20 jaar Olympique Dramatique: ‘Ieder van ons is er al weleens mee gestopt’
Twee decennia na hun afstuderen staan de acteurs van Olympique Dramatique opnieuw op de planken met hun masterproject Drie kleuren wit. De voorbije twintig jaar ontpopten de Onstuimige Honden van het theater zich tot Onstuimige Huisvaders met een indrukwekkend palmares. Licht uit, spot aan. ‘Ons land is te klein om niet samen te werken.’
Eerste bedrijf. Proloog van een gezelschap.
‘Nog zes minuten!’ Drie jongens wachten zichtbaar opgefokt in de coulissen van De Studio op de aanvang van hun voorstelling. Hier hebben ze vier jaar lang naartoe gewerkt. Dankzij de uitgenodigde familieleden, vrienden van’t dorp en de volledige voetbalploeg Bordeaux United uit Rijkevorsel zit de ruimte behoorlijk vol. ‘Twee minuten!’ Showtime.
We schrijven 1998. Met Drie kleuren wit, een voorstelling gebaseerd op het stuk Kunst van de Franse schrijfster Yasmina Reza, willen Tom Dewispelaere, Stijn Van Opstal en Geert Van Rampelberg hun traject aan Studio Herman Teirlinck afsluiten. Van de twintig jonge acteurs die in 1994 startten aan de toneelopleiding halen enkel zij, hun goede vriend Ben Segers en vier anderen de eindmeet.
STIJN VAN OPSTAL: Alle dingen die we deden voor Drie kleuren wit herinner ik me als oefeningen of opdrachten. Dit was de eerste keer dat er voor mij een soort vrijheid ontstond. En het was meteen ook het eerste stuk dat we helemaal zelf gemaakt hadden.
GEERT VAN RAMPELBERG: Ik herinner het me als heel bijzondere en energieke avonden. Het was ook voor mij een van de momenten waarop ik doorhad hoe fijn het is om te spelen. En vooral om samen te spelen.
TOM DEWISPELAERE: In het derde jaar hadden we samen met gastdocent Porgy Franssen al enkele scènes gespeeld uit Drie kleuren wit en hadden we het gevoel dat we daar iets mee moesten doen. Bij de keuze voor een afstudeerproject lag het stuk dan ook snel op tafel.
BEN SEGERS: Toen ik in dat vierde jaar de energie zag van die gasten, dacht ik bij mezelf: ‘Fuck. Had ik er toch maar bij geweest.’ Ik had andere projecten in elkaar gestoken, maar was nadien heel blij dat ik wel mee kon doen bij de daaropvolgende minitournee.
VAN OPSTAL: Na ons afstuderen zijn we met het stuk met zijn vieren op pad gegaan. We hadden elk twee rollen geleerd. Terwijl een van ons de techniek deed, speelden de anderen. Zo konden we afwisselen.
SEGERS: Op een of andere manier vormden we tijdens de opleiding al snel een groepje. Gaandeweg is dat enkel nog maar versterkt. Ieder van ons had natuurlijk andere dromen of zat anders in elkaar. Maar hoe verschillend we ook waren – en nog steeds zijn – hebben onze smaakverschillen nooit in de weg gestaan van het groepsgevoel.
Tweede bedrijf. De babyborrel.
Zelden had de barman van café De Pallieter dergelijk chic volk over de vloer gehad. Terwijl hij de vier mannen van een nieuw rondje gerstenat voorziet, glijdt zijn blik over hun nette pakken. Enkel een stropdas ontbreekt. ‘Wat denken jullie van Olympique Dramatique?’, vraagt een van hen aan zijn kompanen. Blikken worden gewisseld en tanden ontbloot. ‘Perfect.’ Glazen klinken. Een nieuw gezelschap is geboren. 1999 wordt hun jaar.
VAN RAMPELBERG: Samen met Wouter Hendrickx had ik de eerste prijs gewonnen op het theaterscholenconcours van Theater aan Zee met een van onze afstudeerprojecten. Naast een geldbedrag kregen we ook een achttal weken een repetitieruimte in Kortrijk. Omdat Wouter met andere projecten bezig was, besloten we met zijn vieren iets in elkaar te steken. We hadden enkel nog een naam voor onze groep nodig.
SEGERS: We besloten uit eten te gaan in kostuum om alles eens officieel te bespreken. Maar al snel zijn we op café beland. (lacht)
VAN RAMPELBERG: De naam moest verwijzen naar onze voorliefde voor voetbal en theater, zo hadden we besloten.
SEGERS: Tijdens onze jaren in De Studio was voetbal altijd een goed bindmiddel tussen ons vieren geweest. We hadden samen zelfs een Paninistickerboek gekocht bij het WK in ’98 en waren precies terug schoolkinderen van het vijfde leerjaar. Dan leek het ons logisch dat de naam van ons gezelschap iets met voetbal te maken zou hebben. Toen heb ik op een gegeven moment Olympique Dramatique voorgesteld.
Onze ambitie reikte niet verder dan de voorstelling die we maakte. We hadden daarvoor ook nooit de intentie gehad om een gezelschap te worden
Stijn Van Opstal
VAN RAMPELBERG: En dat klinkt nog altijd goed! (lacht)
VAN OPSTAL: Dat lijken achteraf gewichtige beslissingen of Grote Gesprekken, maar op dat moment voelde dat zo niet, omdat we ons ook geen carrière voor ogen hielden. Onze ambitie reikte niet verder dan de voorstelling die we maakte. We hadden daarvoor ook nooit de intentie gehad om een gezelschap te worden.
DEWISPELAERE: We zetten ons aan een bewerking van Rosencrantz and Guildenstern are dead van Tom Stoppard. De directeur van het kunstencentrum bleef ons maar bellen omdat we nog steeds geen titel hadden. ‘Nu?’, dachten we. ‘Neen, serieus…‘ En dat werd dan de titel.
Derde bedrijf. Geadopteerd door nonkel Guy.
Vier jaar onder de vleugels van Toneelhuis, het Antwerpse stadstheater. Kortom, een rechtstreeks ticket van tweede naar eerste klasse. Met dat aanbod slaagt artistiek leider Guy Cassiers erin waar zijn voorganger Luc Perceval al eerder op had aangedrongen. In 2006 installeren de jonge rebellen en de onstuimige honden van het theater – zo zou de pers hen toch jarenlang beschrijven – zich in de Antwerpse Bourlaschouwburg om er vier jaar lang producties voor de Heilige Bühne te maken. Met voorstellingen als De Krippel en De Kale Zangeres hadden ze de recensenten al voor zich gewonnen. Nu nog het grote publiek.
Als je voorstellingen maakt voor een theaterhuis als de Bourlaschouwburg ben je automatisch een grotere schietschijf
Tom Dewispelaere
DEWISPELAERE: Voor de knoop werd doorgehakt, moest er toch goed over nagedacht worden. Voor mij voelde het als een logische volgende stap, ook omdat ik al heel veel met Toneelhuis had gewerkt. Maar jullie hadden toch wat meer tijd nodig om te beseffen of jullie dat wel wilden. Het is natuurlijk een ander gegeven, dit Huis. Je bent automatisch een grotere schietschijf.
VAN OPSTAL: Wij hadden natuurlijk al een mening gevormd over de grotere theatergezelschappen. Je bent jong, en op zoek naar je eigen stem zet je jezelf af tegen dat wat op dat moment naar jouw mening te veel ruimte inneemt. Toen het aanbod kwam, dacht ik: ‘Oei, gaan wij in die tempel?’ Ik herinner me dat Tom inderdaad graag wat gas wou bijgeven.
DEWISPELAERE: Het voorstel van Guy was op zich ook heel mooi. We mochten als een soort satellietje in een groter geheel werken, naast mensen als Benjamin Verdonck en Sidi Larbi Cherkaoui. Het was een fris idee om den Bourla nieuw leven te geven. Onze autonomie is ook nooit in het gedrang gekomen. De enige voorwaarde was dat we voorstellingen voor de grote zaal maakten.
Een jaar later wagen enkele jongens van Olympique Dramatique zich voor het eerst in jaren aan een voorstelling mét regisseur. Tot dan puzzelden de vier samen aan hun creaties als collectief. Na maanden lezen en het oplijsten van mogelijke stukken, gooit Cassiers De geruchten van Hugo Claus op tafel.
VAN RAMPELBERG: Ik denk dat die samenwerking zo vlot verliep omdat Guy echt een collectief vroeg, en dat ook wilde respecteren. Hij wilde samen met zijn spelers snuffelen naar wat allemaal mogelijk was. Ik denk dat het toch iets anders gegeven zou hebben als jullie gewoon moesten spelen en verder geen inbreng hadden.
DEWISPELAERE: Ik heb nooit het gevoel ervaren dat enkel Guy de touwtjes in handen had. De samenwerking was ook echt samen.
VAN OPSTAL: De bescherming van onze eigenheid was toen nog heel belangrijk en Guy was ook nieuwsgierig naar wat wij allemaal in gedachten hadden. Hij heeft dat met alle gevoeligheden zeer mooi geregisseerd en geleid naar de voorstelling die ook hij wou maken.
Vierde bedrijf. Limieten van een collectief.
‘Ik zou dat talent liever bezig zien in een productie die er toe doet. Volgende keer dan maar?’ De Standaard van woensdag 29 oktober 2008 wordt slordig dichtgeplooid. Kunstminnende heeren, de nieuwste worp van Olympique Dramatique, wordt maar matig onthaald door pers en publiek. Voor het eerst begonnen de acteurs met een wit blad aan hun voorstelling. Geen Reza, geen Stoppard, geen Claus, maar een compleet eigen tekst. De vier jonge dertigers staren enkele minuten naar elkaar zonder iets te zeggen. Een sigaret wordt opgestoken. ‘Fuck.’
VAN OPSTAL: Ik ben altijd heel nieuwsgierig naar hoe we over dit stuk spreken, want het was echt een ijkpunt. Onze meningen veranderen ook met ouder te worden.
VAN RAMPELBERG: We hadden de goesting om eens helemaal vanuit niets te vertrekken, in plaats van op zoek te gaan naar een bestaand stuk. Waar we uiteindelijk uitkwamen, heeft heel veel twijfel veroorzaakt: wat zijn we hier in godsnaam aan het maken? Onlangs kwam ik Damiaan De Schrijver (medeoprichter van theatergezelschap Tg Stan, nvdr.) tegen en hij vond dat een geweldig stuk. Ik heb het dan weer met iets te veel schaamte gespeeld. We waren het gewoon om een heel goede fundering te leggen, en die ontbrak nu volledig.
Een midlifecrisis wil ik de periode na Kunstminnende heeren niet noemen, maar wel een noodzakelijk bevragend moment: wat gaan we nog doen in dit Huis?
Geert Van Rampelberg
DEWISPELAERE: Dit was wankel ijs.
SEGERS: Het is niet dat we daar compleet het noorden kwijt waren, zeker niet, maar het was een moeilijk proces. Als ik het nu vanop een afstand bekijk, waren we zoekende naar wat Olympique Dramatique kon of moest betekenen in die grote Bourlaschouwburg. Wat was onze identiteit?
VAN OPSTAL: Het idee was om ‘kunstminnende heren’ te zijn en ateliers van kunstenaars te bezoeken. Na twee maanden zouden we verslag uitbrengen van onze tocht. We waren echter overmoedig of gulzig, en bleven maar plekken bezoeken, waardoor de tijd om de voorstelling te maken alsmaar kleiner werd. We hebben toen op heel korte tijd het stuk gemaakt. Dat was de eerste voorstelling die niet resoneerde bij het publiek zoals we verhoopt hadden. Ook binnen Toneelhuis waren er bedenkingen: ‘Dit soort experimenten zijn misschien niet voor de grote scène?’
DEWISPELAERE: Kunstminnende heeren was voor mij een heel moeilijke periode omdat er te veel keuze was en ik als speler het gevoel had dat ik op weinig kon terugvallen. Ik geraakte helemaal in de war. We hebben toen echt op de limieten van het collectief gebotst. In die zin was het wel een belangrijke voorstelling.
VAN RAMPELBERG: Na die voorstelling was uw zin om collectief te werken wel even weg, meen ik me te herinneren. Een midlifecrisis wil ik de periode daarna niet noemen, maar wel een noodzakelijk bevragend moment: wat gaan we nog doen in dit Huis?
Zonder ademruimte zouden we de twintig jaar niet gehaald hebben
Tom Dewispelaere
VAN OPSTAL: Gelukkig hadden we allemaal buiten Olympique Dramatique nog andere projecten lopen. Ik denk dat die ademruimte een heel belangrijke reden was waardoor het voor ons nog marcheerde.
DEWISPELAERE: Ik denk dat we anders de twintig jaar niet gehaald zouden hebben.
VAN OPSTAL: De vraag of we al dan niet stoppen, dient zich eigenlijk telkens opnieuw om de vier jaar aan als je in zo’n systeem zit. Het antwoord is voor een groot stuk afhankelijk van de laatste voorstellingen die je maakte. Ieder van ons is er ook al eens mee gestopt. Ben speelde nu bijvoorbeeld al een tijdje niet meer mee, maar hij kan zo terugkeren.
SEGERS: Het is ondertussen van 2016 geleden dat ik mee op het podium stond. Dat wil niet zeggen dat die goesting er niet meer is, maar het is gewoon steeds moeilijker om de agenda’s op elkaar af te stemmen.
Vijfde bedrijf. De reünie.
‘Houd uw bakkes, zeg ik! Dees is mijn huis!’
‘Gij hebt het nog altijd niet door, hé? Vanaf nu pak ik het hier over!’
Gilda De Bal en Els Dottermans schreeuwen ongehoord en ongecontroleerd naar elkaar. Er wordt getierd, er wordt wild met de armen gezwaaid en er wordt zwijgzaam toegekeken. De schuldigen voor dit alles zijn Tom Dewispelaere en Stijn Van Opstal. Samen bewerkten de twee voor het eerst samen een volledige voorstelling en namen ze plaats in de regiestoel in plaats van op het podium. Het is oktober 2014 en Augustus ergens op de vlakte gaat in première. En hoe: het regent sterren in de kranten en staande ovaties in de schouwburg.
De heren hebben de voorbije jaren elk op zich projecten verwezenlijkt, maar ook Olympique Dramatique heeft niet stilgestaan. Met Augustus werken de vrienden echter voor het eerst in lange tijd terug met zijn vieren aan een voorstelling. Toneelhuis bundelt de krachten met de stadsgezelschappen van Gent en Brussel: een primeur! NTGent en KVS leveren onder meer Frank Focketyn, Sofie Decleir en Willy Thomas aan.
DEWISPELAERE: Dat was de eerste keer dat Stijn en ik voor zo’n grote groep spelers zaten. Naar mijn gevoel was het heel erg goed dat Ben en Geert mee in die groep zaten, als kompanen die de boel een keer kunnen ontmijnen of een mop lanceren op het juiste moment.
Bij Augustus was het de eerste keer dat ik binnenkwam in een goed georganiseerd repetitieproces van Olympique Dramatique.
Geert Van Rampelberg
SEGERS: Het was een heel andere constellatie dan we gewoon waren. Geert en ik als spelers, Tom en Stijn als makers. En toch heb ik daar nooit een raar gevoel bij gehad. Ik vond het fantastisch dat zij hun eerste wapenfeit konden realiseren.
VAN RAMPELBERG: Voor mij was het de eerste keer dat ik binnenkwam in een goed georganiseerd repetitieproces van Olympique Dramatique. (lacht) Er was ineens een planning en een structuur, maar tegelijkertijd hing die geest van Olympique daar wel de hele tijd.
DEWISPELAERE: Goed georganiseerd naar onze normen. (lacht) Ik kan me voorstellen dat heel dat Huis de hele tijd dacht: ‘My god, wat een chaos is dat daar?’ Je moet niet vragen in wat voor totale chaos we daarvoor soms werkten.
(lachen allen)
DEWISPELAERE: Het was leuk om te zien hoe Olympique een steeds grotere familie werd. De elektriciteit die daar in de lucht hing… Geweldig! Voor mij was het ook heel belangrijk dat die drie grote theaterhuizen voor de eerste keer samen iets maakten. Mensen blijven te veel op hun eilandje en dat is jammer. Ons land is te klein om niet samen te werken.
VAN OPSTAL: Het was ook een unieke voorstelling die past in het ‘grote vrouwen’-repertoire. Vijf grote vrouwenrollen over drie generaties: dat zijn stukken die amper geschreven worden.
VAN RAMPELBERG: ‘Het mannenclubke’ dat we dan zogezegd zijn, bood toch maar mooi geweldige kansen aan vrouwen van alle generaties.
Zesde bedrijf. Twee flauwe sterren.
Drie jaar later klinkt er een anders discours. ‘Ironisch wel dat de enige twee vrouwen uit de cast van Risjaar Drei het met oninteressante rollen moeten stellen’, schrijft De Morgen-recensente Ciska Hoet. ‘Van hedendaagse makers mag men toch verwachten dat ze de man-vrouwverhouding uit klassiek repertoire op zijn minst creatief bevragen?’ In de gangen van een Antwerpse schouwburg wordt gezucht. ‘Dat kan niet het enige zijn waarover je nadenkt bij het maken van theater.’
DEWISPELAERE: Die hele discussie dat we een vrouwonvriendelijke voorstelling gemaakt zouden hebben… In de vorige voorstelling stonden er minstens vijf vrouwen in het centrum met waanzinnige rollen en daar wordt dan niets over gezegd?
VAN OPSTAL: Het is een nobele strijd tegen vrouwenongelijkheid die Ciska Hoet voert, maar om enkel zo naar Risjaar te kijken, is een beetje een belediging voor de voorstelling die wij maakten. Het gaat over zoveel meer.
Die hele cultuur van sterren geven bij recensies vind ik flauwekul.
Tom Dewispelaere
Dat zijn niet de recensenten, maar de kranten die moeten verkopen, vrees ik.
Stijn Van Opstal
DEWISPELAERE: De vrouwen in Risjaar zijn ook helemaal niet zwak, integendeel! Elisabeth geeft Risjaar de doodsteek.
VAN OPSTAL: Of net iedereen is zwak, niet alleen de vrouwen. Dit stuk is een karakterschets van één man, de schijnbaar gewetensloze monarch die in zijn zucht naar macht iedereen vertrapt. Man, vrouw, kind, moeder: iedereen gelijk. Het is bijna een monoloog gespeeld door acht mensen. Eén iemand op de schouders van zijn collega’s. Ik hou enorm van dat soort gedienstige ensembles. Dat soort bereidwilligheid ontroert mij, ongeacht de genderverschillen. Voor alle duidelijkheid: ik vind de vraag van Ciska geen onbelangrijke vraag. Het zijn noodzakelijke gesprekken die in onze samenleving aan de gang zijn. Ik neem daar graag aan deel. Ik hou gewoon niet zo van de polemische manier waarop die gesprekken soms gevoerd worden, denk ik.
DEWISPELAERE: We moeten erover nadenken en dat doen we ook. Er is nog veel werk aan de winkel, maar het is niet de enige factor waarmee we rekening moeten houden.
SEGERS: Ik herinner me dat ik in het begin heel erg met recensies bezig was. Wat schrijven ze? Hoeveel sterren? De hele bazaar. Nu leg ik dat naast me neer en interesseert me dat weinig tot niets. Het zijn ook maar meningen en soms lopen de recensies zo uit elkaar, dat ik mijn energie daar niet meer kan insteken.
DEWISPELAERE: Ook ik ging vroeger elke krant kopen om te zien wat ze over ons schreven. Daar ben ik mee gestopt. Die hele cultuur van sterren geven vind ik flauwekul.
VAN OPSTAL: Dat zijn niet de recensenten, vrees ik, maar de kranten die moeten verkopen. Ik zou liegen als ik zeg dat ik niet gevoelig ben aan die meningen. De stem van de schrijvende pers heeft best veel gewicht. Die sterren hebben een grote invloed op hoe goed uw voorstelling bekeken wordt.
VAN RAMPELBERG: Ik kon er vroeger heel triestig en kwaad van worden, maar nu kan ik dat wel relativeren. Het zou fijn zijn mocht een recensent die de première zag eens terugkeren na drie weken. Die ziet wellicht een heel andere voorstelling. Het eerste schot is niet per se raak.
Zevende bedrijf. De jubilee.
Vier mannen zitten in het café van de Bourlaschouwburg. Ze zijn niet zichtbaar opgefokt. Dat was twintig jaar geleden wel anders. Het groepje komt net terug van een tekstrepetitie van Kunst. Op een barman, een koppel bejaarden en de journalist tegenover hen na is de ruimte behoorlijk leeg. Met onder meer repetities voor JR , een coproductie met FC Bergman/Toneelhuis, KVS en NTGent, zijn hun agenda’s voor de komende weken alvast behoorlijk gevuld.
DEWISPELAERE: Toen ik gebeld werd dat je ons wilde spreken over ons twintigjarig bestaan, viel ik compleet uit de lucht. De keuze om het stuk nu te hernemen, is eigenlijk een gelukkige samenloop van toevalligheden.
VAN OPSTAL: Het is wel nostalgisch, moet ik toegeven. Als we die woorden uitspreken, flitsen we wel een beetje terug in de tijd. Het heeft haast iets melancholisch.
We zijn door de jaren heen zo veranderd en uitgebreid dat er moeilijk één etiket op ons te plakken valt
Ben Segers
VAN RAMPELBERG: Die foto’s man! (lacht)
SEGERS: We zijn door de jaren heen zo veranderd en uitgebreid dat er moeilijk één etiket op ons te plakken valt. Reinhilde Decleir noemde ons tijdens onze opleiding vier speelvogels, en ik denk dat we dat wel altijd gebleven zijn. Ik was niet bij de tekstrepetitie van daarnet, maar ik kan me al voorstellen hoe dat eraan toe gegaan is. Er is een soort chemie tussen ons die ontstaat vanaf het moment dat we samen zijn.
DEWISPELAERE: Dan besef je hoeveel we nog moeten doen en maken. Ik heb soms het gevoel dat we nog maar pas bezig zijn. Misschien moeten we als we zestig zijn nog eens afspreken en Drie kleuren wit nog eens hernemen?
SEGERS: Dan doe ik mee! Wat mij betreft mogen er gerust nog dertig of veertig jaar bij. (lacht)
Op 1, 2 en 3 februari speelt Olympique Dramatique Kunst in de Antwerpse Bourlaschouwburg. Tickets vindt u op de website van Toneelhuis.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier