‘Het mes, de radio en de gitaar’: een voorpublicatie uit de biografie van Ry Cooder
Hij is de ‘hedendaagse Woody Guthrie’, en toch is Ry Cooder bij een groot publiek nog onbekend. Daar komt nu mogelijk verandering, want Cooder krijgt een eerste biografie. Geschreven door een Vlaming dan nog. Een voorpublicatie uit Meester in de Schaduw.
‘Je weet waarom we je ontboden hebben?’
‘Yep.’
‘We hebben je al weken niet meer in de les gezien.’ De mentor van de twintigjarige Ry Cooder op Reed College in Portland, Oregon kijkt gespeeld bezorgd. ‘Is er een probleem?’
‘Ze bellen mij voortdurend.’
‘Bellen? Wie?’
‘Die producers in LA. Nitzsche. Terry Melcher.’
‘Melcher? De zoon van Doris Day? Om wat te gaan doen?’
‘Opnamesessies. Gitaar spelen. Op platen.’
‘En word je daarvoor betaald?’
‘Vorige maand haalde ik 5.000 dollar binnen.’
De mentor haalt zijn linkerwenkbrauw op. ‘Wat zit je hier dan nog te doen?’
‘Ach, die studies, dat was gewoon een ideetje van mijn ouders.’
***
Die ouders, daar heeft Cooder een goeie band mee. Ryland Peter Cooder wordt geboren op 15 maart 1947 in Santa Monica, bij Los Angeles, aan de westkust van de Verenigde Staten. Als enig kind woont hij met zijn ouders op een heuvel boven de luchthaven van Santa Monica. Daar heeft zijn vader een huis gekocht met het geld dat hij verdiend heeft door mee te vechten in de Tweede Wereldoorlog. De kleine Ry ligt ’s nachts vaak wakker. Vanuit het raam van zijn slaapkamer tuurt hij door zijn verrekijker naar vliegtuigen die landen en opstijgen. Hij ziet er ook de mannen van de nacht komen en gaan in de Douglas Aircraftfabriek. Daar bouwen ze vliegtuigen. Dat prikkelt zijn verbeelding. Is er dan nog een andere wereld dan de zijne? Waar mannen en vrouwen werken terwijl de rest van de wereld slaapt?
De dagen van de radio
Als Ry vier is, krijgt hij van zijn ouders een radio. Ook die suggereert dat er buiten Santa Monica nog leven op aarde is. De presentator draait wonderlijke plaatjes uit een verre wereld. Hij kondigt het uur aan en speelt reclamejingles af. Het brengt de jonge Ry tot rust. Want dat hij ’s nachts wakker ligt, heeft zo zijn redenen. Als hij drie is, zit hij met een mes te prutsen aan een speelgoedautootje. Het mes schiet uit en doorboort zijn linkeroog. Voor de jonge Ry lijkt het alsof de hemel op zijn hoofd is gevallen. Het ongeluk verandert zijn leven op een ingrijpende manier. Een jaar lang brengt hij zijn tijd door in verduisterde kamers en ziekenhuizen. Uiteindelijk krijgt hij een glazen oog. Het maakt dat hij er soms slaperig uitziet, want zijn linkerooglid durft wel eens te zakken. En het zorgt er vooral voor dat Cooder een allergie ontwikkelt aan gefotografeerd worden, en aan fotografen. Maar hij ontdekt zo ook de helende kracht van muziek. Als je als vierjarige energiebom niet kan rondhollen om de wereld te ontdekken, dan verken je die maar via de radio. Waar de muziekjes verhalen vertellen die zijn fantasie op hol doen slaan. Ondertussen bladert hij op zijn kamer door de fotocollectie van zijn grootvader, een dokter en fotograaf. Hij bedenkt scenario’s bij wat hij op de foto’s ziet. Zijn ouders tikken hem op de vingers: ‘Hey! Je mag niet zomaar verhalen verzinnen over mensen!’ Maar Cooder onthoudt dat je door de werkelijkheid te verdraaien vaak dichter bij de waarheid komt.
