Mauro Pawlowski: “Genk zit me als gegoten”
Mauro Pawlowski neemt dit jaar het Genkse stadsdichterschap voor zijn rekening. Velen kennen hem als gitarist van dEUS, maar naast muziek heeft hij ook het dichten in de vingers. Een man die overloopt van passie voor muziek, poëzie en ironie. Een rocker in hart en nieren… of toch niet helemaal?
De bibliotheek van Genk organiseert op 25 januari voor de eerste keer de Nacht van de Poëzie naar aanleiding van de internationale Gedichtendag. Wat houdt dat in? Pawlowski: “Maarten Inghels, de Genkse stadsdichter van 2011, organiseert het. We bepaalden samen het programma. Met optredens van muzikanten, dichters en dj’s wordt het echt een feest! Het is de Nacht van de Poëzie, dus het duurt tot in de vroege uurtjes. Ik slaap zelfs in een hotel in Genk, dat moet je ooit in je leven toch eens gedaan hebben? Dan heb je het gemaakt!”
Waarom hebben ze jou dit jaar uitgekozen als Genkse stadsdichter? Vanwege mijn profiel, natuurlijk! Ik ben een populaire jongen, speel in een populaire groep en ben ook geïnteresseerd in literatuur. Perfect, dus! Ik ben multi-inzetbaar én een Limburger.
Dus enig verband tussen jou en Genk moet ik niet zoeken? Toch wel, ik heb zeker een band met Genk. Vroeger kwam ik er dikwijls om muziek te spelen met Genkse muzikanten of op stap te gaan, ik ken de stad goed.
Ik ben er zeker van dat je poëzie in de smaak zal vallen, maar zou het stadsgedicht niet beter geschreven worden door een Genkenaar?
Neen, want zo’n gedicht gaat over meer dan enkel Genk. Ik heb iets geschreven over ‘lokale toestanden’ en ook Bokrijk, een van de meest exotische plaatsen ter wereld, wordt vermeld. Mijn gedicht gaat niet rechtstreeks over Genk. Het is natuurlijk gemaakt in opdracht van de stad en daarom in de eerste plaats voor de inwoners. Of ze het nu willen of niet, dit gedicht zal uitvergroot overal hangen. Ik protesteerde nog even omdat ‘mijne kop’ erbij moet, maar de organisatie vond dat ‘showbizzgewijs’ interessant. Alles voor ‘de goede zaak’ dus, de Genkenaren zullen niet aan mij ontsnappen.
Je bent afkomstig van Heusden-Zolder, hoever reikt je kennis over de stad Genk? Als ik Genk zeg, dan zeg jij… Miiiiii, Genk! (lacht) Er zijn te veel dingen om daar één uit te kiezen, hoor! Maar ik denk vooral aan de Genkse muzikanten, zoals Pino Guarraci, Michel Bisceglia en zijn broer, Luigi Catalano uit Winterslag en Danny Mommens. Ik heb ook goede herinneringen aan Manifesto, de kroeg waar ik vroeger kwam.
Hoe schrijf je een stadsgedicht? Schrijven is een kwestie van er gewoon aan te beginnen. Deze keer was het in opdracht en moest het uiteraard over de stad Genk en haar inwoners gaan. Ik kan dan moeilijk over de kosmos, het onrecht in de wereld of over driekhoeksmeetkunde dichten.
Je zegt net dat het gedicht een opgelegd werk is, verloopt het schrijven dan nog spontaan? Neen, allesbehalve! Ik moest echt blijven proberen en verbeteren tot ik iets had waarvan ik dacht ‘hier schaam ik me niet meer voor’. Spontaan is dat niet, je moet blijven zoeken. ‘Genk’ typte ik als eerste woord en pas drie dagen later volgde er een ander. Soms komen er verschillende bruikbare zinnen naar boven, maar dat is ook niet helemaal spontaan omdat je in een soort literair proces zit.
Je bent rockmuzikant. Jouw vroegere groep The Evil Superstars had een rebels imago. Vinden we dit ook terug in je stadsgedicht?
Absoluut niet. Mensen denken meteen aan rebelse poëzie omdat ik een rocker ben, maar dat is fout. Ik zag mezelf gisteren in de 3600 (het stadsmagazine, nvdr.) staan met het onderschrift ‘rock-‘n-rollpoetry’. Ikzelf en mijn muziek zijn misschien rock-‘n-roll, maar die poetry niet! Ik haat die omschrijving, trouwens.
Maar op welke manier wil je Genk dan wel weergeven?
Genk zit er helemaal in, maar ik heb het gedicht zo geschreven dat het eventueel nog gerecycleerd kan worden. Een gedicht moet ook op zichzelf kunnen bestaan. Stel je voor dat Genk door een of andere natuurramp verzwolgen wordt door de aarde, het een mythisch land wordt, er alleen nog steppe staat en er over drieduizend jaar niemand nog iets weet over de stad. Dan moet dat gedicht ook nog bruikbaar zijn.
Het lijkt alsof de stad via jou de poëzie een meer rock-‘n-rollkarakter wil geven. Daar ben ik tegen, rock-‘n-roll is rock-‘n-roll. Het is een soort van levenshouding, die overal welkom is. Maar geloof mij, ik ken heel wat schrijvers die meer rock-‘n-roll zijn dan sommige muzikanten. Ik heb meer goede schrijversvrienden dan muzikantcollega’s waarmee ik liever een nachtje op stap ga. Maar de definitie van rock-‘n-rollpoëzie waarbij het gedicht moet lijken op een songtekst? Neen, liever niet.
Poëzie heeft bij jongeren vaak een wat saai imago. Probeer je hen toch te bereiken? Ja, de enige weg is ‘mijn persoontje’. In mijn gedichten heb ik helemaal geen behoefte om de jeugd aan te spreken, maar ze zijn zeker welkom! Jong, oud, dom, rijk, … Laat maar komen! (lacht) Jongeren kennen mij natuurlijk als rockgitarist, daar komen ze op af.
Je bracht al eens een gedichtenbundel uit en nam deel aan verschillende literaire projecten. Vanwaar je liefde voor poëzie?
Ik kreeg op jonge leeftijd een passie voor literatuur. Als tiener begon ik gretig te lezen en te schrijven. Ik twijfelde of ik muzikant of schrijver wou worden, maar toen ik voor de eerste keer een gitaar in mijn handen nam, besefte ik dat muziek veel plezanter is. Als tiener schreef ik schabouwelijke probeersels. Ik vrees zelfs dat enkele vrienden er thuis nog verschillende hebben liggen waarmee ze me zouden kunnen chanteren. Onlangs vond ik die boekjes terug… verschrikkelijk slecht!
Tijdens de Nacht van de Poëzie breng je je stadsgedicht live. Ga je het gewoon voorlezen of kom je origineel uit de hoek? (grapt) Ik lees het voor met mijn benen gespreid en een ventilator voor mij, zodat mijn haren wapperen. En dan zet ik één voet op de versterker en houd ik mijn microstatief schuin. Een rock-‘n-rollpose, dat is nog geen slecht idee eigenlijk! Met veel wind, spots en een bombastisch intro als ik het podium opstap.
Heel bescheiden, Mauro!
(lacht) Je moet niet bescheiden zijn, maar rock-‘n-roll!
Je schrijft en speelt voornamelijk rockmuziek. Leunen je muziek en je poëzie dicht bij elkaar aan? Alles komt uit dezelfde persoon, dus dichter kan niet. Bij muziek hou ik meer van exuberante dingen, terwijl ik mijn poëzie niet te frivool wil maken. Als ik schrijf, hou ik het simpel om het zelf nog te kunnen begrijpen. Als ik mezelf niet snap, kan ik moeilijk verwachten dat anderen dat wel doen.
Dit jaar schrijf je voor Genk, maar voor welke stad zou je opnieuw als stadsdichter aan de slag gaan als je zelf mocht kiezen? Boven elke plaats in de wereld, zou ik voor Genk kiezen. Dit meen ik echt, zonder ironie of sarcasme. Het is zo’n unieke plaats. Ik was er al een tijdje niet meer geweest en het lijkt nu echt een nieuwe stad. Genk zit me als gegoten!
Dus je vroegere thuishaven Heusden-Zolder kan zich niet verwachten aan een gedicht van Mauro Pawlowski?
Jawel, hoor! Al zou het wat moeilijker zijn, omdat ik het te goed ken. (denkt na) De Noordpool lijkt me ook wel wat, daar loopt ook weinig volk rond. Dan schrijf ik een gedicht over een eenzame wetenschapper… Ja, de Noordpool, daar ga ik voor! (StampMedia/Marieke Stulens)
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier