‘Het theater is niet dood, ook niet in het cultureel centrum’

Minister van Cultuur Sven Gatz (Open VLD) reageert op het opiniestuk van theatermaker Stijn Devillé, waarin die zijn zorgen uit over de toekomst van het kunstenveld. ‘Ik ben niet alleen minister van en voor de kunstenaars, maar ook minister van het publiek.’

Wordt uw cultureel centrum een supermarkt? Een op z’n minst prikkelende titel van een opiniestuk van een theatermaker dat mijn aandacht trok. Omdat ik Stijn Devillé een van de meest getalenteerde theatermensen van Vlaanderen en Brussel vindt. Als hij iets zegt, luister ik.

Maar ook omdat ik het niet helemaal met hem eens ben en een en ander wil nuanceren. Het theater is niet dood, ook niet in het cultureel centrum. Leve het theater. En omdat Stijn Devillé in zijn stuk erg slordig met feiten en cijfers omspringt. Terwijl ik toch graag een oog op de realiteit hou, op correcte cijfers en feiten.

Zo betreur ik dat Stijn aanvoert dat ‘liberale burgemeesters en schepenen een verschil willen maken door te besparen op cultuur lokaal’. Eerlijk gezegd, er is mij zo geen voorbeeld bekend. Integendeel, denk ik, Vlaanderen van Tongeren over Mechelen naar Kortrijk overschouwend.

‘Het theater is niet dood, ook niet in het cultureel centrum’

Ik vind het ook vreemd te lezen dat ik op cultuur twintig procent bespaard heb. Dat is gewoon onjuist: ik heb gemiddeld vijf procent bespaard, wat voor sommigen als een ongemeen harde operatie bekeken werd en voor anderen een onaangename maar niet onredelijke ingreep was in vergelijking met gelijkaardige percentages in alle andere beleidsdomeinen, van onderwijs tot welzijn, van leger tot justitie.

Ik wil er bovendien de aandacht op vestigen dat we vandaag, drie jaar later ten opzichte van de besparingen dus, voor de kunsten weer op hetzelfde niveau van financiële overheidssteun zitten als voorheen. We hebben wel degelijk nieuwe middelen geïnvesteerd en er is ook het effect van de tax shift.

Wanneer we de bredere cijfers nemen van de volledige programmatie in de Vlaamse en Brusselse culturele centra, dan blijven die over de laatste tien jaar behoorlijk stabiel

Dat die middelen niet op dezelfde manier verdeeld werden, was overigens ruim vooraf aangekondigd en was voor minstens een deel van de kunstensector ook de vraag. Zo krijgen de twintig grotere Vlaamse kunstenhuizen meer middelen, krijgt een middelgrote kunstenorganisatie nu gemiddeld honderdduizend euro meer dan vroeger (400.000 in plaats van 300.000 euro) en hebben we de projectenpot voor onder meer jonge kunstenaars met enkele miljoenen opgetrokken.

Is dat alles genoeg? Dat is weer een andere kwestie waar ik zo meteen op inga. Maar nog even de cijfers: ik heb begrepen dat we geld, ook middelen voor cultuur dus, moeten halen waar het zit, bij de rijken. Daartoe hebben we de tax shelter voor de film uitgebreid tot de podiumkunsten en de start is zeker veelbelovend. Op termijn ziet het ernaar uit dat we daarmee enkele tientallen miljoenen extra naar de kunstensector kunnen laten vloeien. Pecunia non olet, geld stinkt niet. De wel erg sombere vooruitzichten die Stijn Devillé schetst als een soort Francis Fukuyama van het theater, deel ik dus niet.

Laten we het nu hebben over de terugval van het theater in onze culturele centra. De cijfers van Kunstenpunt, waar Stijn Devillé naar verwijst en die een terugval van 33 procent theater inhouden, moet en wil ik zeker ernstig nemen. Maar ik wil ze ook in een bredere context plaatsen.

De terugval is volgens mij niet te wijten aan het feit dat Vlaanderen de culturele centra heeft losgelaten. Ze hebben de middelen voor het lokaal cultuurbeleid meegekregen en vele gemeenten nemen meer dan hun verantwoordelijkheid en doen schitterende dingen in en met hun cultureel centrum.

Ik ben nu eenmaal niet alleen minister van en voor de kunstenaars en de kunst maar ik ben ook minister van het publiek.

Bovendien gaan de cijfers van Kunstenpunt specifiek over het gesubsidieerde theater in het kader van het kunstendecreet. Wanneer we de bredere cijfers nemen van de volledige programmatie in de Vlaamse en Brusselse culturele centra dan blijven die over de laatste tien jaar behoorlijk stabiel, zowel voor theater, muziektheater, dans, amusement, film, klassieke muziek, literatuur, populaire muziek, wereldmuziek, jazz als folk. De ‘vermaledijde’ stand-upcomedians halen samen met het andere amusement nooit meer dan tien procent van de programmatie.

Laten we dus een debat voeren over de cijfers van Kunstenpunt en er de juiste conclusies uit trekken. Maar zonder op die conclusie vooruit te willen lopen, wil ik verzekeren dat we de culturele spreiding en de culturele centra niet zullen loslaten. De Vlaamse overname van de provinciale cultuurbevoegdheden laat ons toe en noopt ons om dit alles te bundelen in een bovenlokaal cultuurdecreet.

Als het lokaal cultuurdecreet dus grotendeels verdampt is, gaan we nu over naar meer bovenlokale coaching en spreiding, financiële ondersteuning en stimuli inbegrepen. Hierop mag je me afrekenen.

Mag ik tot slot nog een lans breken voor ‘mijn’ burgerbudget cultuur? Daarmee bedoel ik dat het zinvol kan zijn om op niveau van elk cultureel centrum eventueel in samenwerking met een kunstenorganisatie een beperkt deel van de middelen aan te wenden voor meer burgerbetrokkenheid. Ik ben nu eenmaal niet alleen minister van en voor de kunstenaars en de kunst maar ik ben ook minister van het publiek.

Meer mensen betrekken -en ik besef dat dit niet eenvoudig is- bij kunst en cultuur, geeft jou en mij ook een grotere hefboom in de samenleving.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content