om altijd zo in de spotlights te staan. Dus ben ik ook op zoek naar een huisje in de Provence ( lacht).

Nu al wordt gesproken over je nieuwe programma in het voorjaar. Heb je dan niet het gevoel dat je in een trein zit die je niet meer kunt stoppen?

Uytterhoeven: Oh, maar dát programma zal een hype worden, Rob, daar ga ik persoonlijk voor zorgen.

Vanoudenhoven: Ik probeer gewoon zo goed mogelijk mijn werk te doen, zonder mij van al de rest veel aan te trekken. Na De XII Werken groeide het mij ook boven het hoofd en had ik het net als Mark moeilijk met de lasten van het BV-schap. Ik kan mij inbeelden dat ik soms stuurs overkom bij mensen die mij niet kennen, maar ik heb af en toe ook zorgen aan mijn hoofd en dan kan ik niet altijd sympathiek doen. Vroeger ging ik bijvoorbeeld heel graag winkelen, maar nu kom ik minder en minder in de supermarkt. ( tegen Mark:) Weet je, er zijn zelfs mensen die echt met hun karretje tegen mij aanrijden om met mij te praten. Een paar keer kun je daar nog mee lachen maar uiteindelijk …

Uytterhoeven: De afgelopen tien jaar ben ik, zonder overdrijven, twee of drie keer in een Belgische supermarkt binnengeweest. In Frankrijk daarentegen ga ik op zijn minst twee keer per week. En daar vind ik dat leuk. Maar Rob is natuurlijk ook nog eens een sympathiek persoon, hij durft tegen niemand neen te zeggen. Ik heb mezelf gaandeweg leren afschermen. Mijn vrouw nam vroeger de telefoon op en op de redactie was ik altijd onbereikbaar. De pers wist op de duur dat ik liever niet gestoord werd. En omdat ik geen grote programma’s meer deed, was ik niet meer interessant.

Was het dan nog nodig om naar de Provence te vluchten?

Uytterhoeven: Wouter Vandenhaute kwam in 1995 naar Frankrijk en zei: ‘Hier kun je echt weer zijn zoals je was voordat je bekend werd.’ En hij had gelijk. Na Morgen Maandag liep ik met mijn hoofd tussen de schouders op straat, bang dat iemand me zou herkennen. In Frankrijk durfde ik weer iets te roepen naar iemand op straat. Daar is er niemand die je lastig valt. Je kunt er ook alles veel beter relativeren. In België noemt men mij een van de belangrijkste tv-makers van de laatste jaren, in de Provence begrijpen ze nog altijd niet goed waarmee ik precies mijn boterham verdien. Rob is ook al een paar keer bij mij geweest in Frankrijk en als ik dan op café probeer uit te leggen dat hij in België een grote vedette is, dan knikken ze eens en bestellen ze nog een glas. Ik bedoel maar: van mij geloven ze het al helemaal niet, van hem is het al niet veel beter.

Vanoudenhoven: Weet je, soms zou ik ook wel eens een gewone job willen. Zoiets waarbij je om vijf uur de boeken sluit en aan niets meer hoeft te denken. Als ik nu aan een programma werk, dan neem ik dat ’s avonds altijd mee naar huis. Je blijft erover nadenken, nieuwe ideeën uitbroeden …

Uytterhoeven: Vroeger had ik ook vaak dat gevoel. Je bent bezig met een programma, ziet mensen op straat lopen en denkt: ‘Die mensen gaan nu naar huis en moeten niets meer doen, terwijl ik hier zit.’

Mijn hart breekt.

Uytterhoeven: Ja, ik weet het, zoiets komt natuurlijk ongelooflijk onnozel over. ( tegen Rob:) Weet je, Jos Deschoenmaecker, de vroegere knecht van Eddy Merckx, heeft ook ooit iets in die aard gezegd. Ze vroegen hem wanneer je precies weet dat het tijd is om te stoppen met koersen. Hij antwoordde: ‘Als je in de Ronde van Frankrijk jaloers bent op de koeien die in de wei staan.’

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content