Het leven van wandelende voetbalmatch Filip Joos: ‘Er is geen zekerheid, alleen veel hoop’

© JEF BOES

In Filip Joos huizen twee zielen: de voetballer en de lezer. Al van kindsbeen af weet hij die met elkaar te verzoenen. Maar het grootste geluk vond hij niet tussen de lijnen of de regels, maar in een broeierig hete hotelkamer in Addis Abeba.

Als je leven verfilmd zou worden, welke scènes moeten er dan zeker in? Deze zomer schrijven bekende medemensen het scenario van hun leven.

Scène 1. De middelvinger.

‘Ik zit op de achterbank van de auto van mijn grootvader, zo’n oude Pontiac die wiegt als een schip op zee, en we rijden in volle vaart door Hamme. Mijn vader zit aan het stuur, hij kijkt bezorgd over zijn schouder. “Gaat het nog, jongen?” vraagt hij met steeds meer angst in zijn stem. Het zweet stroomt van mijn voorhoofd. Ondanks de wind die door het open venster naar binnen waait, voel ik me misselijk worden. De rit naar het ziekenhuis lijkt eindeloos te duren, wat achteraf bekeken bizar is, want de zagerij waar we van kwamen, lag in de Hospitaalstraat. De hele tijd houd ik mijn rechterhand ver uit het venster, met opgestoken middelvinger, zodat het bloed geen sporen kan nalaten op de achterbank.’

Het leven van wandelende voetbalmatch Filip Joos: 'Er is geen zekerheid, alleen veel hoop'
© JEF BOES

Als hij een rebel in hart en nieren – genre Herman Brusselmans, zijn zestien jaar oudere dorpsgenoot – zou zijn, dan beleeft Filip Joos in de Pontiac van zijn grootvader de voorafschaduwing van zijn latere leven: altijd in de contramine, de barricaden nooit veraf.

Maar dat is hij niet. Hij is een jongen van zeven die braaf zijn boterhammen opeet en het liefst met zijn neus in de boeken zit. In het diepst van zijn gedachten is hij Jeroen, de hoofdpersoon uit de kinderverhalen van Daan Zonderland.

Moeder is lerares Nederlands – in de tegendraadsheid van Johan Anthierens herkent ze zichzelf – , vader runt een houthandel. Het is daar dat Filip – de oudste van twee kinderen, zus Ruth is drie jaar jonger – zijn rechtermiddelvinger heeft verwond.

Hij is te dicht bij de tandjes van de zaagmachine gekomen en voelt nu steeds sneller en steeds luider zijn hartslag door zijn hele lijf hameren.

De Pontiac komt tot stilstand. Vader begeleidt de jongen naar binnen. De lange gangen door, het helle licht in, de operatietafel op.

De jongen sluit zijn ogen en vergeet de pijn. Naast hem hoort hij nog net een bonk: op de koude ziekenhuisvloer is vader flauwgevallen.

Scène 2. De hersenen.

Moeizaam opent de jongen de ogen. Het duurt even voor hij gewend is aan het schaarse zonlicht in de kamer.

Aan weerszijden van het bed waarop hij ligt – hij ligt hier nu al weken – zijn tijdschriften uitgestrooid, exemplaren van De Zwijger, het satirische weekblad van moeders grote held, Anthierens Johan.

Filip verlegt de magazines. Links van het bed de gelezen, rechts de ongelezen nummers. En aan het einde van de week weer terug.

Hij laaft zich aan de taal, aan de ideeën en de dwarsheid, aan het brein van de kritische journalist.

Het is stil in de kamer. Veel prikkels kan hij niet aan. Eén keer hebben zijn ouders hem tot in de woonkamer gerold, voor de voetbalwedstrijd van de Rode Duivels tegen Schotland, maar nog voor halftime zocht hij de donkerte alweer op. Tegen de stem van commentator Rik De Saedeleer was hij nog niet opgewassen.

Verdomde hersenschudding ook.

Waarom had hij toch per se die bal willen koppen tijdens die wedstrijd op dat veld in Geraardsbergen? Hij, de spits van het team van het Heilige Maagdcollege van Dendermonde, de man die ze naar de finale van de scholencompetitie zou loodsen, zoals Diego Armando Maradona SSC Napoli naar de landstitel in Italië had geloodst, hij kopte toch nooit? Naar het voorbeeld van Franco Pirelli, het enfant terrible van de plaatselijke vierdeklasser Vigor Wuitens Hamme, die ook nooit kopt.

Voetbal is zijn leven. In het gras in de tuin zijn de looplijnen duidelijk zichtbaar, de stille getuigen van de wedstrijdjes die hij samen met zijn vrienden speelt, met Bashram onder anderen, de zoon van de eerste gastarbeiders die in Hamme zijn komen wonen.

Maar nu dus even niet, nu moet hij rusten en lezen. Meer niet.

Met dank aan het kopduel in Geraardsbergen – hij heeft zich weer eens laten meeslepen door zijn emoties. Met dezelfde bonk als zijn vader tegen de koude ziekenhuisvloer acht jaar eerder was hij na het duel op de grond terechtgekomen. Hoofdpijn, misselijkheid, braken: aan de mattentaarten die hij na de wedstrijd nog naar binnen had gespeeld, had het niet gelegen.

Vijftien is hij inmiddels, hij heeft nog al zijn vingers en hij droomt steeds nadrukkelijker van een leven als profvoetballer.

‘Voetjes op de grond’, zeggen vader en moeder. ‘Maak maar eerst je studies af.’

Scène 3. De krant.

Nazomer 1991. Met een brede glimlach om de lippen stapt Filip Joos de Katholieke Vlaamse Hogeschool in de Antwerpse Harmoniewijk binnen. Met rechte rug en glinsterende ogen stapt hij de toekomst tegemoet.

Na zes jaar Latijn-wiskunde is hij het van buiten leren beu. Hij wil een meer praktische weg op en schrijft zich in voor de opleiding tolk-vertaler. Frans-Italiaans, een logische keuze na alle uren die hij naar de Italiaanse televisiezender Rai heeft zitten kijken, lonkend naar Maradona in dat hemelsblauwe truitje met reclame voor pastamerk Buitoni op de borst.

Het leven van wandelende voetbalmatch Filip Joos: 'Er is geen zekerheid, alleen veel hoop'
© JEF BOES

Om zijn keuze kracht bij te zetten heeft hij onder de oksel een krant gerold. Een roze krant, La Gazzetta dello Sport, dé sportkrant uit Italië. Hij leest ze elke dag.

‘Hoe aanmatigend’, zal hij later denken.

Al snel maakt zijn branie plaats voor punten. Hij glijdt soepel en stijlvol door de studiejaren, als een roeier door het water. Blinkt uit. Wint met zijn thesis over Bertoldo, een soort Italiaanse Tijl Uilenspiegel uit de zestiende eeuw, de Prijs van de Barones. Goed voor twintigduizend Belgische frank.

Met het geld gaat hij samen met zijn prof Tony Lockefeer naar Barcelona-Fiorentina kijken. 1-1, Batistuta. Camp Nou is plotseling wel heel erg stil.

Niet lang erna verstomt ook Filip Joos, op de boekenafdeling van de Fnac in Antwerpen. Na zijn afstuderen is hij aan de Nederlandse vertaling van Oceano mare begonnen, van Alessandro Baricco, een van zijn vele lievelingsschrijvers. Zeventig bladzijden ver is hij. Hij komt stilaan onder stoom, dit zou weleens iets kunnen worden.

Tot zijn oog in de Fnac op Oceaan van een zee valt, de Nederlandse vertaling van Oceano mare, uitgebracht door De Geus en door Manon Smits vertaald uit het Italiaans.

1-0 voor de uitgeverswereld.

Scène 4. Het telefoonboek.

‘Goedenavond, ben ik bij S. Wijckmans uit Lier?’

‘Daar spreekt u mee.’

‘Is Sam thuis?’

‘Sam? Hoe bedoelt u? Met wie spreek ik trouwens?’

