Philip Catherine: de blindfold test
In 1985 stond de Belgische gitarist Philip Catherine op Jazz Middelheim, in duo met bassist Niels-Henning Orstedt Pedersen. Knack ging bij hem op bezoek, en luisterde met hem naar de muziek die zijn carrière bepaalde.
‘Ssssst, niet zo luid’, sist hij. ‘Straks wordt die andere jaloers!’ Vier hoog in zijn appartement aan het Brusselse Zuidstation loopt Philip Catherine omzichtig door de woonkamer. ‘Is ze niet knap, met die streepjes? En soepel dat ze is! Maar telkens als ik eraan kom, voel ik me schuldig tegenover die andere in de slaapkamer.’
Die andere, dat is zijn trouwe, prachtig gecraqueleerde Gibson ES-175 uit 1960, de meest klassieke aller jazzgitaren. Sinds kort is ze uit het zicht verbannen, en vervangen door een nieuwe Godin 5th Avenue. Een schoon masjien, zoals Raymond van het Groenewoud zoiets lekkers noemt, jong en glad.
Maar ja.
Dat schuldgevoel.
Het is niet de enige keer dat die katholieke reflex naar boven zou komen tijdens ons gesprek. Het begon allemaal heel netjes, vroeg op de avond. Ongewoon strak in het pak was hij, opgeruimd en to the point. Maar naarmate we plaatjes draaiden, verloren we ons in levensverhalen, in luchtgitaar spelen, in Italiaanse krakers uit 1927, in een patois van Engels, Frans en Nederlands. Hemdskragen werden losser gemaakt, kostuumjasjes uitgetrokken – maar de manchetknopen bleven. Dát is Philip Catherine, ook in zijn muziek: gemanicuurde Britse finesse, Franse zwierigheid, en verfrommelde overgave. In het besef dat de zwetende liezen die daaruit voortkomen een beetje zondig zijn.
Bij de 70e verjaardag van de grootste jazzgitarist van Europa onderwierp Knack Catherine aan een blinddoektest, waarbij we alleen muziek lieten horen van de meester zelf. Dat ging ongeveer zo.
Philip Catherine – Je me suis fait tout petit – Côté Jardin (2012)
Philip Catherine: Ah, zo goed is mijn geheugen nog wel: dat staat op mijn nieuwste cd. Het is mijn eerbetoon aan Georges Brassens. Eindelijk, want ik had het al veel eerder moeten doen. Ik hou heel erg van zijn melodieën. Eenvoudig, bijna amateuristisch, maar vergis je niet: zijn muziek is zo verfijnd en rijk. Georges Brassens is de reden waarom ik besloot een gitaar te kopen. Weet je, toen ik in 1955 begon te spelen had ik nog nooit van gitaar gehóórd. Viool, piano, trompet, klarinet, accordeon – ja, die zag je overal. Maar een gitaar? Ik kende het ding niet eens! Door Brassens’ muziek veranderde dat allemaal. De gitaar werd mijn leven. (fezelt:) Al ben ik niet geobsedeerd door gitaren, zoals zoveel van mijn collega’s. Uiteindelijk draait het om de muzikant, niet om het instrument.
Jack Sels – On Stage – Sax Appeal (1961)
Catherine: Sels! Mijn eerste elpee! Ik vind het nog altijd fijne muziek. Jack Sels had zo’n lekker vette toon op tenorsax. Lou Bennett was een fantastische organist. Maar drummer Oliver Jackson maakte op mij nog de grootste indruk. Swingen dat die kon! Jammer dat ik zelf zo ongeduldig klink. Ik was pas 17 of 18 en had nog niet de ervaring om echt laidback te kunnen spelen. Ik luisterde toen wel erg veel naar (pianist) Erroll Garner. Hij had de grootste invloed op mijn speelstijl – er waren toen nog maar erg weinig gitaristen om je aan te spiegelen.