De jonge Cooder is erg op zichzelf. Hij rijdt met zijn fiets naar de oceaan. En naar de luchthaven, waar de vliegtuigen net speelgoedjes lijken. Soms neemt hij de bus naar het strand of naar de oliebronnen in Venice. Daar overschouwt hij vol ongeloof de chaos en de woestenij. Voor een serie oogcorrecties moet hij af en toe naar de dokter in Downtown LA. De kleine Ry kijkt nieuwsgierig vanuit het autoraampje naar de oude gebouwen en appartementen. De dokter geeft hem tekenopdrachten om de vooruitgang van zijn zicht in kaart te brengen. ‘Neem hem mee naar Bunker Hill, naar Angels Flight’, zegt de dokter aan zijn moeder. Die durft geen stap te zetten in die verarmde buurt. Maar Cooder krijgt het voor elkaar dat hij er alleen naartoe mag met de bus. Hij dompelt zich onder in de mengelmoes van culturen, de mozaïek van migranten op Pershing Square, de mensen die luisteren naar de predikanten, de muziek die op het open plein klinkt: gospel, blues, rhythm-and-blues. Zodra hij zijn rijbewijs heeft, wordt het zijn favoriete pleisterplaats. De geheimzinnige aantrekkingskracht van de oude, leegstaande gebouwen en de sfeer die ze uitademen vindt hij ook terug in de oude, uitgewoonde muziek die hem fascineert.
Protestsongs en rednecks
In het huis van de jonge Cooder klinkt er trouwens altijd muziek. Het is een oase, want muziek is in de vroege jaren 1950 helemaal niet zo alomtegenwoordig als nu. Schubert en Beethoven zweven door de kamers en zoemen door Cooders hoofd, want zijn vader houdt van klassiek. Maar in zijn collectie zitten ook 78-toerenplaten van Josh White, Woody Guthrie en Leadbelly, uitgebracht op Folkways. Die platen worden de hoekstenen van Ry Cooders leven. Hij raakt gebiologeerd door het geluid van de 78-toerenplaat die neerploft op de draaitafel, de naald die zich krassend door het vinyl ploegt, de magie van de microfoon die geluid opneemt en gevoelens transformeert.
Dankzij Pete Seeger ontdekt Cooder de link tussen muziek en politiek. Het wordt een subtiele rode draad doorheen zijn ganse carrière.
Het is geen toeval dat de geëngageerde folk van Josh White en Woody Guthrie in de platenkast van zijn ouders steekt. Cooders latere linkse – naar Amerikaanse normen zelfs radicale – gedachtegoed stamt uit zijn jeugd. William H. Cooder, een man van twaalf stielen en dertien ongelukken, is een linkse democraat. Zijn vrouw Emma Casaroli, een kleuterjuf die later doktersassistent wordt, is zelfs lid van de Communistische Partij. En hoewel de Tweede Wereldoorlog voorbij is, is er in de VS een nieuwe oorlog begonnen. Onder aanvoering van senator Joseph McCarthy wordt er een echte kruistocht tegen vermeende communisten georganiseerd. Zijn ouders krijgen herhaaldelijk het FBI op bezoek. Twee kerels in donkere maatpakken en hoeden, die willen dat zijn moeder op het bureau met hen komt praten. Cooder vergeet dat beeld nooit meer. Maar zijn vader is onverzettelijk: ‘Ik haal er een advocaat bij als je hier nog eens aan de deur komt.’ Maar terugkeren, dat doen ze. Cooders ouders vinden soelaas in de folkmuziek. Die andere grote folkzanger, Pete Seeger, heeft immers het idee dat, als de linkse intellectuelen uit de jaren 1940 en 1950 zich willen verenigen met de arbeidersklasse, dat maar op één manier lukt: door samen te zingen. Want muziek is de grote gelijkmaker. Zo ontdekt Cooder ook de link tussen muziek en politiek. Het wordt een subtiele rode draad doorheen zijn ganse carrière.
Daarnaast vormen ook de Okies die in de Douglas Aircraftfabriek werken mee zijn muzikale smaak. Die Okies zijn de arme migranten die vanuit Oklahoma hun geluk westwaarts zijn gaan zoeken, op de vlucht voor de vernietigende stofstormen. Woody Guthrie beschrijft ze treffend in zijn Dust Bowl Ballads. Die Okies luisteren naar KXLA-FM in Pasadena. Ook de jonge Ry stemt er zijn radio op af. Hij ontdekt er hillbillymuziek uit de Appalachen, pure country-and-western. Dat vindt zijn vader niet leuk. ‘Dat is redneckmuziek jongen, gespeeld door racistisch gespuis.’ Maar zo leert het kind uit de middenklasse dat de maatschappij ook een onderlaag heeft, die vanuit zijn eigen realiteit ook muziek met een hart maakt. Muziek met teksten waar Cooder als zeven-, achtjarige niet de helft van snapt, maar hij vindt wel een aanknopingspunt in het stemtimbre en de frasering van de zanger. Cooder merkt dat je niets hoeft te begrijpen van wat iemand zingt om toch te kunnen voelen waar hij het over heeft.
De ontdekking
‘Mag ik binnenkomen?’