‘Met Frank Raes. Ik bel in verband met mijn vriend Filip Joos. Die zoekt een nieuwe club en ik ben er zeker van dat uw man hem goed zou kunnen gebruiken bij Lyra.’

‘Mijn man? Lyra? Waarover gaat dit, meneer?’

‘Euh. Over voetbal, mevrouw. Uw man is toch Sam Wijckmans, de voorzitter van Lyra TSV, de ambitieuze vierdeklasser?’

‘Dat moet een vergissing zijn, meneer. Prettige avond verder.’

Het is augustus 1999 en Filip Joos is op zoek naar een nieuwe voetbalclub. Hij werkt inmiddels op de VRT – via de tolkenschool kreeg hij er een zomerstage en na de stage een contract – en is bevriend geraakt met voetbalcommentator Frank Raes, wiens stem hem ten tijde van de hersenschudding opnieuw de donkerte in joeg.

In de krant heeft Joos gelezen dat Lyra TSV op zoek is naar een spits. Hij acht zijn moment gekomen en laat Raes contact opnemen met de voorzitter – zelf bellen lijkt hem te vrijmoedig. Raes maakt zijn rechterwijsvinger nat, bladert door het telefoonboek en belt naar S. Wijckmans uit Lier. Sam, de voorzitter, de man die je nodig hebt als je een transfer wilt regelen. Althans, dat denkt hij.

Blijkt het om Sonja Wijckmans te gaan, een nobele onbekende die niets met voetbal heeft. En blijkt dat Sam eigenlijk Eddy heet en onder die naam in het telefoonboek te vinden is.

Het lijkt wel Fawlty Towers, met al die misverstanden aan de telefoon. Of erger nog: F.C. De Kampioenen.

Hoe dan ook, Joos krijgt zijn kans bij Lyra en grijpt ze met beide handen. De rood-witte brigade van S. Wijckmans wordt dat jaar kampioen in vierde klasse.

Met zijn boekenliefde en zijn geheelonthouding – nog nooit dronk hij een druppel alcohol – is Joos een buitenbeentje in de voetbalwereld. Over Barney Panofsky of A.F.Th. van der Heijden moet hij in de kleedkamer niet beginnen – linksbacks of verdedigende middenvelders zijn dat niet. En naar dancing De Volmolen, voor feestende voetballers het eldorado, krijgen ze hem niet mee.

Maar toch. Als hij naar een periode in zijn leven zou kunnen terugflitsen, dan kiest hij zonder twijfel voor die Lierse jaren.

De schijnbaar moeiteloze dribbels. Het winnende doelpunt in de laatste minuut. De geur van vers gemaaid gras. De borstcontrole na een lange pass. De meningsverschillen met de scheidsrechter, als ware hij Johan Anthierens op twaalf noppen. Het verliezende doelpunt in de laatste minuut. De individualist die tot zijn eigen verbazing goed in een groep gedijt. Het hardnekkige, gedeelde, blinde geloof in het spel. De vriendschap, de emoties, het verhevigde leven.

Daar kan geen roman tegen op.

Scène 5. De loempia’s.

‘Zou hij er nu echt niet over durven te beginnen? Of moet ik er zelf iets over zeggen? Hoe doe je dat, als je collega ineens je schoonvader wordt?’

Opnieuw zit Filip Joos achteraan in een auto. Deze keer wel met zijn middelvinger waar hij hoort, netjes tussen ring- en wijsvinger.

Op de E19 scheurt hij van Brussel naar Antwerpen. Rechts van hem ziet hij schimmen van bomen, een groene vlek naast de grijze snelweg. Voor hem, aan het stuur, zit Georges . Cameraman en gewaardeerde collega, bijna dertig jaar ouder weliswaar.

Ze zijn onderweg naar de Bosuil, in Deurne, waar voetbalclub Antwerp FC zijn nieuwe aanwinst zal voorstellen: Dong Fangzhuo, de allereerste Chinese voetballer op Belgische velden. Op de persvoorstelling zullen loempia’s en rijst worden uitgedeeld.

Hij is er verliefd geworden op een continent, een mentaliteit, een gevoel dat hij zich nog herinnert van de wedstrijdjes met Bashram in de tuin.