En trots dat ik was dat ik die plaat mocht maken. Tot ik ze in handen kreeg. Allez, die titel… Sax Appeal – The Sexy Sax of Jack Sels. En dan die hoespoes! Dan hád ik eens een plaat gemaakt, kon ik ze aan niemand tonen. Wat wil je, ik zat op een strenge katholieke school. De schooldirecteur, een priester, was er op een of andere manier toch achter gekomen dat ik in de Brusselse clubs speelde. Hij riep me naar zijn kantoor, om me te waarschuwen voor ‘de corrupte jazzwereld’. Dat ik een verdoemd leven tegemoet zou gaan, dat ik in de handen van wulpse verleidsters kon vallen en zo. Zijn donderpreek kwam écht hard aan. En ik, naïef jong dat ik was, ging werkelijk gebukt onder het schuldgevoel. Want ik wíst dat hij een beetje gelijk had. Na die optredens dronk ik al eens een glas, zie je, en dan werd ik ontzettend snel zat. Als je dan weet dat ik later problemen heb gekregen met alcohol, kijk je daar toch wat minder lacherig op terug.
Kortom: drank, drugs en vrouwen, daar wou ik niets mee te maken hebben. (lacht) En toch ging ik ’s avonds jammen in de jazzcafés. Een beetje schizofreen allemaal. Mijn ouders steunden me – mijn moeder was trouwens zelf een muzikante. Mijn grootvader heb ik jammer genoeg nooit gekend, maar hij was eerste violist in het London Symphonic Orchestra. Mijn moeder hield altijd vol dat hij een van de muzikanten was die op de Titanic hadden moeten spelen, maar dat hij letterlijk de boot heeft gemist.
Later aan de universiteit bleef dat morele dilemma me achtervolgen. Ik weet nog goed dat Jack Sels me in de blokperiode belde om samen opnames te maken voor de BRT. Ik liet me overhalen, maar het haalde wel mijn zorgvuldig opgestelde studieplanning totaal door elkaar. Gezakt! Een reden te meer om het hele jazzgedoe achter me te laten. Dus ging ik rechten, economie en klassieke gitaar studeren. Voor even toch.
Philip Catherine – Give It Up or Turn It Loose – Stream (1970)
Catherine: Een James Brownsong! Met Marc Moulin op elektrische piano. Dit was mijn eerste soloplaat, geproducet door Sacha Distel. De meeste composities op die plaat heb ik geschreven toen ik in het leger zat. Ik sliep in een klein kantoortje, waar ik ’s nachts de wacht moest houden bij de brandkast met de officierslonen. Hele nachten speelde ik er gitaar. (plechtig:) Ik ben afgezwaaid op 25 november 1970. Precies die dag kreeg ik een brief van (violist) Jean-Luc Ponty. Of ik in zijn groep wou komen spelen? Wat denk je. Ponty was een ster, hè. Een hippe vogel van de fusionstijl, die bij Frank Zappa speelde. En die wou mij! Jean-Luc heeft veel deuren voor me geopend. Mocht ik zijn brief niet hebben gekregen, dan zaten wij hier nu niet.
Niet lang daarna, in 1972, ben ik naar Berklee College of Music in Boston getrokken. Daar heb ik (saxofonist) Charlie Mariano ontmoet, met wie ik later nog heel veel gespeeld heb. En (gitarist) John Scofield werd er ook een goeie vriend. Hij kwam vaak naar mijn appartement om samen te oefenen. In 1977 hebben we samen nog een plaat gemaakt met Charles Mingus (Three or Four Shades of Blues, nvdr). Hij noemde me voor het eerst ‘Young Django’, de zot. Aankomen, zitten, partituur lezen en spelen. Fini. Dat is niet samen musiceren, hè. Dat is in dezelfde kamer staan.
Toots Thielemans & Philip Catherine – Why Did I Choose You – Two Generations (1974)
Catherine: Daar heb je Toots, uit de enige plaat die ik met hem heb gemaakt, Two Generations. Er ligt nog ergens een andere opname in een lade. Alles staat op band, behalve de partijen van Toots. Hij komt er blijkbaar niet toe om die eens in te spelen. Er wordt veel gepalaverd over de ‘Belgische gitaarschool’ in de jazz. Dat er een rechte lijn zou bestaan van Django Reinhardt naar Toots en René Thomas en zo naar mij. (Thielemans maakte eerst carrière als gitarist, nvdr) Alleen hoor ik weinig gelijkenissen. René en ik hebben bijvoorbeeld vaak samengespeeld, maar hij kwam recht uit de Amerikaanse school van Jimmy Raney, als ik even technisch mag worden. Ik blijf veel dichter bij Django.
Dexter Gordon – Invitation – Something Different (1975)
Catherine: Dexter! Ik had in 1963 al eens met hem gespeeld, op een festival in Stockholm. Die sessies, twaalf jaar later, zal ik nooit vergeten. Ik zat in een aparte kamer in de studio waar niemand me kon zien. Vraag me niet waarom, maar voor de lol deed ik mijn kleren uit en kwam naar buiten met niets meer dan mijn gitaar voor mijn kruis. Lachen! Terwijl ik het eerst helemaal niet om te lachen vond. 1975 was een raar jaar. Ik nam toen Guitars op, een modern fusionalbum met een totaal andere sound. En toen kwam die telefoon: of ik met Dexter Gordon wou opnemen. ‘Dexter Gordon dan nog’, dacht ik. ‘Wat een ouwe koek, zeg.’ Nu denk ik daar natuurlijk anders over. Dexter was een gentleman. (stil) Verdikke, iedereen die je hier hoort, is al dood. Ik ben de volgende.
Larry Coryell, Niels-Henning Orsted-Pedersen, Philip Catherine, Stéphane Grappelli – Gallerie St. Hubert – Young Django (1980)
Catherine: Dat is Gallerie St. Hubert. Ik heb het geluk gehad veel met Stéphane, de violist van Django, te kunnen optreden. Maar deze compositie van me hadden we maar twee keer snel doorgespeeld vooraleer we ze opnamen. Je hoort hier hoe Grappelli de melodie nog aan het aftasten is – hij suggereerde tussendoor zelfs een ander midden-gedeelte. Destijds was ik hier niet zo tevreden over, maar nu pas valt me op hoe vrij en onthecht Grappelli speelt.
Wat een meesterschap!
Chet Baker – Father X-Mas – Mr. B (1983)
Catherine: Ja, zet maar af. Father X-Mas, met Chet Baker. Ik had hem in ’60-’61 al aan het werk gezien in de Blue Note in Brussel, en zijn spel was best indrukwekkend. Begin jaren tachtig vroegen ze me een keer of vier om hem te begeleiden, maar ik hield de boot af – ik dacht dat hij alleen saaie ballads speelde. Toen hij uiteindelijk voor het eerst naar mijn appartement kwam, leek het alsof hij elk moment dood kon vallen. Ik dacht: het is ver gekomen met mijn carrière dat ik met zo’n cat moet spelen. Hoe naïef kun je zijn? Wat een timing had die man! En hij was heel makkelijk om mee te werken. Oké, in Parijs of Amsterdam was hij een wrak, maar in steden zonder dealers was hij een fantastische vent.
Philip Catherine – Goodbye – Transparence (1986)
Catherine: Hmm, Transparence. Dit album ligt me nog altijd erg na aan het hart. Ik had toen net de concerten met Chet achter de rug, en je hoort zijn invloed nog nazinderen.
Het nummer Goodbye heb ik leren kennen tijdens de tournee die ik in 1981 deed met Benny Goodman. Benny eindigde er al zijn concerten mee. Ik weet nauwelijks nog iets van die tournee – ik dronk toen erg veel, zie je? Iedereen wist dat Benny heel rijk was, maar hij was ook heel gierig. De dag van het laatste concert stapte ik naar Goodman, en vroeg hem enigszins aangeschoten: ‘Benny, zou jij mij niet eens een huis cadeau doen?’ De rest van de band lag plat van het lachen, maar zo vrolijk was die tijd nu ook weer niet.
Django Reinhardt & Hubert Rostaing – Crépuscule – RDF-sessie, te vinden op Manoir de ses rêves (1947)
Catherine: Wacht, laat mij eens een plaat voor jullie draaien. Django, op een elektrisch versterkte gitaar! Luister eens hoe modern hij is. Met dat lichte vibrato van hem. En allemaal met maar drie vingers aan zijn linkerhand! Onvoorstelbaar, nee? En dan die soepele rechterhandtechniek – daar kan ik niets van, nooit geleerd. Ik heb ooit met Joseph, Django’s broer, gespeeld. Dan hoor je wel diezelfde sound, maar je mist toch ook de kracht en de drive van de meester. En dan gaat het niet eens om snelheid of techniek – niemand vraagt zich toch ook af of Michelangelo nu sneller schilderde dan Rembrandt? Het gaat om een poëtische zeggingskracht. Om balans. Rust. Ritme. Timing. (luistert verder en valt stil) Magisch. Hier is het voor mij allemaal begonnen. En zo zal het eindigen.
Bart Cornand
Uit: Knack, 31 oktober, 2012
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier