IK BEN EEN ADJECTIEF!

ROGER CORMAN in 1970, op de set van Bloody Mama. 'Sommigen beschouwen me als een auteur, maar ik verwacht niet in één adem genoemd te worden met Bergman of Fellini.'

Hij ontdekte Coppola, Cameron en Scorsese, schreef, regisseerde en produceerde meer dan vierhonderd lowbudgetfilms en weet op zijn 87e nog steeds van geen ophouden. Op audiëntie bij cultkoning Roger Corman. ‘Binnen een jaar of vijf heeft de revolutie zich voltrokken.’

De term ‘levende legende’ wordt, zeker in het entertainmentwereldje, vaker misbruikt dan de heroïnespuit ten huize Pete Doherty. Maar in het geval van producent-regisseur-scenarist Roger Corman – 87 inmiddels – is het geen bloedspat overdreven. Sinds midden jaren vijftig is Corman de onbetwiste B-filmkoning, de lowbudgetgoeroe die Francis Ford Coppola, Martin Scorsese, Nicolas Roeg, James Cameron, Jonathan Demme, Joe Dante, John Sayles, Robert De Niro, Dennis Hopper en andere toppers in de business lanceerde. Hij herdefinieerde de Amerikaanse cult-, exploitation- en independentcinema en verblijdde de wereld met smeuïge, voor geen geld en per strekkende meter gedraaide pulp als Attack of the Crab Monsters (1957), Teenage Cave Man (1958), The Slumber Party Massacre (1982), Dinocroc vs. Supergator (2010) en, als we IMDb mogen geloven, nog vierhonderd andere titels.

Bovendien is er nog een andere, serieuzere en minder bekende Corman. Hij was ook diegene die als verdeler de Amerikanen liet kennismaken met Truffaut, Bergman, Kurosawa en andere auteurs. Daarnaast hield Corman steeds de vinger aan de maatschappelijke pols en tackelde hij thema’s en topics die Hollywood ofwel niet aandurfde, ofwel geeneens in de smiezen had, zoals rassendiscriminatie in The Intruder (1962) of de rebel yell van de hippiegeneratie in The Wild Angels (1966) en The Trip (1967). Dat Corman in 2009 voor al die verdiensten een ere-Oscar kreeg, mag dan ook niet verbazen, evenmin als het feit dat hij een jaar later onderwerp werd van de documentaire Corman’s World: The Exploits of a Hollywood Rebel. Een gesprek met de grand old man van de Amerikaanse indies.

Kijk je nog vaak naar je eigen films?

ROGER CORMAN: Soms. Als ik mijn oude films terugzie, zijn sommige beter dan ik dacht. Andere slechter. Wat wil je ook? Ik kreeg meestal maar tien draaidagen. Toen ik nog bij American International zat, was het schema: twee zwart-witfilms in tien dagen, één horror- en één gangsterfilm. Op een gegeven moment was ik dat beu. Ik zei: geef me vijftien dagen en laat me in kleur draaien. Zo heb ik House of Usher (1960) gemaakt, een grote stap voorwaarts. Ik beschouw het nog steeds als mijn eerste, echt geslaagde film.

Op welke film ben je het trotst?

CORMAN:The Intruder. De film kreeg goede kritieken, hij werd geselecteerd voor een aantal festivals en was maatschappelijk belangrijk. Hij ging over racisme en segregatie en paste perfect bij de tijdsgeest. De burgerrechtenbeweging, Martin Luther King: dat waren de grote thema’s op dat moment maar Hollywood liet ze links liggen. Verder vind ik The Masque of the Red Death (1964) nog altijd prima en van mijn sciencefictionfilm X: The Man with the X-Ray Eyes (1963) zou ik graag nog eens een remake maken. Maar dan met meer dan vijftien draaidagen en met digitale effecten in plaats van karton. (lacht)

Wat het nooit frustrerend om altijd met kleine budgetten te moeten werken en pulpkoning te worden genoemd?

CORMAN: Mijn films kregen de aandacht en de kritieken die ze verdienden. Ik verwacht niet dat ik in één adem wordt genoemd met Fellini of Bergman. Sommigen beschouwen me als een auteur en mijn naam is zelfs een adjectief geworden. Meer eer kan een filmmaker niet krijgen.

Regisseren doe je niet meer, al ben je nog altijd actief als producent en distributeur. Volg je nog alles op voet?

CORMAN: Tegenwoordig draaien we ongeveer een maand aan een film en ik volg ook het montageproces op. Dan heb ik niet veel zin meer om ’s avonds nog naar de bioscoop te gaan. Ik ga nog twee keer per maand, omdat ik bepaalde films wil zien, en omdat ik het als mijn plicht beschouw om op de hoogte te blijven.

Je bent de ontdekker van Coppola, Scorsese, Cameron, Nicholson… Had je een zesde zintuig voor jong talent?

CORMAN: Het feit dat ik zowel scenarist, producent, monteur als regisseur was, gaf me het voordeel dat ik verschillende soorten talent kon herkennen. Coppola is begonnen als mijn assistent. Cameron was modelbouwer. Het ding is: je kunt wel creatief zijn, maar als je het echt wilt maken moet je dat talent combineren met intelligentie en werklust. De filmindustrie mag dan nog zo glamoureus zijn: je komt er enkel als je hersens hebt en de mouwen wil opstropen. Als Scorsese, Coppola, Cameron en co. één ding gemeen hebben, dan is het dat wel.

Tegenwoordig krijg je de ene carrièreprijs na de andere, terwijl Tarantino en Rodriguez met hun grindhousefilms expliciet hommage aan jou brachten. Doet dat je iets?

CORMAN: Ik heb hun laatste films niet gezien, moet ik bekennen. Op een festival moest ik onlangs samen met Joe Dante Machete inleiden. We beantwoordden vragen uit het publiek en becommentarieerden de film tot me duidelijk werd dat we niet wisten waarover we het hadden. Joe dacht dat ik de film gezien had en ik dacht dat Joe hem gezien had. Dat is het voordeel van een cultheld te zijn: je komt met dat soort dingen weg. (lacht)

De independentcinema heeft het lastig tegenwoordig. Wat vind je van de huidige blockbusterdominantie?

CORMAN: Voor independents is het nu veel lastiger dan toen ik begon. Ik draai al zestig jaar mee dus ik kan vergelijken. In Amerika worden veel goede indies gemaakt, maar ze komen niet meer in de bioscoop. Er zijn minder bioscopen dan vroeger – wij hadden nog buurtcinema’s, grindhouses en drive-ins – en diegene die overblijven, zijn multiplexen die door de studio’s worden gedomineerd. Dat neemt niet weg dat ik sommige blockbusters erg goed vind. Inception vond ik een van de beste films van de jongste jaren. En ook die van James Cameron vind ik goed. Zijn films kosten 200 miljoen dollar, maar dat zie je ook op het scherm. Hij weet hoe hij een budget moet beheren. Dat heeft hij bij ons geleerd indertijd. Van andere dure blockbusters vraag ik me af: wat hebben ze in vredesnaam met dat geld gedaan? Blijkbaar hebben ze alles verbrast aan special effects en hadden ze geen geld meer voor een script.

Wat brengt de toekomst voor de onafhankelijke cinema?

CORMAN: We zitten op een dieptepunt. Maar ik denk dat het internet redding zal bieden. Dat wordt hét distributiekanaal van de toekomst. Mensen gaan niet meer naar de bioscoop, maar ze hebben een groot computerscherm of een home theatre. Producenten zullen inzien dat er nog steeds een markt is, er zullen weer meer experimentele en serieuze films worden gemaakt. Binnen een jaar of vijf zal de revolutie zich hebben voltrokken en ik hoop het nog te mogen meemaken.

DOOR DAVE MESTDACH

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content