Horroricoon John Carpenter, ziener in bijberoep: ‘Akelig dat mijn films zo visionair zijn gebleken’
Wie horrorklassiekers als The Thing, The Fog en Halloween opnieuw bekijkt, zou haast denken dat regisseur John Carpenter de huidige angst- en paranoiapandemie zag aankomen. De Prince of Darkness over zijn romantische ziel, het monster genaamd Trump én zijn nieuwe plaat met muziek voor denkbeeldige films.
Opgesloten zitten en achtervolgd worden door een mysterieus kwaad, tot de zenuwen knakken: dankzij dat rotvirus weten we allemaal hoe het voelt. De personages uit de films van horrormaestro John Carpenter konden er in de jaren zeventig en tachtig al over meespreken. In Assault on Precinct 13 (1976) werden ze door tuig belaagd in een politiekantoor. In Halloween (1978) kregen ze een gezichtloze maniak achter zich aan. In The Fog (1980) dreigden ze opgeslorpt te worden door een bovennatuurlijke supermist. En in The Thing (1981) maakten ze jacht op elkaar nadat een buitenaardse parasiet hen een voor een inpalmde.
Mijn muziek is minimaal in gebruik en maximaal in expressie. Zoals ik.
Wie die Carpenter-klassiekers vandaag opnieuw bekijkt, zal niet alleen vaststellen dat ze met hun strakke beeldvoering, dreigende sfeer en subversieve ondertoon de malende tanden des tijds wonderwel hebben doorstaan. Ze lezen ook als visionaire allegorieën op de pandemische en paranoïde wereld van vandaag. Nochtans schreef en regisseerde Carpenter ze toen hij, in de slipstream van New Hollywood-collega’s als Martin Scorsese, Steven Spielberg en Brian De Palma, vanuit de krochten van de genrecinema de bioscopen binnensloop.
‘Ik haat het om mijn films te interpreteren’, gromt de Prince of Darkness wanneer we hem bellen in zijn huis in Los Angeles waar hij al enkele maanden in lockdown zit, al dan niet met brandende bossen om hem heen. ‘Ik haat het zelfs om ze te bekijken. Of om erover te praten.’ Hoewel de inmiddels 73-jarige cultkoning notoir kort van stof is, blijkt dat laatste gelukkig mee te vallen.
Carpenter, die zijn mojo in de nineties helaas verloor en sinds het slappe The Ward (2010) geen langspeelfilm meer heeft gemaakt, heeft dan ook een goede reden om te praten. Met Lost Themes 3: Alive after Death heeft hij namelijk een nieuwe plaat uit, die hij maakte met zijn zoon Cody Carpenter op keyboards en zijn petekind Daniel Davies op gitaar. De muziek ligt in het verlengde van de even herkenbare als invloedrijke scores die hij voor zijn films componeerde, met ijle synths, stuwende beats en simpele melodieën die binnenkomen als stoten van een ijspriem.
‘Ik wil songs maken die beelden oproepen, als waren het soundtracks voor denkbeeldige films’, zegt de regisseur die weliswaar nooit de status van Scorsese, De Palma, Coppola en co. genoot, maar met zijn unieke signatuur – met dwingende long takes en sluipende steadicamshots – zeker zo invloedrijk was. ‘Ik volg gewoon mijn instinct. Het is niet zo dat ik vertrek vanuit een bepaald beeld. Ik klooi wat met mijn keyboard, plots komt er iets uit wat ik interessant vind en dan verzin ik daar een film bij. Weet ik veel waar het vandaan komt. Ik wil het niet weten. Creativiteit mag je niet rationaliseren. Anders is het geen creativiteit meer.’
Is er veel verschil met muziek componeren voor een film?
John Carpenter: Als filmcomponist moet je de film dienen, de beelden, de thema’s, het ritme. Dat is een klus. Het beperkt je. Muziek maken voor een plaat is puur plezier. Alles kan. Hier en daar duikt er wel eens een idee op dat ik nooit in een film heb kunnen gebruiken, maar verder doe ik wat in me opkomt. Of beter: wat in ons drieën opkomt.
Je vormt al enkele jaren een trio met je zoon en petekind. Hebben die de typische Carpenter-sound veranderd?
Carpenter: Ze hebben me als muzikant en componist overvleugeld. Ik ben nog slechts een passant in de groep. Mijn zoon maakt zelf muziek onder de naam Ludrium, synthpop die totaal anders klinkt. Daniel doet ook zijn eigen ding. Het is een familiepicknick waarbij ze elk hun mand meebrengen, en ik ben blij dat ik erbij mag zijn.
De voorbije jaren zijn jullie ook op tournee geweest. Hoe was het om je debuut te maken als livemuzikant?
Carpenter: Fantastisch. Aanvankelijk had ik vreselijke plankenkoorts, maar zij hebben me doorheen geholpen. Vooral de drummer dan. Die praatte vooraf altijd op me in en leerde me inzien hoeveel fun het is om voor een publiek te spelen. Je mag jezelf gewoon niet te veel vragen stellen. Niet als filmmaker, niet als muzikant. Ga dat podium op, amuseer je en de kans is groot dat de mensen zich ook amuseren.
Je dreigende, koele synthsoundtracks genieten een even klassieke status als veel van jouw films. Hoe ben je daar indertijd op uitgekomen?
Carpenter: Aanvankelijk uit noodzaak. Ik heb voornamelijk lowbudgetfilms gemaakt – mijn debuut Dark Star (uit 1974, nvdr.) kostte zestigduizend dollar, Assault on Precinct 13 honderdduizend – en dus had ik niet het geld om een componist of een orkest in te huren. Synths kun je zelf bespelen, en je kunt er eigen, vol klinkende geluiden mee produceren. Het enige wat je nodig hebt is een stopcontact en een beetje volharding. Componeren is niet iets wat ik per se wilde doen. Ik was gewoon snel en goedkoop, dus heb ik mezelf maar ingehuurd. (lacht)
Je gebruikt al synths sinds de seventies, toen elektronische muziek nog in haar kinderschoenen stond. Had je muzikale voorbeelden?
Carpenter: Vangelis. Die klonk in zijn eentje als een symfonisch orkest. Tangerine Dream was ook een grote inspiratiebron. Ik hou evenzeer van klassieke muziek en van klassieke filmcomponisten. Bernard Herrmann. Dmtri Tjomkin. En er was rock-‘n-roll natuurlijk. Mijn vader was muziekleraar en speelde vaak piano thuis. Klassiek, blues, jazz. Kluts die dingen dooreen, laat er een gelukkige amateur op los en je komt uit bij de muziek van John Carpenter.
Waar luister je tegenwoordig zoal naar?
Carpenter: The Beatles. Ik ben hun hele cataloog aan het herontdekken. Gewoon schitterend. Van nieuwe muziek ken ik weinig. Ik hoor weleens iets passeren omdat mijn vrouw in de auto altijd luistert naar dezelfde popzender, maar daar is zelden iets bij dat blijft hangen.
In je films gebruik je muziek altijd spaarzaam maar precies, het tegenovergestelde van wat men nu vaak doet.
Carpenter: Die muziek is minimaal in gebruik en maximaal in expressie. Zoals ik. (lacht) De meeste films tegenwoordig zijn overscored, alsof ze hun publiek niet vertrouwen en denken dat het imbecielen zijn. Het stikt van de Mickey Mouse-muziek. Elke emotie, elke beweging wordt aangedikt. Op den duur voel je niks meer, behalve hoofdpijn.
Geldt dat ook voor de meeste genrefilms van tegenwoordig? Die van jou waren zelden expliciet of goor, wel subversief, dreigend en dubbelzinnig.