Met zijn gedachten is Joos bij Sarah, de dochter van Georges. Ze leerden elkaar kennen op de redactievloer van de openbare omroep, waar Sarah op de nieuwsdienst werkt, en ze zijn verliefd.

Alleen, wat vindt haar vader van de situatie? Haar vader, die nu bij hem in de auto zit?

Onder hun konten schuift het asfalt weg. Op de bordjes naast de snelweg leest Joos gespannen de plaatsnamen af. Kontich. Wilrijk. Berchem. Borgerhout.

Het blijft stil in de auto.

Scène 6. De hotelkamer.

Juli 2010. Een hotel in Addis Abeba, de hoofdstad van Ethiopië. Zwetend en puffend stapt Filip Joos zijn kamer op de tweede verdieping binnen, als een vis hapt hij naar adem. Is dit het nu, vraagt hij zich af, het gewicht van het vaderschap?

In zijn armen ligt vredig een jongen te slapen. Jude Tsega, amper tien maanden oud maar al een flinke kerel. Vanochtend zagen Joos en zijn vrouw hem voor het eerst, in het weeshuis waar de jongen na zijn geboorte is beland. Ze hebben een procedure van drie jaar achter de rug en zijn er helemaal klaar voor, voor die adoptie. Welkom in onze wereld, jongen, zullen we samen het leven ontdekken?

37 is Joos inmiddels. Hij heeft een droomvrouw en een droombaan: als vaste voetbalcommentator heeft hij net de wereldbeker in Zuid-Afrika verslagen. Hij is er verliefd geworden op een continent, een mentaliteit, een gevoel dat hij zich nog herinnert van de wedstrijdjes met Bashram in de tuin.

Nu is er – eindelijk – ook een droomkind. Op tweeduizend meter hoogte – vandaar de ademnood – wordt het koppel een gezin. In de hotelkamer wordt de jongen uit Hamme een man van de wereld.

Vier jaar later, na de wereldbeker in Brazilië, komt er nog een dochter bij: Zola, eveneens geboren in Ethiopië. Van nu af aan zijn ze met vier. Een kwartet met alleen maar troefkaarten.

‘Tot nu toe gaat alles goed’, zegt Joos, 47 nu. ‘Jude is deze week op kamp in de Ardennen, hij leeft echt van zijn vrienden. En gisteren zijn we met Zola naar de Efteling geweest: een prachtige dag. Natuurlijk denken wij af en toe na over nature en nurture, zoals alle ouders veronderstel ik, en natuurlijk weten we niet wat de toekomst brengt. Maar welke ouder weet dat wel? Er is geen zekerheid, alleen veel hoop.’

Aftiteling.

Na een voetballoze periode snakt Filip Joos naar de eerste wedstrijden met publiek, ook in België. Straks is hij opnieuw elke maandagavond te zien op Canvas, als vaste gast in voetbalpraatprogramma Extra Time.

Vrouw Sarah werkt als OKAN-leerkracht, zus Ruth is te horen op Radio 1.

Schoonvader Georges is inmiddels met pensioen.

Vader en moeder Joos wonen nog altijd in Hamme. De oude Pontiac rijdt er helaas niet langer rond.

Kinderen Jude en Zola spelen buiten en lezen – af en toe – een boek.

Van Franco Pirelli heeft de wereld al een tijdje niets meer vernomen.

Jeugdvriend Bashram runt een welvarend bouwbedrijf. Tijdens de lockdown zag Joos hem voorbijkomen in een dure, stijlvolle Porsche. Goed gedaan, gast, dacht hij, goed gedaan.

Extra Time

Vanaf maandag 10/8 opnieuw elke maandag op Canvas.

Filip Joos

47 jaar.

Groeit op in Hamme, met de boeken van Johan Anthierens op de salontafel en de beelden van Diego Maradona op de Rai.

Werkt al jaren als voetbalcommentator.

Schrijft columns voor De Standaard.

Droomt ’s nachts nog weleens van een carrière als hangende spits in de Serie A.

Woont in Antwerpen.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content