Arsenal-zanger John Roan: ‘Ik weet niet of mijn vader onze muziek goed vindt’

Als je leven verfilmd zou worden, welke scènes moeten er dan zeker in? We vroegen het aan Arsenal-frontman John Roan, die vikingbloed door zijn aderen heeft stromen en als kind uren tussen paarden en schapen speelde, maar zich toch het best voelt op de autosnelweg, bij nacht. ‘Ik ben de stille van het gezelschap.’

Scène 1.

Wedloop rond de keukentafel.

1984, het jaar van Careless Whisper, Relax en Big in Japan. In een woonkamer in Gent draaft een jongen met rood haar rond de keukentafel. Hij is twaalf, alleen thuis en maakt zich op voor zijn gooi naar het heldendom: een telefoontje naar Radio Contact, een vrije zender. Hij wil The Reflex van Duran Duran aanvragen, zijn lievelingsnummer op dat moment.

Arsenal-zanger John Roan: 'Ik weet niet of mijn vader onze muziek goed vindt'
© Jef Boes

Weken heeft hij zich erop voorbereid. ‘Elk vrij moment luisterde ik naar de radio, een gettoblaster die mijn moeder had gekocht. Elke zaterdag nam ik bijvoorbeeld de BRT Top 30 op een cassette op, ik kon iedere hit van begin tot einde meezingen. Ik droomde er al lang van om zelf eens een liedje aan te vragen, maar toen ik mijn moment gekozen had, durfde ik simpelweg niet te bellen.’

Uiteindelijk overwint Roan zijn angst voor de telefoon. Hij staakt zijn tour de table en draait het nummer van Radio Contact. Een dj neemt op.

‘Duran Duran?’ zegt die. ‘Gaan we niet doen. Hou het maar op Walk in Jerusalem van Mahalia Jackson.’

Verbijstering aan de andere kant van de lijn. Een stilte die weken lijkt te duren. Dan toch de groetjes aan moeder, grootmoeder, de vrienden uit de klas.

‘Toen de presentator me on air vroeg welk nummer ik zo graag wilde horen, antwoordde ik rustig dat ik het niet meer wist. Bam! Daar had ik hem terug, dacht ik. Maar nee hoor, hij feliciteerde me met mijn uitstekende keuze en kondigde doodleuk Mahalia Jackson aan. Ik had mijn grootste angsten getrotseerd om botweg afgewimpeld te worden? Wat een ontgoocheling.’

Zijn ‘constante nood aan audio’ drijft Roan naar de platenkast van vader Gus. Zijn ouders zijn dan al uit elkaar, hij is bij moeder Jacqueline blijven wonen en bezoekt zijn vader vooral om in diens muziekcollectie te snuisteren.

Gus Roan is de man achter de hit I’m Jogging van The Veterans, hij richt een hardcorelabel op en neemt zijn zoon vaak mee naar zijn opnamestudio in een kelder aan de Gentse Ottogracht. ‘Na zo’n bezoekje aan mijn pa stopte ik dikwijls in de Mediatheek in de Veldstraat, om er de laatste nieuwe elpees te beluisteren en te bestuderen. Uren heb ik daar doorgebracht.’

Scène 2.

Star Trek: Brugse Poort.

Een neerhof in het avondrood. Tussen de paarden, pony’s en schapen loopt een jongen met op zijn hoofd een omgekeerde haverschep. In zijn handen heeft hij het pistool van een hogedrukreiniger, op zijn rug een bus onkruidverdelger, om zijn voeten iets te grote laarzen. Hij waant zichzelf een ruimtevaarder op weg naar Mars. Met helm en jetpack, gewichtloos.

Mijn moeder en ik woonden op een boerderij midden in Gent. Het was alsof je door een galactische poort moest om je van de ene wereld naar de andere te bewegen

Kijkt hij naar boven, dan ziet Roan geen sterrenstelsel zonder einde maar een warrig bos van flatgebouwen. De sociale woonblokken van de Brugse Poort, een volkswijk in Gent.

‘Mijn moeder en ik woonden op een boerderij midden in de stad. Het was alsof je door een galactische poort moest om je van de ene wereld naar de andere te bewegen. Alles wat ik in de stallen kon vinden, kon dienen om mijn gedachten naar een afgelegen sterrenstelsel te transporteren, waar de interplanetaire avonturen mij als kometen om de oren vlogen. Hadden de aliens mij toen in de gaten gehad, ze zouden in het ruimtecapsule dubbel gelegen hebben van het lachen. Om nog te zwijgen van mijn woonwijkburen.’

De weide rond de hoeve wordt zijn arena, zijn Melkweg. Hij hakt er imaginaire tegenstanders in de pan en smeedt er banden met goedaardige wezens. Van rondborstige amazones uit een parallel universum is nog lang geen sprake. ‘Ik speelde meestal alleen en in de nabijheid van het andere geslacht sloegen al mijn meters direct in het rood.’

Moeder Jacqueline is bang voor de wereld aan de andere kant van het hek. Hoe minder haar zoon het neerhof verlaat, hoe beter. ‘Er zat niks anders op dan ofwel zwaar te rebelleren, iets waar ik toen om de een of andere reden niet aan gedacht heb, ofwel me bij de situatie neer te leggen en me volledig aan mijn fantasie over te geven. Ik koos voor het tweede en die keuze draag ik veertig jaar later nog altijd mee.’

Scène 3.

De opstand van de nozems.

Langzamerhand verkent Roan de ruimte voorbij het hek. Helemaal soepel verloopt die ontdekkingstocht niet. Op een middag fietst hij met zijn neef voorbij het Edmond Van Beverenplein in het noorden van Gent, ‘een buurt die de annalen niet zal ingaan om zijn gezellige buurtfeestjes, maar eerder om zijn legendarische knokpartijen’.

In de verte horen de neven: ‘Kaak, kaak, ne roste op ne vélo!’ Een groepje nozems daagt hen uit.

Dat kalf van een Gabriel Ríos had de knoop van mijn hemdzakje niet dichtgedaan.

Roan reageert en ontlokt zo een wilde achtervolging. Op de fiets.

‘Binnen de minuut was ik mijn neef kwijtgeraakt. Achter mij hoorde ik dat ze hem al klem hadden gereden. Ik kon dus niet anders dan mijn kar te keren en hem te hulp te schieten. Maar toen ik daar aankwam, zei de leider van de bende natuurlijk: “Laat hem maar gaan, het is diene roste die we moeten hebben.”‘

Sprakeloos en met een blauw oog slaat Roan die avond het hek van het neerhof achter zich dicht. De woorden ’tja, je moest maar zo stom niet zijn om terug te keren’, meedogenloos door zijn moeder uitgesproken, kerven krassen op zijn ziel.

‘Ik ben nog steeds loyaal, maar door dat incident bij het Van Beverenplein is mijn mond toch wat minder groot geworden. Ik heb nadien ook nooit meer gevochten. Er stroomt vikingbloed door mijn aderen – Roan zou van oorsprong een Scandinavische naam zijn – maar ik ben absoluut geen vechtersbaas. Met dank aan die nozems.’

Scène 4. The Fast and the Furious op Coupure Rechts.

Op zijn zestiende ruilt Roan de fiets in voor een Vespa, een knalgele. ‘Het leven werd een pak gemakkelijker en avontuurlijker, maar daarom niet veiliger.’ Na een forse avond in stamcafé De Ploeg rijdt hij op de Vespa naar huis. Op de Coupure Rechts, de laan langs het gelijknamige kanaal in de Gentse binnenstad, krijgt hij een inval.

‘In dronken toestand vond ik die heel saai, er kwam precies geen einde aan. Om het wat spannender te maken besloot ik om eventjes mijn ogen te sluiten en al een voorschot op mijn slaap te nemen.’

Onlangs hoorde ik via via dat mijn vader elk jaar komt kijken in Lokeren. Maar of hij de muziek van Arsenal goed vindt, weet ik niet.

Wanneer hij de ogen weer opent, kijkt Roan op de achterkant van een stilstaande BMW uit. Ontwijken kan niet meer. ‘Het had iets van een scène uit The Fast andthe Furious, met dit verschil dat Vin Diesel helemaal onder de auto gaat met zijn moto en hem aan de andere kant probleemloos oppakt en netjes weer verderrijdt.’

Meer dan enkele schaafwonden loopt Roan niet op. Vanaf het balkon van de vierde verdieping roept een bewoner hem misprijzend toe.

‘Die gast stond daar op zijn gemak een sigaret te roken. Om vier uur ’s nachts! Van pure woede was ik op slag weer nuchter. Ach ja, het moet wel een geestig beeld geweest zijn. Muzikaal en vestimentair neigde ik in die periode nogal naar de zwarte kant. Ik zou het geen new wave durven te noemen – ik had niet genoeg zwarte kleren om de hele week mee door te komen – maar flowerpower was het nu ook niet bepaald. Een gast met rood haar en zwarte kleren op een kanariegele Vespa: ik zou er allicht ook mee gelachen hebben.’

Het is inmiddels begin jaren negentig, Nirvana, Pearl Jam en Soundgarden zwaaien de plak. Haast onvermijdelijk komt Roan in een grungeband terecht. ‘Het was logisch dat ik vooraan op het podium belandde. Ik kon geen enkel instrument bespelen en ik had best veel lef: ik stond daar goed, achter die micro.’

Op een technofeest in Gent leert hij Hendrik Willemyns kennen, een muzikant uit Brussel. De bliksem slaat hard in. ‘Het was alsof ik mijn eigen spiegelbeeld ontmoette. Hendrik had een gelijkaardige achtergrond en had dezelfde opvattingen over muziek. Allebei vonden we een plaat van Carcass goed, maar dan vooral het tweede nummer en daarvan de intro, de eerste tien seconden. Heel vreemd. We zijn uren blijven praten en hebben nog dezelfde nacht beslist om samen muziek te gaan maken.’

Scène 5.

Paniek in de Pyramid Marquee.

Onder de naam Arsenal en na enkele moeizame jaren brengen Roan en Willemyns in 2003 hun debuutalbum Oyebo Soul uit. Singles Loungee en Mr. Doorman slaan meteen aan bij een groot publiek. Een jaar later krijgen ze een plek op de affiche van Rock Werchter, op zaterdag, in de Pyramid Marquee, voor Franz Ferdinand en Joss Stone.

Net voor de show haalt gastzanger Gabriel Ríos een geluksbrenger boven, een houten hart. Hij steekt het in het borstzakje van Roans hemd en zegt: ‘I want it back after the show, because it’s been in the family for many years and it always brought us good fortune. So take care of it, motherfucker.’

'Ik ben niet verlegen, maar ik heb wel de neiging om ineens naar een andere planeet weg te zweven.'
‘Ik ben niet verlegen, maar ik heb wel de neiging om ineens naar een andere planeet weg te zweven.’© Jef Boes

‘We waren toen al enkele jaren bezig, maar achteraf gezien is Rock Werchter 2004 hét startpunt van Arsenal geweest.’

Scène 6.

Weemoed op de E40.

De snelweg tussen Brussel en Gent. Nacht. John Roans wagen glijdt over het asfalt, de wielen raken het wegdek nauwelijks. Uit de boxen schalt Burial. Geknisper van vinyl. IJle stemmen in een sample. ‘Hey, child. I will always be there for you.’

‘Vaak word ik bestempeld als ‘de stille’ van het gezelschap. Ik ben helemaal niet verlegen, maar ik heb wel de neiging om ineens naar een andere planeet weg te zweven. Ongetwijfeld zit mijn jeugd op de boerderij daar voor een groot deel tussen. In mijn hoofd vormen zich dan allerlei beelden die snel de allure van een videoclip krijgen. De ideale locatie daarvoor is de snelweg. Het repetitieve karakter van de witte lijnen en de verlichting wekt bij mij een bijna trance-achtige ervaring op. Zeker ’s nachts. De soundtrack is dikwijls Burial. Zijn combinatie van beats, melodie en opgewekte sfeer versterkt mijn onaardse staat van ‘zijn’ alleen maar. De film van mijn leven kan dus niet zonder een scène waarin ik met een snelheid van honderd kilometer per uur – niet sneller – over de E40 of de E17 rij op de tonen van Burials Young Death. Op dat moment ervaar ik de essentie van mijn leven.’

Aftiteling.

Afgelopen weekend stond Arsenal voor de zevende keer op Rock Werchter, een record voor een Belgische band. Straks volgen onder andere nog het Cactus Festival en de Lokerse Feesten.

Roans moeder is vorig jaar gestorven. Met zijn vader heeft hij geen contact meer. ‘Onlangs hoorde ik via via dat hij elk jaar komt kijken in Lokeren. Maar of hij onze muziek goed vindt, weet ik niet.’

De hoeve in de Brugse Poort waar hij opgroeide, staat er nog altijd. Vanaf de heuvel in het natuurgebied Bourgoyen-Ossemeersen kan Roan de contouren ontwaren. ‘Alsof ik door een spleet in de tijd naar mijn jeugd kijk.’

Over Mahalia Jackson moet je tegenover hem nog altijd niet beginnen.

Arsenal

Deze zomer nog te zien op het Cactus Festival in Brugge (14/7), op Rock Herk (21/7), de Lokerse Feesten (3/8) en het Brussels Summer Festival (18/8).

John Roan

Leeftijd: 46 jaar

Woont: in Sint-Denijs-Westrem, opgegroeid in de Brugse Poort, nabij het centrum van Gent.

Vader van Vadim (12).

Frontman van Arsenal, de band die hij in 1999 samen met Hendrik Willemyns oprichtte en die dit jaar zijn zesde studioalbum uitbracht.

Moet naar eigen zeggen dringend nog eens op zijn surfboard staan, het is nu echt wel te lang geleden.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content