John Zorn: ‘Uitputting, dat zou perfect zijn’

© Jos Knaepen
Bart Cornand
Bart Cornand Redacteur Knack

Zondag 14 juli wordt één lange hoogmis op Gent Jazz. Saxofonist John Zorn komt er een etmaal lang zijn zestigste verjaardag vieren. Wij sneden de taart aan met The Hardest Working Man in Klezmer Jazz Hardcore. Angry John blijkt vandaag een gelouterd man. Passioneel, gefocust, en vaderlijk. ‘Pas toen ik veertig was, drong het tot me door: ik ben meer Jood dan Japanner.’

Je hebt mensen die proberen zo dicht mogelijk bij hun voorbeelden te komen, zegt hij. En dat zoiets zó slecht kan uitdraaien dat hun lijfsbehoud in het gedrang komt. En toch: sommige figuren zijn tegelijkertijd zo bevlogen en zo intimiderend dat je ze blijft volgen, tegen beter weten in. Zoals majoor Wolenski in Battle of the Bulge, die Ardense oorlogsklassieker uit 1965:

Wolenski: ‘Where do you think you’re going?’

Kok: ‘To the shelter.’

Wolenski: ‘No you’re not. Grab your rifles and come with me.’

Kok: ‘But we’re cooks!’

Wolenski: ‘Lunch is over! Grab your rifles!’

John Zorn is mijn majoor Wolenski. Hij is saxofonist, componist, bandleider, arrangeur, producer, labelbaas en uitgever. Hij schrijft en speelt al dertig jaar surf, klassieke muziek, hardcore, jazz, noise, soundtracks, klezmer en fijnzinnige lyriek. Hij brengt een deel van zijn catalogus uit onder de noemer Radical Jewish Culture en treedt op in camouflagebroek. Hij is een legendarisch kwaaie New Yorker. En niet te vergeten: hij heeft een hekel aan journalisten. Toen hij bij een vorige ontmoeting na een ontspannen praatje mijn perspas zag, eiste hij rood aangelopen 20.000 dollar, zijn ‘normale’ interviewtarief. John Zorn, dames en heren, staat niet bekend als Mr. Happy. He can make a grown man cry.

Uitgerekend deze man stuurde me een mailtje op een luie zondag. ‘Ik heb nú zin en tijd om te praten. Bel me.’

De lunch was voorbij.

JOHN ZORN: Secondje, ik zet even de tv zachter. Vandaag is filmdag, heerlijk. Battle of the Bulge zit in de dvd-speler. Zondag, Ardennendag! Wat heb jij opstaan?

Silent Comedy, die nieuwevan Bill Frisell. Niet bepaald lazy sunday-muziek, maar wel indrukwekkend.

ZORN: Blij dat je het goed vindt. Toen ik mijn label opstartte (in 1995, nvdr.), was mijn allereerste bestelling: ‘Bill, ik wil dat je een soloplaat maakt, met alleen jouw gitaar en je effectpedalen.’ Hij wilde niets liever, maar zijn labeldirecteur, Bob Hurwitz, wilde er niet van weten. Onlangs is Bill opgestapt bij Nonesuch, en de stukjes van de puzzel vielen in elkaar. Bill en ik, man, we kennen elkaar al dertig jaar. Gemeenschapsgevoel is heel belangrijk voor me. Gemeenschapsgevoel en loyauteit. Er zijn muzikanten met wie ik twintig, dertig jaar samenspeel. Ik kies ze traag en zorgvuldig uit. Dat maakt de samenwerking zo veel dieper.

Voor je zestigste verjaardag kom je met twintig muzikanten naar Gent Jazz, waar je op 14 juli carte blanche krijgt. Hoe heb je een keuze gemaakt uit al die projecten van jou?

ZORN: Ik heb iets met verjaardagen.Voor mijn veertigste verjaardag speelde ik een maand lang elke dag in de Knitting Factory – twee sets per avond, en telkens andere muziek. Toen ik vijftig werd, deed ik een serie concerten in de Tonic. En voor mijn zestigste wilde ik spelen voor mijn vrienden in de rest van de wereld. Ik heb een speciale band met enkele mensen in Londen, Amsterdam, Parijs, Moers, en Gent.

Als ik negatieve vibes rond me zou voelen, maak ik me van kant.

Ik wil er geen retrospectieve van maken – dat is sowieso niet haalbaar, dan moet ik er vijftig of honderd muzikanten bij halen. Het uitgangspunt is wat ik nú doe, op mijn zestigste. Dat moet je dan pragmatisch aanpakken. Wat kun je aanbieden met een beperkte, strakke band? We reizen met twintig muzikanten, en doen vier compleet verschillende sets van een uur. Bovendien ben ik de laatste jaren gefascineerd geraakt door vocalen en teksten. In Gent brengen we The Holy Visions, een stuk voor vijf vrouwenstemmen. Ik schreef er zelf tekst voor, los van de muziek, en bracht de twee later samen. Bij het Moonchild-project Templars kwam de tekst eerst. En voor het Song Project stuurde ik mijn meest lyrische instrumentale stukken naar vier of vijf tekstschrijvers.

Je geeft in Gent vier concerten, en tijdens de pauzes spelen andere bands werk van je. Zoiets is toch een aanslag op je zenuwen?

ZORN: Totaal niet, het wordt puur plezier. Ik heb het netjes gepland, het lijkt me allemaal zinnig, de muzikanten die ik meebreng, kennen mijn muziek vanbinnen en vanbuiten, en vooral: het tempo van die dag zit goed. Tussen elk concert hebben we een uur om de muziek van de volgende set nog even door te nemen en een soundcheck te doen. Ik zal niet de hele tijd op het podium staan. Helemaal niet zelfs voor het klassieke concert, bij het Song Project ben ik de dirigent, en bij Moonchild sta ik gewoon aan de mengtafel. Bij The Dreamers dirigeer ik en bij Electric Masada speel ik saxofoon. Dat trek ik wel. Het is veel werk, maar daarvoor ben ik hier: om te werken. Voor mij wordt het dus niet zenuwslopend. Hopelijk voor jullie ook niet.

Ik gok op uitputtend, maar op een goeie manier.

ZORN: Dat zou perfect zijn. Voor de muzikanten is het net zo. Precies omdat we vrienden zijn en heel toegewijd aan deze muziek werken, staat niemand daar tegen zijn zin. Ik wil niemand op mijn podium hebben die eigenlijk liever ergens anders was. Een kerel die naar zijn horloge lonkt en niet snel genoeg thuis kan zijn? Erger wordt het niet. Nee, we doen dit omdat we het willen doen. De muziek is soms lastig, maar we kennen ze door en door en: (gespeeld serieus)there’s gonna be a lot of love in the air. Allemaal dankzij organisator Bertrand Flamang, met wie ikeen heel hechte band heb. Hij denkt mee vanuit je kunst en als hij een voorstel doet, sláát het ergens op. Een zeldzame kwaliteit onder concertpromotoren.

Je organiseert ook een expo met hedendaagse Amerikaanse kunst in Zebrastraat. Hoe past dat in het plaatje?

ZORN: Het idee voor het Obsessions Collective kwam bij me op toen ik begon te merken hoeveel bevriende kunstenaars niet aan bod kwamen in New Yorkse galeries. Ik vond dat doodzonde, want ik vind hun werk fantastisch, ik koop het zelf. Dus dacht ik: ik heb een publiek over de hele wereld, en als die mensen geïnteresseerd zijn in wat ik doe, zijn ze misschien ook geïnteresseerd in wat ik goed en belangrijk vind. Nu kun je hun werk rechtstreeks bij de kunstenaars kopen, zonder dat er een galeriehouder tussen zit die 50 procent afroomt. Bertrand en curator Dany Vandenbossche maakten een selectie, en die zal te zien zijn tijdens het festival.

James Moore brengt in Gent The Book of Heads, 35 etudes voorgeprepareerde gitaar’. Jij begon ooit op gitaar. Helpt dat om composities als deze te schrijven, of kwam je ook niet verder dan de riff van Satisfaction?

ZORN: Oh, dat heeft zeker geholpen. Als componist is het je job om de mechaniek van alle instrumenten waar je mee werkt te kennen. Je moet weten wat erop mogelijk is en wat niet, en hoe je die mogelijkheden wat kunt uitrekken. Met de gitaarstukken die ik de voorbije veertig jaar heb geschreven, ben ik er tot op zekere hoogte in geslaagd om nieuwe technieken en een nieuw repertoire aan te reiken. Een gevaar bij componisten is dat ze materiaal schrijven dat ze zelf kunnen spelen. Daarmee leggen ze hun muziek meteen beperkingen op. James heeft een geweldige job gedaan om deze taal onder de knie te krijgen. Ik zei hem van bij het begin: je kunt dit niet zomaar van het blad spelen. Deze muziek leren spelen is even lastig als een inventie van J.S. Bach. Er is discipline en ernst voor nodig.

Speel je nog weleens gitaar?

ZORN: Nee, dat is al even geleden. Halverwege de sixties speelde ik gitaar en bas in surfbands. In die tijd luisterde ik naar The Astronauts, The Ventures en The Shadows. Daarna ben ik overgestapt op orgel, dan fluit, dan klarinet en trombone. Ik ben pas met sax begonnen toen ik een jaar of negentien was.

En toen werden mensen als Ornette Coleman en Lee Konitz erg belangrijk voor je. Je had voor een verjaardag als deze ook je helden kunnen uitnodigen, nu ze nog leven.

ZORN: Daar heb ik nog nooit zin in gehad.Je hebt mensen die proberen om zo dicht mogelijk bij hun voorbeelden te komen, maar zo zit ik niet in elkaar. Een van de dingen waar ik het trotst op ben, is dat ik een eigen universumpje heb gecreëerd. Niet alleen met mijn label en de boekenuitgeverij en mijn club, The Stone, maar ook muzikaal. Ik heb een muzikantenpool en een oeuvre waaruit ik kan putten. Wat zou ik er dan van dromen om met Ornette te spelen? Dat is toch ongepast?

Ga je nu vertellen dat je bij het componeren nooit hebt gedacht: benieuwd hoe dit zou klinken als Ornette het zou spelen?

ZORN: Oké, je hebt een beetje gelijk. (lacht) Toen ik negentien was, heb ik een stuk geschreven ‘voor drie strijkers en Ornette Coleman’, waarover hij dan zou kunnen improviseren. Maar dat is nog iets anders dan dat hij een partij van mij zou spelen. Dat interesseert me niet. Het punt is: ik laat me erg beïnvloeden door de mensen met wie ik werk. Als ik negatieve vibes rond me zou voelen, dan maak ik me van kant. Ik ben al te zeer geïntimideerd door mijn helden. Maar waar hebben we het over, Ornette heeft vast een pesthekel aan mijn manier van spelen. (op dreef) Weet je, als je eenmaal zestig bent, vallen je twijfels weg. Je hebt een helder idee over je leven, over je successen, over je tegenslagen, over wat je nodig hebt om door te gaan en hoe je dat gaat aanpakken. I love being sixty, it’s the greatest. Ik kijk uit naar een nieuw decennium vol creativiteit, en het zal op een heel hoog niveau gebeuren, met veel introspectie en diepte en warmte. Het zal je maar overkomen dat je veertig bent. Crisis!

Zolang ik me maar kan isoleren van de massale domheid ben ik gelukkig.

Zwijg stil.

ZORN: Is het zover?(schatert)Wel, op zo’n crisis volgt altijd een catharsis. Je mag niet bang zijn om risico te nemen of vragen te stellen. Ik blijf positief naar de wereld kijken – ondanks de economische crisis en alle mess out there. Je moet ervan uitgaan dat het lever beter zal worden. Zolang je maar niet denkt dat het makkelijker wordt. Een beetje wendbaarheid is daarbij belangrijk. De Griekse filosoof Heraclitus zei het al: je kunt nooit twee keer in dezelfde rivier stappen, ze blijft vloeien en bewegen. Dat is een mooie metafoor voor New York, en voor mijn leven.

Trompettist Steven Bernstein, die op jouw label zit, probeert zijn Joodse bagage met de traditie van New Orleans te verzoenen. Is dat niet dé vraag voor een kunstenaar: hoe ga je om met migratie en ontworteling?

ZORN: Dat is zeer, zeer juist. De beste manier om dat te leren begrijpen, én om jezelf te leren kennen, is naar een andere cultuur verhuizen. Een nieuwe cultuur is als een nieuwe spiegel om in te kijken. Halfweg de jaren tachtig ben ik naar Japan verhuisd, ik heb er tien jaar een flatje gehad. Dat was mijn catharsis. Ik werd veertig, en probeerde erachter te komen wie ik eigenlijk was. Het was een periode van introspectie, en daar, op die bevreemdende plek, moest ik toegeven dat het Jodendom deel van mezelf was en dat ik daar weer aansluiting bij moest vinden. Hoeveel ik ook leerde over de plaatselijke cultuur, hoelang ik daar ook woonde, hoe vloeiend mijn Japans ook werd, ik moest toegeven dat ik meer Joods dan Japans ben. Dus maakte ik daar een ontdekkingstocht van.

Daartoe richtte je je eigen label op, Tzadik. Het werd een bastion van tegendraads talent, dat lijnrecht inging tegen de majors. Had je niet gehoopt dat anderen je voorbeeld zouden volgen?

ZORN: Zo naïef was ik niet. Je doet het trouwens heroïscher klinken dan het was. Als ik de muziek wilde kunnen maken die ik móést maken, was dat de enige optie. Als je tien à twaalf platen per jaar wilt uitbrengen, is er niet één label in de hele wereld dat dat zal toestaan. Maar ik wil als kunstenaar kunnen doorwerken aan een project, zo snel mogelijk. Als ik tegenwoordig een idee krijg, schrijf ik de muziek neer, repeteer ik met mijn muzikanten, neem de zaak op en drie of vier maanden later is de cd er. Gewone labels zijn een foute boel. Je kunt niet genoeg opnemen, de marketing is fout, en ze houden ouder werk van muzikanten niet in roulatie. Bij Tzadik keerde ik dat hele proces om. We blijven persen, zodat er een levende catalogus blijft bestaan van een hele gemeenschap van muzikanten. Dat klonk al zinnig in 1995, en dat is het vandaag nog meer. Soms verliezen we wat geld, soms verdienen we wat, maar artistiek is dit een zeer, zeer serieus statement. De grote firma’s verkruimelen, maar wij staan rechtop. Niet noodzakelijk als een machtige eik, maar we staan.

Op een eigen plek, in de schaduw van de jazz.

ZORN: Op mijn zestigste kunnen woorden mij niet meer raken, ik doe toch mijn zin. Het kan me werkelijk geen moer schelen hoe ze mijn muziek noemen. (snel) Sommigen vinden dat ze bij jazz hoort – fijn. Sommigen niet – ook goed. Veel mensen vinden dat mijn Radical Jewish Culture en Masada helemaal geen Joodse muziek zijn. Oké. Sommigen vinden het de nieuwe Joodse muziek. Ook oké. Laat de wereld maar zijn vrolijke gangetje gaan, en ik het mijne. Zolang ik me maar kan isoleren van de massale domheid daarbuiten en positief kan blijven, is het me allemaal goed.

ZORN@60

Gent Jazz, zondag 14/7. Alle info: gentjazz.com

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content