Gent Jazz – Dag 2: De Jedi in Jim Hall
Op de tweede dag van Gent Jazz kwam Yoda zelve naar de Bijloke. Jim Hall (***), of de schoonheid van de traagheid.
Het was een merkwaardige en gedurfde keuze om de tweede dag van het Gent Jazz Festival te eindigen met een intiem duo van snaarinstrumenten: de verstilde gitaar van de ‘gentle giant’ Jim Hall en de trouwe, potige bas van Scott Colley. Wie vertrouwd is met de zorgzame, onthaaste en introverte Jim Hall wist dat hier geen vuurwerk in het verschiet lag – althans, niet van het soort dat een verstrooid en uitgelaten festivalpubliek met open mond van hun stoelen zou blazen op een manier zoals Paco de Lucia en band dat de dag tevoren had gedaan.
Eerlijk is eerlijk: de leeftijd begint zijn tol te eisen. Een zware operatie een paar jaren geleden zorgde ervoor dat de gitarist nu traag en met wandelstok het podium betrad. Big Jim was nochtans in zijn nopjes. ‘We’re gonna play some music for you tonight. We’ll start off with some blues and then do some other things.’ ‘Some other things’ in het universum van Jim Hall zijn dingen die de beschrijving ontgaan.
‘Big Blues’ was de opener van een set van trage tot medium-tempo stukken die een overzicht gaven van de rijke carrière van de gitarist. ‘My Funny Valentine’ herinnerde aan ‘Undercurrent’, de tijdloze duoplaat die hij in 1962 met pianist Bill Evans maakte. Nelson Cavaquinho’s ‘Beija Flor’ was een bossanova-feature voor Scott Colley en ‘It Is What It Is’ diens antwoord op de vraag die in de standard ‘What is this thing called Love’ wordt gesteld. Heel ontroerend was ‘All Across the City’ – een verrukkelijke en bittere ode aan het thuisland van beide muzikanten. Tussendoor maakte Hall voortdurend grapjes. ‘Yep, we visit the same barber’, zei hij, en wees naar de kale knikkers van Colley en zichzelf. Natuurlijk eindigden ze hun optreden met de populaire merengue ‘St. Thomas’ van goede vriend en collega Sonny Rollins, met wie Hall in het begin de jaren zestig samenspeelde.
Je kon je niet van de indruk ontdoen dat er wat vertraging op de lijn zat, maar Hall blijft een briljante verteller en een trefzekere melodist. Naar Jim Hall luisteren, daar moet je de tijd voor nemen en heel even de wereld rond je vergeten. Niet eenvoudig wanneer de helft van het publiek iets anders wil. Het geroezemoes oversteeg bij wijlen de bijna akoestisch klinkende gitaar van Hall en tegen het einde toe had een groot deel van de bezoekers het voor bekeken gehouden en de tent al verlaten. Wie bleef, gaf een warme staande ovatie. Hall keerde even terug en liet zijn wandelstok als een laserzwaard oplichten. May the force be with you, Jedi Hall.
Wie: Brad Mehldau
The gig: Brad Mehldau (***) behoort, op zijn 42ste, tot het pantheon van de jazz. Ja, dat mag u nog eens lezen. Op zeer korte tijd heeft de Amerikaanse pianist (die trouwens vlot Nederlands spreekt) een heel eigen vocabularium voor het pianotrio ontwikkeld. Samen met bassist Larry Grenadier en drummer Jeff Ballard kleedt hij The Great American Songbook uit, geeft het een flinke oppoetsbeurt en presenteert vaak oude bekenden in een heel nieuwe outfit. Hun muzikale make-overs worden met zó’n souplesse, vanzelfsprekendheid en verbazingwekkende lichtheid gespeeld dat je je als luisteraar onwillekeurig in het universum van dit trio laat binnenslepen.
De set begon nochtans met een koppel originals. ‘Dream Sketch’, gelicht uit de nieuwe cd Ode, klonk als hardbop voor de eenentwintigste eeuw – een ‘work song’ met een stevige backbeat die meteen de juiste toon zette. Heupwiegend zochten we ons een plaatsje in de druk bezette tent. In ‘Unrequited’ nam Mehldau ruimschoots de tijd om zijn schier eindeloze melodische inventiviteit ten toon te spreidden. Weinig moderne jazzpianisten sinds Bud Powell hebben dergelijke rijkdom verscholen liggen in hun linkerhand.
Maar wie dacht dat dit trio kwam om een nieuwe plaat te presenteren, zat fout. De rest van de set bestond uit standards: ‘Alone Together’, ‘It Might As Well Be Spring’ of Cole Porter Porters barokke ‘I Concentrate on You’. Mehldau ging zo op in zijn eigen muziek dat hij vergat welk nummer hij precies wou spelen. Gelukkig kan weinig zijn collega’s van jaren uit hun lood slaan. Bij momenten kregen zijn variaties klassieke, haast rapsodische aspiraties. De pianocadens in ‘I Fall in Love too Easily’ kreeg alle epische grandeur van Debussy’s ‘La cathédrale engloutie’ mee.
Meer dan anderhalf uur lang speelde dit trio. Een écht onvergetelijk concert werd het niet (jetlag? vermoeidheid?), maar een indrukwekkende demonstratie van waarom dit al jarenlang een van de beste bands uit de jazz is, was het wel. Twee staande ovaties, dat moet je verdienen.
Frederik Goossens
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier