Theater: Hedda Gabler, Toneelgroep Amsterdam

Ivo Van Hoves ‘Hedda Gabler’: een meesterwerk in camouflagepak waar krachtig gespeeld wordt in een machtig decor.

Het zinkend zijgen langs de wanden

Van de drie vrouwenstukken van de Noorse toneelschrijver Henrik Ibsen, is zijn derde, Hedda Gabler, het bekendste, het beroemdste en het beruchtste.

Nora, Een poppenhuis [1879] en Spoken [1889] focussen zich op maatschappelijk thema’s. Het derde, Hedda Gabler uit 1890, is het zinkend zijgen langs de wanden van de gevoelens. De titelfiguur staat niet alleen vijandig tegenover iedereen en alles, maar ook tegenover zichzelf. Ze kookt inwendig, omdat haar zoektocht naar een logica in haar denken en een evenwicht van haar denken met het gebeuren van het bestaan maar niet lukt. Het lukt haar niet greep op wat dan ook te krijgen, hoe sterk ze zich ook afficheert tegen haar man, haar vriendenkring, haar naasten, oud en jong.

De bourgeoisie zegt ‘boe!’

Alle andere personages in het stuk van Ibsen hebben een oppervlakkig karakter, dat van Hedda is uitgepuurd, om haar wanhoopsdaad aan het eind te verklaren. Al in de eerste scène weet de toeschouwer dat zij een vogel voor de kat is, maar Ibsen heeft een toneelstuk geschreven, dat even muf ruikt dan een justitieel dossier. Het dossier is echter zo geraffineerd uitgewerkt dat het zich tegen de toeschouwers keert. Niet verwonderlijk is het dan ook dat het stuk op boegeroep werd onthaald bij de première. Dat boegeroep is een bewijs dat het publiek, en dat is 150 jaar niet veranderd, de bourgeoisie is. Wat altijd verzwegen werd, heeft Ibsen aan de grote klok gehangen. De meest valse verhoudingen zijn te vinden in de keurigste families. Ze zijn slechts keurig door hooggecultiveerde huichelarij, leugens en schijndeugd.

Hedda Gabler maakt deel uit van de burgerij, dat weet ze ook en ze onttrekt zich daar niet aan. Wat ze wil, is een omslag binnen de burgerij, te beginnen met zichzelf. Daarvoor moet ze diep gaan. En dat doet ze ook. Dieper en dieper graaft ze in haar gevoelens om de bron van de echte waarheid en de oprechte vrijheid te vinden. Misschien dat onderweg de vervuiling te vinden is. Ze merkt dat het graven een omgekeerd zinken is, want het grondwater stijgt. Het is giftig door een smerige burgerlijke cultuur. Maar vergiftiging laat ze niet toe. Ze kiest voor het ultieme bewijs van de mislukking, de zelfdoding. Haar naaste vrienden en familie staan er bij en kijken naar haar dode lichaam, lang, heel lang, tot iemand de slotzin zegt: ‘Wie doet nou toch zoiets.’ Het is geen vraag of uitroep, gewoon een vaststelling. Of de burgerij begrepen heeft wat haar bezielde en wat haar deed kiezen voor de dood, daarover is Ibsen niet duidelijk. En terecht. Misschien heeft de bourgeoisie het begrepen, misschien ook niet. En als ze het al begrepen heeft, doet ze er niks mee. Het burgerlijk bestaan is toch heerlijk. Veilig, al is het vals.

Wat een krachttoer

Regisseur Ivo van Hove heeft de burgerij het stuk ingetrokken. De drie klassieke toneelwanden zijn blinde muren, op een deurraam naar de tuin na. Even wordt door een personage een stapje op het terras gezet, maar hij is vlug weer binnen. De vierde wand is van zijn blindheid ontdaan. De personages komen uit de zaal. Van Hove benadrukt ermee dat allen in hetzelfde schuitje zitten. Een enkele in de zaal is een evenknie van Hedda, alle andere toeschouwers zijn even vlak, laf en doof als alle andere personages. Wanneer in het laatste deel het huis wintervast gemaakt wordt, door houten panelen tegen het deurraam te spijkeren, wil Van Hove, en zijn vaste scenograaf Jan Versweyveld, zeggen dat de wereld van Hedda zich sluit. Dat zij zich opsluit en laat opsluiten. Weg vluchtweg. Haar revolutie is mislukt. Ze heeft niet eens zichzelf kunnen overtuigen van haar gelijk. Het begin van de revolutie wordt aangegeven door het plukken van de blaadjes van een ruiker die haar man van een vroegere vlam gekregen heeft. Hedda en haar man zijn net teruggekeerd van de huwelijksreis. Een reis die voor Hedda een gruwel was, want haar man is niet zozeer een macho maar een egotripper in de derde macht.

Alle acteurs spelen de spijkers uit de planken. Ten bate van het titelpersonage. Wat een krachttoer. Wat een schoonheid. Het gezelschap is zo sterk dat niemand zich de mindere voelt van een andere. Dat iedereen maximaal succes gunt aan de centrale figuur. In deze versie is dat Halina Reijn. Ze zoekt het gevaar. Niet alleen voor haar personage maar tevens voor zichzelf. Want Halina is van nature overgevoelig. Ik ken haar nauwelijks, maar wat ik van haar weet, is voldoende om te weten dat zij Hedda ís. Ze moet flink oppassen dat ze niet in een waanzin terecht komt, waar ze zich al te zeer bewust van is. Dat is de ergste van de geestesziektes. Het succes van deze productie is niet het zich vereenzelvigen van Halina met Hedda, maar het tonen van de geestelijke toestand van Halina Reijn. Een voorbeeld daarvan is het spelen op de piano. Is dat bij binnenkomst van het publiek een zoeken naar een deuntje, weg van het tonale of atonale, is dat kort voor het einde een paar flinke dreunen op het klavier. Zonder dat de echopedaal ingedrukt wordt. Effect wordt bereikt door de klemtoon te leggen op de details.

Meesterwerk in camouflagepak

Het vertellen van de details van het verhaal is overbodig. Die en dat vindt de lezer op de site van Toneelgroep Amsterdam. En wie wat speelt ook. De productie loopt al een tijdje, en zal voorzeker nog een hele tijd op de affiche blijven staan. Terecht. Een niet te missen voorstelling. Een meesterwerk in camouflagepak. Door de enscenering en het acteerwerk.

En wie het nog niet wist, weet, door de inzet van alle medewerkers van Toneelgroep Amsterdam aan deze productie, dat de basis van het succes van de Scandinavische films, krimi’s en thrillers te vinden zijn bij Henrik Ibsen, en bij August Strindberg en cie.

Guido Lauwaert

HEDDA GABLER – Henrik Ibsen – Toneelgroep Amsterdam – www.toneelgroepamsterdam.nl

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content