Carpenter:De tijden zijn veranderd. Smaken, filmmakers en kijkers zijn veranderd. Ik ben er zelf al een poosje uit. Ik stel gewoon vast. Met horror is het altijd hetzelfde. De meeste films zijn vreselijk, een paar zijn redelijk, een enkele is goed en heel af en toe zit er een geweldige bij. Horror bestaat al sinds het stillefilmtijdperk. Daarna had je de Universal-monsterfilms als Dracula en Frankenstein. In de fifties kwam daar sciencefiction bij, en in de seventies deden de tegencultuur en slashers hun intrede. Elke generatie vindt het genre opnieuw uit, en legt er haar eigen gevoeligheden, obsessies en angsten in vast. Dat is nog steeds het geval.
Vandaag stikt het in de cinema van de Mickey Mouse-muziek. Elke emotie, elke beweging wordt aangedikt. Op den duur voel je niks meer, behalve hoofdpijn.
Wat vind je goede, hedendaagse horrorfilms?
Carpenter: Get Out was oké, maar Let the Right One in was geweldig. Het Zweedse origineel van Tomas Alfredson, bedoel ik dan. Die heeft de vampierfilm, waar veel bloedeloos spul bij zit, op zijn kop gezet. Ik werk nu ook weer mee aan de sequels op Halloween (Halloween Kills , de twaalfde film uit de slasherfranchise, is met een jaar uitgesteld, nvdr). Met regisseur David Gordon Green, die ik geweldig vind. Ik ben blij dat ik de scores mag schrijven bij zijn films.
Wat vind je van alle sequels en remakes die men van jouw klassiekers heeft gemaakt, van Assault on Precinct 13, over The Fog tot alle Halloweens?
Carpenter: Er zijn twee soorten. Die waarvoor men mij heeft betaald en die waarvoor men mij heeft genegeerd. Die eerste soort vind ik prima, die andere boeien me niet. Elke regisseur doet er zijn eigen ding mee. Ik wil niemand bekritiseren.
Wat opvalt als je The Fog, The Thing of They Live! herbekijkt: het lijken haast waarschuwende verhalen over wat er zich vandaag afspeelt, met de pandemie, het trumpisme en de angsten en conflicten die daaruit voortvloeien.
Carpenter: Je zou het beginnen te denken, maar wat Trump en covid betreft: daar zit ik voor niks tussen. Geloof me, ik vind het zelf akelig dat mijn films zo visionair zijn gebleken. Ik wilde niks expliciet politieks of heel ernstigs maken. Ik wilde mensen entertainen en doen schrikken. Paranoia, opgesloten zitten, achtervolgd worden, besmet raken: het zijn angsten die we allemaal kennen. Geen idee waarom ik me altijd tot die thema’s of tot horror en sciencefiction aangetrokken heb gevoeld. Misschien komt het omdat ik als kind zo’n braaf en beschermd leven heb geleid. De goedkoopste en veiligste manier om spanning te voelen was horror- en scififilms bekijken in de bioscoop. Ik was acht toen ik samen met mijn moeder Forbidden Planet zag en bam: ik was verkocht. Vanaf die dag wist ik: ik wil films maken. Ik was ook gek op westerns en heb er altijd een willen maken, maar het is er nooit van gekomen, al zou je Assault on Precinct 13 wel een grootstadwestern kunnen noemen. Tegen de tijd dat ik zelf films begon te maken, in de seventies, waren westerns uitgestorven. Waarom hadden ze niet op mij gewacht? Ik ben over weinig dingen gefrustreerd, maar dat knaagt.
Klopt het dat je zelfs een sticker van John Wayne op de bumper van je auto had hangen?
Carpenter:(lacht) Schuldig. Ik was een grote fan van Wayne. The Searchers. Red River. The Man Who Shot Liberty Valance. Geweldige westerns waren dat. Alleen mocht je dat als jonge kerel in de sixties niet vinden, aangezien Wayne het embleem van conservatief Amerika was. Als je hip wilde zijn, en populair bij de meisjes, moest je Wayne haten. Mijn vrienden, die progressief waren zoals ik, vonden die sticker choquerend, wat een extra reden was om hem aan mijn bumper te hangen. Ik ben altijd een beetje tegendraads geweest. (lacht) For the record: ik heb nooit de politieke visie van Wayne gedeeld. Ik vond hem wel een geweldige acteur. Toen kon dat nog zonder gezeik aan je kop te krijgen.