‘Hmmm …’ De vierjarige Ry ligt op zijn rug in het donker op zijn bed. De deur van zijn kamer gaat open. Leo Breger, een vriend van zijn vader, komt binnen. Hij is een concertviolist, een zogezegde communist die op McCarthy’s zwarte lijst staat.
‘Ik heb iets voor jou.’ Hij legt een groot houten voorwerp op Ry’s buik.
‘Wat moet dat voorstellen?’
‘Dat is een gitaar.’ Een kleine viersnarige Silvertone tenorgitaar, maar ze voelt enorm aan.
‘Even tonen hoe het moet.’ De violist slaat een akkoord aan. Cooder voelt de klankkast resoneren. En leven.
‘Dat wil ik ook kunnen!’
‘Vraag het aan je pa.’
Zijn pa speelt hem enkele liedjes voor. En geeft de gitaar dan terug aan zijn zoon. Hij zet de vingers van de linkerhand van zijn zoon op een C-akkoord. Het helpt dat de kleine Ry grote handen heeft. Hij laat zijn rechterhand het akkoord aanslaan. Ry is onmiddellijk verkocht. En verknocht aan de gitaar. Als hij vijf is, speelt hij zo goed dat zijn pa stopt met gitaar spelen. Hij kan al lang niet meer volgen.
Op zijn tiende verjaardag geeft zijn vader hem een zessnarige Martingitaar cadeau. En daar zit de jonge Ry thuis godganse dagen op te spelen. Eerst in het wilde weg improviserend, maar daarna speelt hij mee met de platen waarnaar hij luistert. Dan laat hij de naald van de pick-up zakken op een plaat van Josh White, laat die enkele seconden spelen en probeert de eerste vier, vijf noten te kopiëren. En op het gehoor de ouwe bluesriffs na te spelen. Het kost hem vaak een week om twee maten correct te spelen. Maar op zijn dertiende heeft hij zo een heel arsenaal melodieën en riffs leren spelen, en beheerst hij beter en beter zijn gitaar. En hij leert steeds vlugger.
Cooders gitaarspel wordt verfijnder en diverser. Fingerpicking, met je afzonderlijke vingers de melodie spelen en met je duim de baslijn tokkelen, leert hij van Fred Gerlach. Die gitarist uit New York helpt de jonge Cooder als hij mee wil spelen met de Folkwaysplaten. Als Cooder vijftien is, brengt Columbia Records King of the Delta Blues Singers van Robert Johnson uit. Hij weet niet wat hij hoort. Letterlijk. Net zoals wanneer hij Dark Was the Night, Cold Was the Ground van Blind Willie Johnson te horen krijgt. ‘Hoe komt hij toch aan die klank?’, wil Cooder weten.
John Fahey, de latere folkgitarist, is een vriend van Cooder. Hij studeert etnomusicologie en benadert Amerikaanse folk als studieobject. Fahey antwoordt droogjes: ‘Dat doet hij met een bottleneck.’
‘Een wat?’
‘Simpel. Hij zaagt de hals van een fles, stemt de gitaar in open tuning en glijdt met die flessenhals over de snaren.’
Fahey leert hem ook John Lee Hooker kennen. Ook die speelt vaak in open tuning, en speelt liever minder noten dan meer. Ook Cooder zal later nooit het wereldrecord aantal noten per seconde breken. Maar hij speelt wel de juiste noten. En de bottleneck wordt zijn favoriete gitaarattribuut.
In het gezelschap van de Meesters
In een lokale drugstore schaft Cooder zijn eerste plaat aan van, jawel, John Lee Hooker. Ze kost 3,99 dollar. Een koopje. Hij hangt rond in gitaarwinkel McCabe’s op Pico Boulevard in LA. Daar leert hij Ed Conn kennen. Die voorziet de winkel van folk- en bluesplaten. Hij tipt Cooder om naar Joseph Spence, de gitarist uit de Bahama’s, te luisteren. Die blijkt later van enorme invloed op Cooder. Ondertussen verslijt hij zijn broek op de schoolbanken. Hij verveelt er zich te pletter. Alsof hij in de gevangenis van Alcatraz elke avond een streepje bijzet op de muur om de dagen af te tellen. Maar op zijn vijftiende speelt hij goed genoeg gitaar om als sessiegitarist op platen mee te spelen. En Cooder heeft geluk. In die vroege jaren 1960 zijn er nog weinig mensen die écht een instrument beheersen. Hij ontdekt dat er geld mee te verdienen valt. Cooder begint als begeleider van Jackie DeShannon te spelen in de Ash Grove club op Melrose Avenue in LA. In de club mogen ook minderjarigen binnen omdat eigenaar Ed Pearl geen vergunning voor sterke drank heeft. Het wordt Cooders vaste stek.
