KMSKB stelt Broodthaers-collectie tentoon

© J. Geleyns voor Sabam 2010

“Zijn interessantste werken bestaan niet meer”, stelt conservator Frederik Leen. Toch stellen de KMSKB hun essentiële verzameling Marcel Broodthaers deze zomer tentoon.

Eierschalen en mosselpotten dragen zijn signatuur. Maar ‘zijn interessantste werken bestaan niet meer’, zegt conservator Frederik Leen. Deze zomer exposeren de Koninklijke Musea voor Schone Kunsten in Brussel niettemin hun essentiële verzameling Marcel Broodthaers (1924-1976).

Hij zou de artistieke erfgenaam zijn van René Magritte. In het begin zou hij de kost hebben verdiend als boekhandelaar. Hij zou altijd een dichter gebleven zijn. En ga zo maar door. Frederik Leen wordt bokkig van de waarheden die de ronde doen over beeldend kunstenaar Marcel Broodthaers. De conservator moderne kunst van de Koninklijke Musea voor Schone Kunsten in Brussel weert af. “Ik ben alleen geïnteresseerd in kunstwerken, zelfs niet in oeuvres.”

Dat Broodthaers een dichter bleef nadat hij in 1964 op z’n veertigste met winstoogmerk exemplaren van zijn bundel Pense-Bête had laten stollen tot een gipsen beeld, zal hem een zorg zijn. “Ik denk juist dat de kracht van het werk van Broodthaers erin zit dat hij het beeldend kunstenaarschap neemt voor wat het is.”

Eenmaal de clichés afgeschud, verandert Leen het geweer van schouder: “De specifieke kracht van een kunstwerk – beeldende kunst of muziek – is dat men een poëtische uitspraak doet. In de beeldende kunst noemen we dat meestal esthetica. Men doet een esthetische uitspraak.” Dat zal best, maar zowel Magritte als Broodthaers heeft op een bepaald ogenblik wel letterlijk woorden en beelden met elkaar geconfronteerd, en gekeken naar het resultaat.

Twee cruciale momenten

Frederik Leen bezint zich sinds 1990 voor het museum over het verzamelbeleid moderne en hedendaagse kunst. Bij Broodthaers concentreerde hij zich vooral op twee cruciale momenten. Vooreerst op de objecten, gemaakt tussen 1964 tot 1967. Ze bestaan uit “steenkolen, wat bijgeverfde oude kasten, lege eierschalen op doek en spiegel gelijmd, lege mosselschelpen in ietwat bijgeverfde kookpotten gepropt of op panelen gelijmd, fragmenten van metselwerk of watten in confituurpotten…”

En vervolgens op Le corbeau et le renard uit 1967. Dat was het rechtstreekse opstapje naar zijn beroemde Musée d’art moderne, Département des aigles (en al de latere afdelingen), naar de décors en Jardins d’hiver. Veruit de interessantste werken, maar ze bestaan niet meer. Dat wil zeggen: er zijn stukken uit verdwenen of niet meer terug te vinden, en ook de context is weg. Ze zijn hooguit reconstrueerbaar.

Le corbeau et le renard bestaat nog wel. Als kunstwerk markeert het een cesuur met wat voorafging. Niet alleen refereert Broodthaers met fragmenten uit de fabel van Lafontaine voor het eerst opnieuw naar het dichterschap. Bovendien “ruilt hij het gebruikelijke format van het enkelvoudige kunstwerk in voor een samengesteld kunstwerk, dat zich ontplooit in tijd en ruimte.” Het werk bestaat uit een gesloten houten doos, beplakt met tekstvariaties uit ‘Le Corbeau’.

Wie de doos opendoet, vindt er een aantal drukken: stukjes Corbeau, afbeeldingen uit vroeger werk (Een pot frieten. De kunstenaar op de rug bekeken terwijl hij een Corbeautekst op de muur schildert, een witgeverfd melkflesje met tekst), twee houten stokjes, met tekst omwonden, en een 16 mm-film. Bij de doos zijn een oprolscherm en een televisiescherm bijgeleverd, beide beplakt met tekst.

Typisch redeneertalent

Dit alles lijkt meer op het toebehoren van een leraar-goochelaar. Alle elementen worden nochtans aangereikt voor een puur rationale verklaring. (Leen noemt Broodthaers, die ooit scheikunde studeerde, ‘een rationalist’.) Van de kijker wordt kennelijk verwacht dat hij een nieuwe variant van de klassieke fabel ontcijfert. Dat lijkt een makkie omdat iedereen de fabel kent. Maar niemand is er ooit in geslaagd om het raadsel op te lossen. “Er is dan ook geen raadsel volgens mij”, zegt Leen. “Of liever, het is een raadsel dat er geen is.”

Hij herkent Broodthaers’ typische redeneertrant, die hij als predialectisch omschrijft. Er is een these en een antithese, maar voor het tot een synthese komt, ontstaat er een kortsluiting. Boos opzet of vaststelling van de onmogelijkheid van elke synthese? Men kan denken aan de alchemisten, die er nooit in slaagden om uit onedele metalen puur goud te distilleren.

Surrealistische voedingsbodem

Leen trof dat predialectische denken al aan in de eerste werken van Broodthaers. “Je hebt de werken met de eieren, die zijn wit en hol. De mosselen zijn zwart, en ook hol. De zwarte kast, van boven vol met kolen gelegd, en de hoopjes kolen, dat zijn de volle werken. Je hebt ook witte werken die vol zijn. Maar het is me niet zozeer te doen om de vraag of het wit of zwart is, hol of vol, hoewel dat natuurlijk basisprincipes zijn.”

“Het gaat er mij om dat hij oppositieparen creëert. Die oppositieparen zitten in zijn manier van denken, in zijn manier om esthetisch iets te proberen formuleren. Daarbij horen ook alle werken die met het belgicisme te maken hebben (Fémur d’homme Belge, nvdr). Die zijn behoorlijk ironisch, hoewel ze tegenwoordig nogal eens in nationalistische en lokale termen worden geformuleerd.”

Hun voedingsbodem ligt in het surrealisme. “Broodthaers is niet geboren naast het huis van Magritte. Hij is hem gaan opzoeken”, zegt Leen. Hij werd aangetrokken door Magritte en de surrealisten omdat hij zich wilde voegen bij lieden die “wilden loskomen van elke gevestigde waarde en orde, hoewel ze die tegelijk graag hadden”. “Alles wat interessant is, is paradoxaal. Zij willen de geest bevrijden, wat de meest elementaire slogan van het surrealisme is. maar in het dagelijkse leven houden ze hun kostuum aan.”

Jan Braet

Marcel Broodthaers, tot 26 september in de Koninklijke Musea voor Schone Kunsten van Brussel.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content