Over politiek gesproken: je hebt altijd je afkeer van Donald Trump uitgesproken.
Carpenter: Ik voelde voor de verkiezingen al dat hij alles zou proberen om aan de macht te blijven, maar kijk: hij heeft verloren en we zijn ervan af. Trump is een aberratie, een materialistisch monster, maar hij is Amerika niet. Verdeeldheid en interne conflicten zijn niet nieuw. Amerika is altijd al het beste en het slechtste naast elkaar geweest. We hadden slavernij en ultieme vrijheid, obscene rijkdom en schrijnende armoede. We zijn altijd een land van extremen geweest en daar is altijd frictie uit voortgekomen, maar ook creativiteit en welvaart. Het blijft een geweldig land om in te leven en films in te maken. Want hoe meer frictie, hoe meer inspiratie. Ik weet dat dat een romantisch idee is, maar hey, that’s me. Een romanticus in hart en nieren. (lacht)
Critici en collega’s beschouwen je unaniem als een meester, maar dat was niet altijd het geval. Je zei ooit: ‘In Frankrijk ben ik een auteur, in Duitsland een filmmaker, in Groot-Brittannië een genrefilmer en in Amerika een schooier.’
Carpenter: Helemaal juist, en nog steeds waar. Geen idee hoe dat komt. Ik heb dat beeld mijn hele carrière lang proberen te corrigeren, en hoewel ik denk dat ik een paar goede films heb gemaakt, is het me nooit gelukt. Nu word ik vaak een invloedrijke regisseur genoemd. Dat vind ik enorm aardig, maar het komt een beetje te laat, vrees ik. Oh well. Ik neem de dingen zoals ze komen. Het leven is soms geweldig, soms zit het tegen. Maar kijk: ik ben tot hier geraakt, en ik mag nog altijd muziek maken en meewerken aan films.
Heb je nog concrete filmplannen of ben je definitief met pensioen?
Carpenter: Ik ben bezig met een aantal tv- en filmprojecten, maar ik ben niet gehaast en alles ligt nu toch stil door de pandemie. Ik denk dat het makkelijker was geweest om mijn carrière nu te beginnen dan indertijd, omdat er nu dankzij de digitale technologie meer mogelijkheden zijn voor genreregisseurs. Je hebt geen groot budget of een grote studio meer nodig om een film te maken die buiten de lijntjes kleurt. Maar goed, je zult nog altijd een beetje talent nodig hebben. Ik heb de indruk dat men dat weleens vergeet.
Ga je nog vaak naar de cinema?
Carpenter: Ik ben in geen jaren meer geweest. Ik heb me enorm geamuseerd in de bioscoop, maar dat was vroeger. Nu kijken mensen thuis naar films en dat is prima voor mij. Natuurlijk komen films het best tot hun recht op een groot scherm, maar wat wil je dat ik doe: kids hun laptop of smartphone afpakken? Het is nu zo. Leer ermee leven.
En je zei dat je een romanticus was.
Carpenter: Een romanticus, maar daarom nog geen nostalgicus.
Lost Themes 3: Alive after Death
Uit op 5/2 via Sacred Bones.
Je kan jouw keuzes op elk moment wijzigen door onderaan de site op "Cookie-instellingen" te klikken."
John Carpenter
Geboren in 1948 in Carthage, New York. Groeit op in Bowling Green, Kentucky. Zijn vader is muziekdocent, zijn moeder huisvrouw en filmfanate.
Is als kind gek op westerns én op horror- en sf-films als Forbidden Planet en The Thing from Another World.
Vindt in 1978 de slasherfilm (én de jump scare) uit met Halloween. Kenmerkend is zijn sobere, dwingende stijl met uitgepuurd camerawerk en sluipende steadicamshots.
Componeert telkens de ijzigwekkende muziek bij zijn films, met analoge synths en simpele, pulserende ritmes.
Ook wel bewonderend de Master of Horror of de Prince of Darkness genoemd.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier