Het laatste Knack-interview met Charles Aznavour: ‘Het chanson raakt niet meer over de landsgrenzen’

Charles Aznavour in 2017 © REUTERS
Bart Van Loo
Bart Van Loo Bart Van Loo is schrijver en francofiel.

In 2014 sprak schrijver en Frankrijkkenner Bart Van Loo voor Knack met de overleden Franse zanger Charles Aznavour: ‘Une chanson, c’est une photo.’

Dit interview verscheen op 19 november 2014 in Knack Focus.

Hoe kleed je je als je op bezoek mag bij Charles Aznavour? Ik pijnig vergeefs mijn hersenen, want als de deur opendraait, verschijnt de zanger zelf pretentieloos in jogging. De kwieke negentiger woont in een smaakvolle villa zo’n veertig kilometer van Avignon, en dankzij fotograaf Henk Van Cauwenbergh, die in zijn nieuwe boek Brasseries de Paris de lievelingsplekjes van de chansonnier opzoekt, wandel ik behoedzaam Aznavours intimiteit binnen. ‘Goedendag, dankuwel en tot ziens’, zegt die in zijn beste Nederlands, waarna hij flesjes Affligem laat aanrukken: ‘Kwestie van u meteen thuis te laten voelen.’

‘Als Stromae in staat is om al het goeds dat ze over hem zeggen niet voor waar aan te nemen, wacht hem nog een mooie carriu0026#xE8;re.’

Charles Aznavour.

In de woonkamer staat een biljart. ‘Vroeger heb ik ooit met Gilbert Bécaud gebiljart in Knokke. Degene die verloor, moest een stuk van zijn haar afscheren.’ De drie jaar jongere Bécaud is ondertussen al dertien jaar dood, Aznavour weet van geen ophouden. Op de biljarttafel tronen drie grote dozen. ‘Meer dan tien kilo orkestraties voor mijn nieuwe plaat. Ik zing ze liever dan dat ik ze moet dragen.’ Hij wijst de weg naar de grote bank bij de haard. Daar gezeten valt mijn blik in zijn aanpalende werkkamer: een piano in de hoek en een muur vol foto’s; centraal hangt een kiekje van meer dan zestig jaar oud: Piaf samen met Aznavour.

‘Monsieur,’ roept hij me tot de orde, ‘je suis à vous.’ Negentig en ontembaar. Die pretlichtjes in zijn ogen. Dat timbre dat je als je binnenzak kent. Het gesticuleren van de handen die tijdens La bohème altijd maar weer die legendarische zakdoek laten vallen. Deze man heeft Maurice Chevalier, Mistinguett en Fréhel nog gekend, mocht Charles Trenet, Georges Brassens, Jacques Brel en Edith Piaf tot zijn vrienden rekenen, en droomt vandaag hardop van een samenwerking met Stromae. Dichter bij Franse muziekgeschiedenis kun je niet komen.

TOP OF THE BILL

Begin jaren vijftig probeerde een kleine, lelijke man zich in de gunst van het publiek te zingen. Met schorre stem bracht hij liedjes die niet aansloegen. Het publiek joelde hem uit. Er vlogen tomaten door de lucht. De man droop af. Maar Charles Aznavour gaf niet op. Vanaf 1946 was hij secretaris van Edith Piaf, wat manusje-van-alles betekende: secretaris, chauffeur, geluidstechnicus, lichtman en publieksopwarmer. Net als Yves Montand en Georges Moustaki leerde hij bij haar de knepen van het vak. Wel was hij zo origineel om nooit met haar in bed te belanden, al zou hij dat naar verluidt wel gewild hebben. ‘Charles mijn minnaar?’ zou Piaf gezegd hebben. ‘Geen denken aan. Het zou als incest zijn.’

Aznavour droomde er vooral van om zelf te schitteren. Niemand trok zijn talent als liedjesschrijver in twijfel, maar zelf optreden? Aznavour bovenaan op de affiche? Neen, wel zongen Juliette Gréco, Piaf, Chevalier en Bécaud zijn composities. Een echte kans kreeg hij niet, maar onverdroten bleef hij op succes azen. De ambitie kookte onder zijn hersenpan. De ironie wil dat het nummer waarmee hij uiteindelijk doorbrak net datgene was waarin hij die lange lijdensweg in herinnering brengt.

‘Ik weet nog goed hoe ik me op 12 december 1960 moeizaam door mijn recital in het Parijse Alhambra spartelde. Het publiek reageerde zo koeltjes dat ik besloot een nieuw nummer uit te proberen. Ik had niets meer te verliezen. Na afloop bleef het publiek zich in stilte hullen. Totaal van streek zocht ik de coulissen op en overwoog mijn carrière op te geven. Maar toen ik nog een laatste keer het publiek ging groeten, stond de hele zaal recht en schonk me een oorverdovende staande ovatie.’

De inhoud op deze pagina wordt momenteel geblokkeerd om jouw cookie-keuzes te respecteren. Klik hier om jouw cookie-voorkeuren aan te passen en de inhoud te bekijken.
Je kan jouw keuzes op elk moment wijzigen door onderaan de site op "Cookie-instellingen" te klikken."


In Je m’voyais déjà beschrijft Aznavour het wedervaren van een mateloos ambitieuze provinciaal die naar de hoofdstad trekt om carrière te maken. Zijn dromen (‘Ik zag me al boven aan de affiche / mijn naam tienmaal groter dan eender welke andere’) blijken sterker dan de werkelijkheid: ‘Nooit heb ik een echte kans gekregen / (… ) Maar op een dag zal ik tonen dat ik talent heb.’ Op 12 december 1960 was het zover. Met dit nummer zong hij niet alleen het Alhambra plat, dankzij de in allerijl geperste single schoot zijn carrière na vijftien jaar zwoegen eindelijk uit de startblokken. Yves Montand keek verbaasd toe. Hij had geweigerd Aznavours lied te zingen omdat het verhaal van een mislukte artiest volgens hem nooit zou aanslaan.

In de jaren zestig volgden de hits en klassiekers elkaar op. Niemand ergerde zich nog aan de mist die over Aznavours stem hing, aan zijn kleine gestalte of ruwe karakterkop. Het wrede Tu t’laisses aller (1960), het croonerachtige For Me Formidable (1963) en het hartbrekende Et pourtant (1963) bevestigden zijn status van publiekslieveling, La bohème (1965) en Emmenez-moi (1967) maakten van Aznavour een wereldster.

De inhoud op deze pagina wordt momenteel geblokkeerd om jouw cookie-keuzes te respecteren. Klik hier om jouw cookie-voorkeuren aan te passen en de inhoud te bekijken.
Je kan jouw keuzes op elk moment wijzigen door onderaan de site op "Cookie-instellingen" te klikken."


Vandaag, zowat zeventig jaar na zijn debuut en meer dan een halve eeuw na zijn doorbraak, neemt hij een nieuw album op en maakt hij een tournee om afscheid te nemen van zijn fans. ‘Nu ja, een echte tournee is het niet. Het zou te vermoeiend zijn om zoals vroeger maanden aan een stuk op te treden. Het betreft een reeks van welgekozen steden – New York, Montréal, Berlijn, Rome, Moskou, Antwerpen – waar ik enkele galaconcerten geef.’

ZINGEN ALS ELIXIR

Maar hij is naar eigen zeggen nog steeds gelukkig als hij op de planken staat. ‘Ik kom doodmoe aan, zonder stem. Dat zeg ik ook – met een kwinkslag – tegen mijn publiek: “Hier moet u het mee doen, een moeizamere tred, alweer wat wittere haren, de stem iets schorder… enfin, ik heb weer de stem waarmee ik debuteerde.” Maar op het podium voel ik me gauw als herboren. Elke avond zing ik de liedjes zoals ik ze aanvoel, kruip ik in de huid van mijn personages. Alleen bij La bohème en Comme ils disent hoort een vaste scenografie, maar ik laat komen wat komt. Wel heb ik op voorhand lang nagedacht over de volgorde van de liedjes.’

Ik zeg hem dat hij er bekend om staat bisnummers te bannen. ‘Natuurlijk, die zijn zo onnatuurlijk. Als een meesterbanketbakker bereid ik mijn optreden voor, ik kneed het deeg en laat de room opstijven, maar enkel en alleen als het publiek voldoende likkebaardt zou ik hen de kers op de taart gunnen? Neen, ik zoek naar het ultieme laatste nummer zodat het publiek begrijpt dat het na afloop naar huis mag.’

‘Het chanson raakt meer over de landsgrenzen. Jazeker, er is de hegemonie van het Engels, maar onze zangers willen ook niet meer de wereld veroveren.’

Charles Aznavour

Wie oude liveopnames in huis heeft, weet dat Aznavour zijn liedjes graag inleidt met een persoonlijk verhaal. Ik breng hem in herinnering hoe hij tijdens zijn Olympia-optreden in 1968 vertelde waarom hij dat doet. ‘Wanneer een zanger op zijn twintigste tussen de liedjes door praat, is dat om zijn gevoelens te uiten, op zijn dertigste om zijn gedachten kenbaar te maken en na zijn veertigste…’

Hij onderbreekt me en vult naadloos aan: ‘Om op adem te komen.’ En op zijn negentigste? ‘Tja, hij moet toch nog iets doen’, lacht hij. ‘Ach, dat zijn formules die ik gebruik om een sfeer van intimiteit te creëren. Zo licht ik het publiek in over bepaalde details uit mijn leven – er zijn mensen die me al een half leven lang volgen, weet u. Zo vertelde ik ooit dat ik mijn neus had laten ‘opsmukken’ en vandaag geef ik eerlijk toe dat ik een autocue gebruik om mijn tekstvastheid te ondersteunen.’

‘Door de jaren heen heb ik ook een vaste manier van opkomen ontwikkeld. Iemand zou de entrée en scène van artiesten eens moeten bestuderen. Vroeger heb ik die van anderen nog geïmiteerd. Piaf deed alsof ze op een plek kwam die ze niet kende en alsof ze verbaasd was zoveel mensen te zien; Fernandel kwam met open armen op het publiek toelopen, alsof hij kippen terug in hun hok wilde jagen; met zijn strohoed in de hand wandelde Chevalier doodgemoedereerd naar het midden van het podium, tot hij zich plots naar het publiek keerde om het zijn brede glimlach te schenken; Montand ten slotte deed alsof hij een gesprek aan het voeren was met iemand in de coulissen, natuurlijk beeldde iedereen zich in dat het met Simone Signoret was. Zelf koos ik voor pure eenvoud: ik kom op, neem met een zekere schroom het applaus in ontvangst en geef een teken aan mijn orkestleider om te beginnen.’

NOSTALGIA

Het lijkt wel alsof het allemaal vanzelf gaat, maar toch ben ik maar een ploeteraar. Brel had gelijk: talent is hard werken.

Charles Aznavour

Hij vertelt dat zijn nieuwe album Nostalgia heet, een titel die zijn halve oeuvre samenvat: Aznavour is de troubadour van herinneringen en gevoelens die niet in je koude kleren gaan zitten. ‘Inderdaad, veel van mijn liedjes haken zich vast in het verleden’, geeft hij toe. ‘Het verleden is een eindeloos reservoir aan inspiratie.’

Niet alleen het persoonlijke verleden, ook de collectieve geschiedenis. Aznavour knikt wanneer ik Jean-Jacques Goldman aanhaal, die ooit poneerde dat chansons de beste momentopnames zijn van een tijdperk, een onvervangbaar werkinstrument voor een historicus. ‘Goldman, die ik trouwens een uitstekende songwriter vind, heeft helemaal gelijk’, zegt hij.

Ik gooi Aznavour enkele voorbeelden uit zijn eigen oeuvre voor de voeten. Slenteren in La bohème geen impressionistische schilders in de schaduw van de Sacré-Coeur? ‘Jazeker, in dat lied bezing ik de charme van het Parijs uit de belle époque.’ Is het aangrijpende Comme ils disent (1972) niet het eerste chanson na het Vichyregime dat openlijk een lans breekt voor homoseksualiteit? En klinkt dat lied in het huidige Frankrijk van La Manif pour Tous (de beweging die zich tegen het homohuwelijk kant) niet opnieuw bijzonder actueel? ‘Het heeft nog altijd dezelfde impact’, zucht Aznavour, ‘en dat zal wellicht nog even zo blijven.’

‘Ik heb wel over meer maatschappelijke en historische kwesties gezongen. Camarade (1977) ging over de nomenklatoera, de heersende elite destijds in de Sovjet-Unie. Een Joodse vriend sprak me jaren geleden aan over Ils sont tombés (1975). Hij dacht dat ik het over hun genocide had tot hij het laatste vers hoorde, met daarin ‘enfants d’Arménie’. Dergelijke ellende is universeel. In mijn hoofd tolden de woorden ‘ils sont tombés’, en daaruit is dat lied geboren.’

Meestal schrijft Aznavour zo: ‘Er is een woord of een groep woorden, en die functioneert als een vonk die mijn inspiratie op gang brengt. Zo’n haast elektrische klik is belangrijk. Toen hij de woorden ‘jardin extraordinaire’ neerschreef, zag Trenet in zijn verbeelding meteen al het hele lied voor zich, die buitengewone tuin waar vogels zoet kwetteren en de dood zingt.

De inhoud op deze pagina wordt momenteel geblokkeerd om jouw cookie-keuzes te respecteren. Klik hier om jouw cookie-voorkeuren aan te passen en de inhoud te bekijken.
Je kan jouw keuzes op elk moment wijzigen door onderaan de site op "Cookie-instellingen" te klikken."


‘Het lijkt wel alsof het allemaal vanzelf gaat, maar toch ben ik maar een ploeteraar. Brel had gelijk: talent is hard werken. Het heeft te maken met een soort van aanleg, maar zonder ploeteren en doorzetten leidt aanleg nergens toe. Ik heb mensen met veel aanleg gekend, maar ze zagen er tegenop om elke dag vol aan de bak te moeten. Brel en Brassens waren werkezels – het eenvoudigste bewijs daarvoor zijn hun teksten: je ziet gewoon dat ze daar tot het laatste gaatje aan zijn blijven vijlen. Vandaag lijken songteksten steeds meer op gebakken lucht, terwijl de tekst net het hart van het Franse lied is. Bob Dylan en Leonard Cohen hebben me meermaals verteld dat zij door het chanson werden geïnspireerd.

‘Mijn vader was zanger, mijn moeder actrice, ze hebben nooit hun beroep kunnen uitoefenen en tuimelden van de ene job in de andere om te overleven. Ik was als migrantenzoon voorbestemd om een kansarme zonder opleiding te worden.’

Charles Aznavour

‘Het chanson’, verzucht hij, ‘raakt niet meer over de landsgrenzen. Jazeker, er is de hegemonie van het Engels, maar onze zangers willen ook niet meer de wereld veroveren. Ik heb ooit wereldwijd 35 zalen afgehuurd om evenveel concerten te geven. Wat je ook doet, je moet risico’s nemen.’

Dat lijkt me het moment om de naam Stromae te laten vallen. ‘Ja, dat is wel wat, die kerel heeft zijn start niet gemist.’ Na een korte pauze lacht hij zijn tanden bloot: ‘Bon, dat is wat zacht uitgedrukt, hij heeft een bom laten vallen. Als hij in staat is om al het goeds dat ze over hem zeggen niet voor waar aan te nemen, wacht hem nog een mooie carrière.’ Het moet Aznavour ook niet ontgaan zijn dat Formidable een eerbetoon is aan een van zíjn grootste successen. Kort na ons gesprek zou Aznavour Stromae overigens uitnodigen voor een duet. De kans is klein dat die het aanbod zal weigeren. Frank Sinatra, Johnny Hallyday, Juliette Gréco en Liza Minelli zijn hem alvast voorgegaan.

DE HELFT VAN IETS

Hij vraagt me waar Stromae precies vandaan komt. Ik laat de namen België en Rwanda vallen. ‘Ah ja, wij zijn allemaal de helft van iets’, zegt de zanger die zijn Armeense wortels nooit is vergeten. Is het overigens niet zo dat een groot deel van het Franse lied ontstaan is uit het samenvloeien van verschillende nationaliteiten? Montand en Reggiani hebben Italiaans bloed door de aderen stromen, Sylvie Vartan komt uit Bulgarije, Moustaki heeft Joodse, Griekse en Egyptische roots en wij Belgen, ja, wij zijn natuurlijk hofleveranciers. Hij knikt glimlachend. Had Gainsbourg als zoon van een Russische Jood geen gelijk, waag ik, om in zijn reggaeversie van de Marseillaise de woorden ‘opdat een onzuiver bloed onze akkers drenke’ te schrappen? ‘Gainsbourg had de hele tekst moeten veranderen. Die is niet meer van deze tijd. Ik speelde ooit met het idee, maar het is mijn universum niet.’

In Autobiographie, een onbekende parel uit 1980, zingt Aznavour over zijn ouders die na de Armeense genocide een onderdak in Frankrijk zochten en hun dromen opgaven voor hun kinderen.

De inhoud op deze pagina wordt momenteel geblokkeerd om jouw cookie-keuzes te respecteren. Klik hier om jouw cookie-voorkeuren aan te passen en de inhoud te bekijken.
Je kan jouw keuzes op elk moment wijzigen door onderaan de site op "Cookie-instellingen" te klikken."


‘Mijn vader was zanger, mijn moeder actrice, ze hebben nooit hun beroep kunnen uitoefenen en tuimelden van de ene job in de andere om te overleven. Ik was als migrantenzoon voorbestemd om een kansarme zonder opleiding te worden, zeker omdat er vóór de oorlog in Frankrijk nog betaald moest worden om te kunnen studeren. Ik heb het allemaal op eigen houtje gedaan, ik ben autodidact, maar ik weet heel goed dat je geen betrouwbare gids voor jezelf bent, op je eentje kom je er niet. Godzijdank heb ik boeiende mensen ontmoet en voelde ik me niet te benauwd om hen met vragen te overstelpen. De boeken die Jean Cocteau me heeft aangeraden las ik allemaal: Balzac, Dumas, Stendhal, Tolstoj, Maeterlinck, Dostojevski… Jongeren moeten beseffen dat leerkrachten een geschenk uit de hemel zijn.’

Hij betreurt dat jongeren steeds minder voeling hebben met de traditie van het Franse lied. ‘Samen met Brassens zong ik de liedjes uit onze jeugd. Ik speelde piano – niet zo goed, de lage tonen liet ik over aan Brassens. “Avoir un bon copain”, begint hij te zingen, en ik val in, “c’est ce qu’il y a de meilleur au monde” – een klassieker van Henry Garat uit 1931. Ook Brel en Barbara waren tot in hun diepste poriën doordrongen van die Franse traditie.’

Het is niet verbazingwekkend dat hij de drijvende kracht is achter Hier encore, een meerdelige, op France 2 uitgezonden reeks concerten waar sterren evergreens uit het Franse repertorium brengen. Op zijn nieuwe cd zingt Aznavour samen met de jonge Zaz zijn oude hit Paris, au mois de mai (1964). Grootmeester van het chanson is hij al, nu wil hij ook bevlogen ambassadeur zijn.

‘Ach, Belgiu0026#xEB;, dat is geen buitenland, dat is een gewoonte. Ze hebben me ondertussen al twee keer doodverklaard, de laatste keer toen ik in Antwerpen was.’

Charles Aznavour

Anderzijds herneemt hij tijdens optredens nooit titels van collega’s. ‘Mensen komen dan voor Aznavour. Als ik een nummer van Dalida zou brengen, verkiezen ze wellicht toch haar versie. Mijn bewondering voor Charles Trenet is zo groot dat ik het wilde wagen, maar uiteindelijk heb ik hem gevraagd de melodie te componeren bij een tekst die ik helemaal in zijn stijl had geschreven.’ Trenetement uit 1994 is zijn eerbetoon aan de man van La mer, die volgens Aznavour ook Brel heeft beïnvloed – hij begint Il peut pleuvoir (1955) te zingen, een vroege Brel met inderdaad een ontegensprekelijk trenetiaanse klankkleur.

‘Brel’, zo springt hij van de hak op de tak, ‘ontmoette ik vooral op Corsica. Hij kwam met zijn vliegtuig en ik met de boot. Hij wilde eerst niet meevaren, maar uiteindelijk zou hij zo zijn passie voor het varen ontdekken.’

BELGIË

‘Ik kijk ernaar uit naar België te komen. Ik zou graag nog eens de mensen ontmoeten van de Villa Marquette in Kortrijk. Wat kon je daar lekker eten. Paling in het groen! (tegen zijn producer) Dat ga je proeven, een unieke schotel die je koud, lauw en warm kunt eten. Ik heb mijn paling het liefst warm. Met Piaf aten we destijds vaak in rendez-voushotels omdat die als enige zo laat open waren, en we aten er altijd goed.’

‘Ach, België, dat is geen buitenland, dat is een gewoonte. Ze hebben me ondertussen al twee keer doodverklaard, de laatste keer toen ik in Antwerpen was. Wees maar zeker dat ik er zal staan. Nieuwe liedjes ga ik deze keer niet zingen, het worden de chansons die de mensen verwachten. Iedereen heeft wel een of twee titels die hij of zij wil horen, ik wil niemand teleurstellen.’

Ik vraag hem om zeker Non, je n’ai rien oublié (1971) te zingen, mijn absolute favoriet. In dat lied loopt de zanger een liefje van lang geleden tegen het lijf en trakteert haar op een glas. Voor Aznavour is het de aanleiding om zijn favoriete thema’s te bespelen. De liefde die voorbijgaat, maar die je nooit helemaal vergeet. De tijd die vloeit, maar die altijd verbonden blijft met het verleden.

‘Ik dacht dat alles sterft met de tijd die voorbijgaat’, zingt hij, maar ‘mijn verleden keert terug uit de diepte van zijn tegenslagen.’ De vrouw zelf komt niet aan het woord. Zij is een schim die geen gezicht krijgt, een proustiaanse verschijning die de zanger in het verleden projecteert. En die ook de luisteraar uitnodigt om zelf achterom te kijken. Non, je n’ai rien oublié geeft je het gevoel dat het alleen al voor de herinneringen de moeite waard is om voluit te leven. Dit meesterwerkje is als een polaroid: één voor één verschijnen de figuren, het café, de herinneringen en wanneer het lied uit is, is de foto ontwikkeld. ‘Ja,’ zegt Aznavour, ‘une chanson, c’est une photo. Bij het schrijven is het alsof ik mijn leven, mijn gevoelens vastleg op de gevoelige plaat.’

Opmerkelijk genoeg heeft hij Non, je n’ai rien oublié geschreven in hetzelfde jaar waarin Ferré op de proppen kwam met een chanson dat net het tegenovergestelde beweert – ‘avec le temps, va, tout s’en va’: alles verzandt tot niets en vergetelheid. ‘Vandaag voel ik me meer verwant met Ferré’, besluit Aznavour: ‘Hoe ouder ik word, hoe meer ik vergeet.’ ‘Er zit maar één ding op’, zeg ik voor de deur weer dichtgaat: ‘U moet blijven zingen.’

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content