Terwijl de muziek dramatisch aanzwelt, daalt Dany Verstraeten de trappen af van het Koning Boudewijnstadion, vroeger het Heizelstadion, en het toneel van het Heizeldrama, ‘een van de grootste drama’s van de Belgische geschiedenis’. In alle opwinding en tragiek vergat hij het woordje ‘voetbal’, want in de voetbalgeschiedenis zijn er inderdaad weinig grotere rampen te bedenken dan wat zich op 29 mei 1985 afspeelde tussen supporters van Juventus Turijn en Liverpool en waarbij uiteindelijk 39 doden en zo’n 400 gewonden vielen.
‘Wie herinnert het zich nog? U en ik’, vraagt een van de getuigen. Precies om dat gat in uw en andermans geheugen te vullen, reisde het regisseursduo Jan Verheyen en Jean-Philippe Leclaire naar de geboortedorpen van Italiaanse slachtoffers, zochten ze Liverpool-supporters op – ‘Soms moest je een vuistslag uitdelen’ – en spraken ze met de toenmalige Britse minister van Sport – ‘De Liverpool-fans hebben over het algemeen een goede reputatie.’
Mocht u bij het kijken naar de eerste aflevering van Het Heizeldrama denken: tiens, die Terry Wilson, Liverpool-fan met piekerige blonde haren en een gezicht zo rood als zijn favoriete club, die heb ik nog al eens gezien, dan kan dat kloppen. Exact twintig jaar geleden kwam hij al uitgebreid aan het woord in de documentaire Requiem for a Cup Final, die Lode Desmet samen met de BBC maakte, toen om de twintigste verjaardag van de tragedie te herdenken.
Het verhaal lijkt al eens verteld. Maar met zes afleveringen kunnen Verheyen en Leclaire de tijd nemen om het allemaal wat breder uit te smeren. De vraag is of dat nodig is. Vanaf de eerste beelden is duidelijk dat niet subtiliteit, maar wel dramatisering de prioriteit is. Getuigen zitten alleen op stoeltjes, soms in een soort ceremoniezaal, soms midden op het bewuste voetbalveld of, zoals de toenmalige doelman van Juventus, Stefano Tacconi, in een schaars verlichte ruimte omringd door grote en kleine bekers. ‘Ik denk nog altijd aan hen die met een kus afscheid namen van hun familie, de bus namen om naar hun ploeg te kijken, en terugkeerden in een doodskist.’
Dat de zogenaamde finale van de eeuw in een bloedbad uitmondde, lag volgens de titel van de eerste aflevering aan ‘een samenloop van omstandigheden.’ Te weinig tickets voor te veel supporters, te veel drank en zon, agenten binnen en buiten het stadion die niet of amper met elkaar konden communiceren, een stadion waarvan de betonnen trappen afbrokkelden, vreemde beslissingen zoals ‘Nee, we lieten de honden niet los, want de honden waren bang’ en het bestaan van een ‘neutraal vak’ Z. ‘Maar,’ merkt iemand op, ‘er zijn weinig neutrale supporters.’
‘Regisseurs Verheyen en Leclaire nemen de tijd om het allemaal wat breder uit te smeren. De vraag is of dat nodig is.’
Ondanks de overdaad aan getuigen en straffe citaten in Het Heizeldrama, trappen Verheyen en Leclaire ook in de val van de makkelijke stereotypering, waarbij de volkse, brute Liverpool-fan geplaatst wordt tegenover de deftige supporters van Juventus. Terwijl de hooligans van toen in een pub hun verhaal mogen doen, worden de nabestaanden van de slachtoffers geflimd in hun huiskamer, aan de nette tafel of peinzend in de sofa.
‘Het was een menigte beesten’, zegt een van de politieofficieren over de Engelse supporters. De archiefbeelden tonen hoe die fans dronken op de Grote Markt rondhingen, in fonteinen urineerden en zelfs een juwelierszaak overvielen. ‘Alle maatregelen waren genomen’, verklaarde de toenmalige minister van Binnenlandse Zaken Charles-Ferdinand Nothomb achteraf op zijn gebruikelijke, hooghartige manier, waarmee hij het gebrek aan realiteitszin tentoonspreidde dat er ook voor gezorgd had dat drank à volonté vloeide en dat er een Europese bekerfinale werd georganiseerd in een bouwvallig stadion. Het Britse voetbal was al even meer oorlog dan feest. Hoe dat kwam, was een boeiende, misschien wel noodzakelijke toevoeging geweest.