Hij was een rebel die zijn verleden letterlijk in brand stak en uit de as een speels en invloedrijk oeuvre liet verrijzen. Vijf jaar na zijn dood viert Bozar John Baldessari met een retrospectieve. Knack Focus mocht tijdens de opbouw al een kijkje gaan nemen.
Bozar brengt met Parabels, fabels en andere sterke verhalen de grootste Europese expo met werk van John Baldessari sinds zijn dood. Die titel verwijst niet alleen naar zijn postmoderne spel met beelden en betekenissen, maar ook naar het rijzige postuur van de conceptuele kunstenaar – de ‘sterke verhalen’ zijn ‘tall tales’ in de Engelse titel. Het parcours is geen chronologische of thematische powerpoint van zijn carrière, maar een labyrint waar de bezoeker zijn eigen narratief moet knutselen. Alsof Baldessari ons nog één keer wil dwingen om mee te spelen.
Wat valt er te zien? Klassiekers en rariteiten, collages van Hollywoodstills en krantenfoto’s die hij in zijn uitpuilende archief ordende in zelfbedachte rubrieken – ‘man looking right, man looking left, guns, guitars’. Wie of wat er precies op stond, was van secundair belang. Het ging hem om de ordening, de structuur, de absurditeit van archiefkasten. Het doorbreken van kaders, ook letterlijk, met werken die uit het frame ontsnappen.
Als opener van de expo is er Six Colorful Inside Jobs, zijn video waarin muren een voor een in primaire kleuren worden geverfd. Er is een zaal gewijd aan zijn vroege seventieswerk, met onder meer een vrolijke middelvinger richting het formalisme van kunstcritici als Clement Greenberg. Er zijn popart-achtige reeksen waar hij uitgeknipte gezichten met kleurrijke stippen afschermt, er is de Goya-zaal – met ironische werken gebaseerd op reproducties van Goya’s etsen – en er is de oor-sofa, het enige object in de expo: een meubilairstuk dat balanceert tussen dada en Ikea, alsof Salvador Dalí een catalogus van de Zweedse meubelgigant had gehackt.
John Baldessari komt thuis in Brussel. Het lijkt misschien een grap, maar is bloedserieus. Al in 1988 kreeg hij een grote expo in het Paleis voor Schone Kunsten, en hij was ook vaste gast bij de Brusselse Galerie Greta Meert met acht shows in totaal. Hij hield van de stad, van de surrealistische ironie van René Magritte en de woordgrappen van Marcel Broodthaers, waarin hij geestverwanten herkende. België’s zwarte humor sloot perfect aan bij zijn Californische droogte. Als L.A. Hollywood had, dan had Brussel Magrittes pijp, en Baldessari begreep dat beide uiteindelijk rookmachines waren.
Renaissance
John Baldessari was niet altijd een conceptueel kunstenaar. Hij vernietigde zijn vroege werk in een vlammenzee die je veeleer verwacht bij een punkconcert dan in een Californisch crematorium. Het was 1970 en hij reed met een vracht schilderijen – zijn eigen verleden in olieverf – naar een crematieoven in San Diego. Geen symbolische kaarsjes, maar een heuse Vikingbegrafenis voor zijn oude werk. De rookpluimen stegen op als een conceptueel rooksignaal: hier werd niet zomaar een oeuvre vernietigd, hier werd een genre gecremeerd. Terwijl het vuur zijn landschappen en stillevens opvrat, maakte Baldessari zich los van de kunst die hij tot dan toe maakte. Vanaf dat subversieve scharniermoment voor de hedendaagse kunst – The Cremation Project doopte hij het – zou hij geen ‘schilder’ meer zijn, maar een speelvogel, een verhalenverteller, een saboteur van kunstconventies.
Baldessari was een conceptueel kunstenaar die even goed thuishoorde in The Simpsons als in het MoMA.
Niet veel later schreef hij, in zwarte letters op een wit blad, de zin die zijn cultcarrière zou definiëren: I will not make any more boring art. In een zwart-witvideo uit 1971 zie je hem die regel eindeloos opnieuw schrijven, alsof hij een kwajongen is die strafwerk moet maken. Het is Baldessari’s ironische eed, en tegelijk zijn manifest: humor als wapen, herhaling als stijl, en verveling als vijand. Waar andere kunstenaars zich in het jargon van de kunstkritiek wentelden, koos Baldessari voor de monotone cadans van een scholier die zijn leraar tevreden probeert te stellen. Kunst als strafwerk, maar dan wel strafwerk dat de canon zou herschrijven.
Hij schopte het zelfs tot The Simpsons. In de aflevering 3 Scenes Plus a Tag from a Marriage uit 2018 waarin de jonge Marge Simpson een carrière als journalist ambieert, verschijnt in een museum plots Baldessari. Zijn raad aan Marge? ‘The nose knows.’ Een oneliner die zijn hele carrière samenvat: absurd, eenvoudig, en met een luchtje van waarheid. Je vindt het filmpje online, als bewijs dat een conceptueel kunstenaar uit National City, California even goed thuishoorde in Springfield als in het MoMA en heus wel wat zelfspot kon hebben.
Gekke kunstprofessor
Baldessari was een kunstgigant, letterlijk. Met zijn twee meter lengte torende hij boven menig openingspubliek uit, en maakte er graag een running gag van: ‘Ik ben het meeting point’, grapte hij wel eens, terwijl bezoekers hem gebruikten als wandelende signalisatie. Critici mochten hem dan beschrijven als een kolos van het conceptualisme, zelf vergeleek hij zich eerder met een verkeersbord. Het typeert zijn houding: niet verheven, maar verdomd praktisch.
Onder dat reusachtige postuur school een kunstenaar die zijn werk klein maakte, speels, bij voorkeur verpakt in ironie. Humor was geen bijzaak, maar de kern van zijn kunst. Rita McBride, ooit zijn studente en vandaag co-curator van de Bozar-tentoonstelling, herinnert zich hoe Baldessari midden in zijn lessen kon indommelen, om vervolgens wakker te worden en laconiek te zeggen: ‘Goed bezig.’ Een pedagogisch experiment dat zijn mythische status als gekke kunstprofessor aan het CalArts (California Institute of the Arts) en UCLA (University of California, Los Angeles) enkel groter maakte. Zijn klaslokaal was minder een seminarie dan een sitcom: studenten als Mike Kelley – de relschopper die zelfs knuffelberen en kinderspeelgoed een sinistere twist gaf – leerden er dat de punchline even belangrijk was als de theorie.
Intieme hommage
Baldessari werkte in series, als een componist die steeds nieuwe variaties zoekt. Soms met zijn eigen stem, maar liever nog met die van anderen. Zo liet hij Tom Waits de voice-over inspreken van de korte documentaire A Brief History of John Baldessari (2011), omdat de growl van de Californische bard hem geschikter leek dan zijn eigen vlakke bariton. Het typeert zijn credo dat kunst niet draait om het ego van de maker, maar om het spel tussen beeld en taal, tussen cliché en verrassing. ‘Ik ben niet echt geïnteresseerd in dit woord of dat woord’, zei hij. ‘Ik ben geïnteresseerd in wat er gebeurt wanneer die twee woorden mekaar ontmoeten.’ Vandaar zijn warme vriendschappen met Joseph Kosuth, Barbara Kruger en Bruce Nauman: in de kring van conceptuele zwaargewichten die ook met taal speelden, fungeerde Baldessari als joviale spil, het levende meeting point.
Opvallend is ook hoe persoonlijk de curatoren hun selectie maakten. En niet alleen door de museummuren van Bozar te behangen met behangpapier waarop ogen, klokken, aardappelen, lichtpeertjes en andere ‘banale’ voorwerpen staan gedrukt. David Platzker kende Baldessari sinds de jaren tachtig en woonde in New York zelfs drie jaar met hem samen – de roomie zijn van een conceptueel kunstenaar is blijkbaar ook een succesvolle curatorenopleiding. Rita McBride, zijn oud-studente, groeide uit tot collega en vertrouweling. Hun dubbelblik maakt Parabels, fabels en andere sterke verhalen meer dan een retrospectieve. Het is een intiem portret, een hommage vanuit de binnenste cirkel.
Deze expo is meer dan een retrospectieve. Het is een intiem portret, een hommage vanuit de binnenste cirkel.
Dat hij in Europa sneller erkenning kreeg dan in de Verenigde Staten zegt veel. In het oude continent vond hij een publiek dat zijn speelse ironie begreep, dat lachte met zijn puntige beeldgrappen en de poëzie in zijn collages zag. In Los Angeles moest Baldessari – zoon van een Deense moeder en een Italiaanse pa uit Zuid-Tirol – hedendaagse kunst haast importeren. Maar hij geloofde hardnekkig dat Hollywood, kranten en magazines net zo goed een archief voor kunstenaars waren als het Prado of het Louvre. Het verschil is dat in het Prado de schilderijen niet eerst door de censors van de studio’s hoeven te passeren.
Wie door de zalen van Bozar dwaalt, ziet geen overzicht in de klassieke zin, maar een uitnodiging om zelf te puzzelen. Los van tijd of thema’s. Baldessari zou niets anders hebben gewild. Zijn kunst, altijd tussen verhaal en beeld in, laat zich niet vastpinnen. Ze knipoogt, grinnikt, en fluistert je toe dat je beter niet te serieus kijkt. Want, zoals hij al aan Marge Simpson verklapte: the nose knows.
John Baldessari. Parabels, fabels en andere sterke verhalen.
Van 19.09 tot 01.02 in Bozar, Brussel
John Baldessari
Geboren in 1931 in National City, Californië, als zoon van Europese immigranten (moeder Deens, vader Italiaans).
Studeert kunst aan San Diego State College en daarna aan o.a. Berkeley University of California.
Verbrandt in 1970 zijn vroege schilderijen. Stapt over naar conceptuele kunst, video, fotografie, installatie en tekst-gebaseerde kunst.
Wordt vaak de peetvader van de conceptuele kunst genoemd.
Ontvangt in 2009 de Gouden Leeuw voor zijn levenswerk op de Biënnale van Venetië.
Overlijdt in 2020 in Venice, Los Angeles, op 88-jarige leeftijd.