De klassieke zangwereld heeft alweer een kans gemist

Met het afschaffen van het plichtwerk van Luc Brewaeys heeft de klassieke zangwereld alweer een kans gemist.

De Koningin Elisabeth-wedstrijd, waarvan dit jaar een editie voor zang plaatsvindt, heeft laten weten dat het plichtwerk voor de halve finale wordt geweigerd en niet aan de 24 dan overblijvende kandidaten zal worden opgelegd. Hierbij passen een aantal bedenkingen, die zich evenwel makkelijk laten samenvatten: de klassieke zangwereld heeft alweer een kans gemist.

Buitenstaanders – dat wil hier zeggen: muziekliefhebbers en concertbezoekers die met de binnenkant van het muziekbedrijf zelf weinig te maken krijgen – mogen dan vaak de indruk hebben dat de zangers in de klassieke muziekwereld een soort elitaire bovenlaag vormen, de realiteit is enigszins anders. Zangsolisten worden verhoudingsgewijs het duurst betaald, dat zeker, maar op inhoudelijk en ambachtelijk vlak zijn ze, zo wil het cliché, de kneusjes van de muziekwereld.

In het algemeen zijn ze muzikaal technisch minder goed gevormd, ze lezen minder goed partituren, er wordt hen qua toonzuiverheid veel meer vergeven dan pakweg een violist of hoboïst, en wat tempo en ritme betreft kunnen ze zich – zelfs in een koor – héél wat meer onvolkomenheden veroorloven dan van een instrumentalist in een orkest op een ‘vergelijkbaar’ niveau zou worden getolereerd. Instrumentalisten hebben geleerd, dit binnen bepaalde grenzen te aanvaarden; de zangers betalen de prijs door – soms ernstige, vaak gespeelde – plaagstoten en quasi smalende opmerkingen te incasseren.

Dit alles heeft zowel muzikale als antropologische gronden – voor zover die strikt gescheiden kunnen worden. “Goed materiaal”, zoals men zangtalent sinds heugenis noemt, kan je ontdekken door met een plaat erbij een aria van Verdi na te zingen; ook bij een groot talent zal zo’n eerste poging voor verbetering vatbaar zijn, maar de kern van de zaak – charisma en vocale schoonheid – zal meteen bruikbaar zijn voor bepaalde podia.

Uitzonderingsmaatregelen

Daarentegen heeft niemand ooit zijn pianotalent vastgesteld door Chopins Eerste Scherzo met een plaat mee te spelen. Aan het beheersen van een instrument gaat op natuurlijke wijze een erg lange cyclus van bikkelhard labeur en groeiende technische kennis vooraf. Goede dirigenten zijn omzeggens nooit zangers – er is één uitzondering op die regel.

Toch kunnen zangers er niet tegen als er, zoals de gewoonte is in een gemengde bezetting, over ‘zangers en muzikanten’ wordt gesproken. Nee, ‘zangers en instrumentalisten’ moet het zijn. Zangers zijn ook musici, toch? Het zou dan ook mooi zijn, mochten ze met dezelfde onvermoeibaarheid en trots proberen, daadwerkelijk goede muzikale ambachtslui te worden, in plaats van voortdurend voor uitzonderingsmaatregelen in aanmerking te willen komen.

Afgevijld

In dat opzicht is het weigeren van Brewaeys’ partituur niet alleen voor de Koningin Elisabethwedsrijd, maar ook voor de zangwereld op zich een bijzonder slechte zaak. Nochtans had Luc Brewaeys, als ervaren componist, met alles rekening gehouden. Een gemakkelijke partituur is ‘Speechless song, being, many, seeming one’ zeker niet; de artistieke raad van de Elisabeth-wedstrijd weet heus wel dat men voor een vrijblijvend vocaal wandelingetje bij Brewaeys aan het verkeerde adres zou zijn. Het stuk is anderzijds niet te lang, heeft ook los van de aan Shakespeare ontleende tekst een onmiskenbaar poëtisch potentieel, en is strak en logisch vormgegeven.

Louter vocaal stellen zich geen zware problemen – ze komen in elk geval niet in de buurt van die van de loodzware repertoirestukken die de kandidaten steevast op deze wedstrijd presenteren. Twee maanden tijd om vier pagina’s in te studeren kan men evenmin weinig noemen. Tenslotte had Brewaeys de laatste scherpe kantjes van het origineel er samen met juryvoorzitter Arie Van Lysebeth afgevijld, en had de artistieke raad zijn zegen gegeven over het uiteindelijke resultaat.

Technische kneusjes

Wat heeft de internationale jury van de wedstrijd er dan toe aangezet om het stuk alsnog te weigeren? Het zingt niet vlotjes weg, de notatie vergt wat meer dan het ‘been there, done that’ dat zelfs jonge zangers zich vaak tot basishouding hebben gemaakt. En niet te vergeten: het maakt gebruik van kwarttonen (in traditionele, westerse literatuur is een halve toon de kleinste afstand, rt), een tonale tolerantie die al te veel zangers zichzelf hoe dan ook toestaan, en die ze dan ook weigeren als een interval te zien.

Vandaar mijn punt: de zangers missen hier alweer een kans om zich als ambachtslui, en niet als technische kneusjes of domoren te tonen.

Het heikelst voor de wedstrijd zelf, is evenwel de formele weg waarlangs de weigering van Brewaeys’ stuk tot stand is gekomen. De Koningin Elisabeth-wedstrijd heeft in de halve finale én in de finale een plichtwerk. Dit jaar zal dat voor het eerst anders zijn in de voorlaatste ronde. Bovendien: als de artistieke raad en de juryvoorzitter pal achter het stuk staan, als bovendien dat plichtstuk een vooraf uitgeschreven opdracht was, hoe kan de wedstrijd dan toestaan dat de internationale jury, die kandidaten moet beoordelen en dus niet in de afwikkeling van de wedstrijd zelf heeft in te grijpen, een opgelegd werk wraken?

“Alles is te zingen”

Wat zou ik graag de dreigementen kennen waarmee de internationale jury de weigering van Brewaeys’ stuk toch heeft afgedwongen. Principieel onreglementair, zouden ze zonder twijfel een apart licht werpen op de rol, het belang en de gewoonten die zo’n jury zich pleegt aan te meten.

Krijgen ze het zelf niet gelezen? In vele gevallen is dat zeker waar, maar in vele decennia wedstrijdgeschiedenis is zulks nooit een steen des aanstoots geweest. Of zou het kunnen dat sommige eerbiedwaardige juryleden willen vermijden dat hun leerlingen, die als naar gewoonte gunstig gepositioneerd zijn voor een hoge plaats in de rangschikking, al te manifest afgaan tijdens de halve finale? Zodat het moeilijk zou worden om het jaarlijks terugkerende spel te spelen: het totaal veronachtzamen van de kwaliteit en de ernst waarmee vele hoog eindigende kandidaten de plichtwerken brengen?

Het blijft gissen. Werner Van Mechelen, die ooit negende eindigde in de Elisabeth-wedstrijd, mocht in De Morgen alvast komen vertellen dat hij Brewaeys’ stuk niet zou kunnen zingen. Waarvan akte. In elk geval kwam me een beroemd woord van zijn – en mijn – idool Dietrich Fischer-Dieskau voor de geest: “In wezen is alles te zingen”.

Rudy Tambuyser

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content