Guido Lauwaert

Theaterfestival 2011: State of the Stage… and the City

Guido Lauwaert Opiniemaker

Guido Lauwaert breekt een lans om (niet alleen) de Leuvense stadsschouwburg meer allure te geven.

Op 31 augustus heeft Braakland/ZheBilding de Prijs van de tweejaarlijkse Vlaamse Cultuurprijs voor Podiumkunsten gekregen. Halverwege het Theaterfestival, de logische plaats voor deze gebeurtenis. De jury had het niet makkelijk. Vijf juryleden met elk vijf eigen voorstellen. Niet één gezelschap dat twee- of driemaal genomineerd was. Dan komt de geruchtenmolen snel op gang, zoals bleek op de receptie in het Kaaitheater na afloop van het officiële gedeelte. Was de prijs niet een compromis, een blinde greep uit de hoge hoed?

En de stadsschouwburg?

Toeval, compromis of wat dan ook, terecht is het Leuvense gezelschap met de hoofdvogel gaan lopen. Uit al wat het doet straalt stijl en klasse. Er is een mooie geldprijs aan de erkenning verbonden en in 2010 werd de groep een van de twee stadsgezelschappen en kreeg een eigen stek in een cultuursite. Allemaal goed en wel, maar een stadsgezelschap verdient een stadsschouwburg. Niet dat Braakland/ZheBilding zijn pas verworven stek moet verlaten. Die moet het gezelschap zeker behouden. Een stadsgezelschap zonder stadsschouwburg is echter als een koning zonder land. Want titels betekenen in wezen niets.

Het verwerven van de stadsschouwburg betekent niet dat het gezelschap het hele seizoen door zijn producties in de grote koekendoos moet brengen. Elke productie vraagt zijn eigen locatie. De koekendoos zou echter nieuwe uitdagingen voor Braakland/ZheBilding betekenen. Wat het de voorbije jaren heeft opgebouwd zit in een format. Daar schuilt een gevaar in. De kans op gewenning. Zowel voor het gezelschap als voor het publiek. Met de schouwburg onder de arm zou het verplicht worden zijn actieterrein uit te breiden. Want muziektheater, de knuffelbeer van het gezelschap, maakt grenzen. En grenzen zijn er om gesloopt te worden, op het juiste moment. Dus niet te vroeg maar zeker niet te laat.

Het gebruik van de stadsschouwburg zou beperkt moeten blijven tot een kwart van het seizoen. Wat een normale zaak is in schouwburgen die zichzelf serieus nemen. De beste voorbeelden van een optimaal en divers gebruik zijn de stadsschouwburgen van Den Haag en Amsterdam. Toneelgroep Amsterdam ís het gezelschap van de stadsschouwburg, maar heeft een voorkeur voor de tweede zaal, de sinds een paar jaar in gebruik zijnde Rabozaal, helemaal geconcipieerd naar de snit en naad van artistiek leider Ivo van Hove. Voor het gebruik door derden van de stadsschouwburg is er een apart bestuur. Maar de schouwburg blijft in de eerste plaats het moederhuis van het stadsgezelschap.

Met het toewijzen van de stadsschouwburg aan het stadsgezelschap zou de stad Leuven in waarde stijgen. Niet enkel als hoofdstad van Vlaams-Brabant, maar vooral als stad met een sterk kloppend hart voor kunst. Momenteel staat kunst onder onderwijs. Die moeten op gelijke hoogte komen, wil de stad boven het provincialisme uitstijgen. Toerisme is mooi, het is slechts façade. Kunst is ziel én hart. Toerisme is goed voor de reisbrochures, kunst haalt de cultuurbijlagen van kranten en weekbladen, gaat over de tong op recepties en in de directiekamers van de kunstpauzen, van Venetië over Moskou tot Peking en Los Angeles.

En de provincie?

En nu ik een lans breek om de Leuvense stadschouwburg meer allure te geven, waarvoor een inwonend stadsgezelschap garant staat, wil ik bovendien pleiten voor een stadsgezelschap in elke provincie. Het is niet de eerste maal dat ik met dit voorstel kom. Brugge en Hasselt hebben een schouwburg. Het verdient die naam niet zolang het geen eigen gezelschap heeft. Stadsgezelschap en stadschouwburg zijn tot elkaar veroordeeld. De zes stadsschouwburgen zouden de volle theaterpot van het budget van de Vlaamse Gemeenschap moeten krijgen. Waarmee de stadsgezelschappen van Brugge, Gent, Antwerpen, Brussel, Leuven en Hasselt niet alleen zouden kunnen maar ook moeten samenwerken met andere, kleinere maar daarom niet mindere gezelschappen.

Alle andere gezelschappen zouden zich voor hun financiële als artistieke werking moeten wenden tot de culturele centra. Want moeten die niet ook eens dringend aangepakt worden? Ze hebben geld zat maar hun werking is al te lang gestoeld op verbeterd parochiewerk, en het teren op het feit dat ze nu eenmaal bestaan.

Guido Lauwaert

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content