Ry Cooder beseft: when you’re in the company of a master, time is not a thing of the clock. En hij ziet het licht. Hij ziet in dat als hij de ouwe bluesmannen doorgrondt, hij ook de muziek die ze spelen zal snappen.
De Ash Grove is cruciaal voor Cooders ontwikkeling als meestergitarist. Want Ed Pearl surft net als Doug Weston van de concurrerende club de Troubadour mee op de folk- en bluesrevival van de jaren 1960. Hij organiseert in 1963 het allereerste UCLA Folk Music Festival en haalt de ene na de andere oude blues- en folklegende naar de Ash Grove. Cooder pikt zo veel mogelijk optredens mee. Skip James, Mississippi John Hurt, Sleepy John Estes, Rev. Gary Davis, Mississippi Fred McDowell, Sonny Terry en Brownie McGee, Lightnin’ Hopkins, The Stanley Brothers… Hij ziet ze allemaal live. Ry voelt zich Alice in Wonderland. Als kind van de beschermde blanke middenklasse uit Santa Monica frequenteert hij geen straatarme, zwarte bluesgrootheden die uit het diepe Zuiden komen. Santa Monica is immers een sundown town, een stad die kleurlingen bij zonsondergang moeten verlaten, een gesegregeerde stad, met een Mexicaanse en Afro-Amerikaanse minderheid in de achterbuurten. Maar hier in LA ontmoet hij de ware wereldburgers, en steelt hij met zijn ogen wat hij de muzikanten met hun vingers ziet spelen.
Alleen: Cooder heeft geen enkel besef van de historische, sociaaleconomische achtergrond van die muziek. Hij mist elke context. Daarom trekt hij zijn stoute schoenen aan. Hij raakt aan de praat met de muzikanten na hun optreden. ‘Kan je me nog eens laten zien hoe je dat speelt?’ Daar gaan die ouwe bluesmannen gretig op in. Het helpt natuurlijk dat Cooder hen wat kleingeld in de handen stopt. Cooder slijt uren, dagen, maanden met die mannen. Want hij beseft: when you’re in the company of a master, time is not a thing of the clock. En Cooder ziet het licht. Hij ziet in dat als hij die mensen doorgrondt, hij ook de muziek die ze spelen zal snappen. Hij kijkt naar hun lichaamstaal, hun lichaamsritme, naar hoe ze hun instrument aanpakken. Naar hun handen. Hij ontdekt dat die muzikanten geen noten spelen, maar patronen, lyrische frasen. En hij beseft dat hij nooit zal kunnen spelen zoals die ouwe bluesmannen. Maar dat dat ook niet de bedoeling is. Dat je niet moet imiteren, maar je eigen stijl destilleren uit je invloeden. Anders verval je gewoon in maniërisme.
Ondertussen heeft Cooder ook banjo leren spelen. Hij beheerst die zodanig goed dat hij een banjowedstrijd in Topanga Canyon wint. Als bluegrasslegende Bill Monroe op een avond in de Ash Grove speelt en zijn banjospeler ziek is, ziet Cooder zijn kans schoon om in te vallen. Op het allerlaatste moment daagt de man toch op. ‘Sorry, maat, je bent er nog nét niet klaar voor’, troost Monroe hem. Maar het feit dat Bill Monroe met hem wil spelen zonder enige repetitie, bewijst zijn steeds groter wordende reputatie. Iets later verkoopt Cooder zijn banjo. Té luid, hij krijgt er hoofdpijn van. Met de opbrengst koopt hij zijn eerste auto: een 1947 Packard Clipper.
In de Ash Grove ontmoet Cooder ook de jonge bluesmuzikant Taj Mahal. Met hem vormt hij de band Rising Sons. Die semilegendarische band neemt een plaat op die niet wordt uitgebracht en gaat daarna uit elkaar. Cooder speelt mee op de eerste plaat van Captain Beefheart and His Magic Band, maar ook die alliantie is van korte duur. Hij wordt een veelgevraagd sessiemuzikant tot hij merkt dat zijn bijdragen steeds verder in de mix terechtkomen. Op dat moment krijgt hij een contract aangeboden bij Warner Bros. Een contract van onbepaalde duur. Als soloartiest.
Ry Cooder is net 23 geworden. Hij speelt al bijna 20 jaar gitaar.
Ry Cooder: Meester in de schaduw van Wouter Bulckaert (foto) is een uitgave van EPO. ISBN: 9789462670891. Prijs: 24,90 euro.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier