Tom Waits wordt 70 jaar: ‘Een kruising tussen een ballerina en een aap’
Geen duurzamer schuurpapier dan dat in de keel van Tom Waits. Het gaat al zeven decennia mee en is meteen de voornaamste troef van de man die wel eens een Gracieuze Primitief wordt genoemd. ‘Ik ben als een blinde die tracht te beschrijven hoe een olifant er uitziet.’
Tom Waits bracht tot dusver zeventien albums uit, compilaties en liveplaten niet meegerekend. Zijn jongste, Bad As Me, is inmiddels al ruim acht jaar oud, al wil een hardnekkig gerucht dat hij momenteel weer in de studio zit en in het najaar van 2020 zelfs zou gaan toeren. Zelf houdt de enigmatische Californiër, die zelden details prijs geeft over zijn privéleven, de lippen stijf op elkaar. ‘Het rare is dat je er de ene helft van je bestaan naar streeft gehoord te worden, en er de andere helft alles aan doet om met rust te worden gelaten’, zegt hij. ‘Waarom er zoveel tijd zit tussen mijn platen? Pff… Mijn leven is gewoon belangrijker dan de showbusiness.’
Waits plaatst zichzelf bewust buiten de popcultuur. ‘Ik heb me nooit geïdentificeerd met de muziek van mijn generatie. Zelfs toen ik jong was, wilde ik zo snel mogelijk oud worden’. De artiest heeft de jaren zestig dus bewust overgeslagen. Zijn muzikale roots liggen in de jazz, blues en Broadwaymusicals uit de forties en fifties, of bij crooners als Frank Sinatra en Harry Belafonte. Naar zijn eigen zeggen bracht hij zijn jeugd door, ‘knielend bij de jukebox en biddend tot Ray Charles’. Want: ‘Net als de kleren die je draagt, bepaalt de muziek waar je naar luistert tot welke groep je behoort. Ze is een wezenlijk onderdeel van je uniform. Ik zou dus nooit naar school zijn gegaan in mijn moeders ondergoed of met een gasmasker op.’
Toen hij elf was, liet zijn vader het gezin in de steek en raakte Tom Waits op de dool, waardoor hij zijn middelbare school nooit afmaakte. Hij hield zich in leven met allerlei duffe baantjes en was voortdurend op zoek naar vervangende vaderfiguren. Zo raakte hij in de ban van beatnik-auteurs als Jack Kerouac, Allen Ginsberg en William Burroughs, die, net als de schilder Edward Hopper, een zware stempel op zijn eerste platen zouden drukken.
Nachtraaf
Ten tijde van zijn debuut, het klassieke Closing Time uit 1973, frequenteerde hij nog het koffiehuizencircuit in L.A., waar hij aansluiting zocht bij de toenmalige singer-songwriterliga. Onder invloed van schrijver Charles Bukowski en losgeslagen stand-up comedian Lenny Bruce zou hij zich op The Heart of Saturday Night en, vooral, het live opgenomen Nighthawks at the Diner, echter opwerpen als een excentrieke nachtraaf, die de wereld bij voorkeur bekeek door de bodem van een whiskyfles. Van de weeromstuit gaf Waits een stem aan dakloze zwervers, dronkenlappen, bohemiens, prostituees en kermisventers. Jarenlang romantiseerde hij het leven van de outsiders en drop-outs in de onderbuik van Amerika en verschanste hij zich in de goedkope motels en groezelige bars die als decor dienst deden voor songs als Warm Beer and Cold Women of The Piano Has Been Drinking (Not Me.)
Tekst gaat verder onder de video.
Je kan jouw keuzes op elk moment wijzigen door onderaan de site op "Cookie-instellingen" te klikken."
Inmiddels was Waits vertrouwd geraakt met het werk van Bertolt Brecht en Kurt Weill. Tegelijk voelde hij zich aangetrokken tot vaudeville en het (muziek)theater van de Weimarrepubliek. Op zijn platen schetste hij picareske personages in groteske situaties en bewandelde hij steevast de smalle grens tussen wanhoop en zelfspot.
Achter Waits’ karakterkop schuilt een begenadigde acteur. Tussen 1978 en 2012 was hij in 22 speelfilms te zien, van onder anderen Francis Ford Coppola (Rumble Fish, The Cotton Club, Dracula), Jim Jarmusch (Down By Law), Robert Altman (Short Cuts) en Terry Gilliam (The Imaginarium of Doctor Parnassus).
Vanaf de eighties werkte hij regelmatig samen met theaterregisseur Bob Wilson. Hij schreef bijvoorbeeld soundtracks voor producties als The Black Rider, een opera waarvoor William Burroughs het libretto verzorgde, George Büchners Woyzeck (in 2002 verschenen op de lp Blood Money) en Alice (naar de boeken van Lewis Carroll). Eén en ander had ook invloed op zijn podiumact: Volgens zijn Matt Mahurin, die voor hem talloze platenhoezen ontwierp, beweegt de zanger zich over het podium ‘als een kruising tussen een ballerina en een aap.’ Hij voelt zich verwant met circusclowns: hoe donker zijn nummers soms ook zijn, ze vallen zelden helemaal ernstig te nemen.
Liegen is leuk
Tom Waits zag zijn liedjes, of ‘films voor het oor’ zoals hij ze noemt, met succes opgenomen door artiesten als The Eagles, Tim Buckley, Bob Seger, Bruce Springsteen, Southside Johnny, Solomon Burke en Johnny Cash. De man is dan ook een geboren verhalenverteller. Of beter: een verstokte mythomaan. ‘De waarheid wordt zwaar overschat’, vindt hij. ‘Wat mij betreft, mag ze een goed verhaal nooit in de weg staan. Bovendien bestaat er meer dan één waarheid: als twee mensen dezelfde kamer binnenlopen, zien ze gegarandeerd allebei iets anders’.
‘I’ll tell you all my secrets / But I lie about my past’, klinkt het in Tango Till They’re Sore. Want: ‘De leugen is geen zonde, zo lang ze entertainend is.’ Een interview met Waits een uitdaging noemen is een understatement van formaat. Toen een journalist hem in 1981 vroeg hoe hij zijn vrouw had leren kennen, verklaarde de Californiër met een uitgestreken gezicht: ‘Kathleen woonde in een klooster, omdat ze non wilde worden. Ik ontmoette haar toen ze even naar buiten mocht om oudjaar te vieren en… bingo! Ze heeft voor mij de Heer de bons gegeven.’
Tekst gaat verder onder de video.
Je kan jouw keuzes op elk moment wijzigen door onderaan de site op "Cookie-instellingen" te klikken."
Tegen het einde van de jaren 1970 leidde Tom Waits hetzelfde leven als zijn personages en zo begon hij langzaam maar zeker een karikatuur van zichzelf te worden. Op lp’s als Small Change, BlueValentine– yep, de dame die op de hoesfoto over de motorkap van een auto gedrapeerd lag, was Waits’ toenmalige vriendin Rickie Lee Jones – en het in r&b gedrenkte Heartattack and Vine, gingen zijn zangpartijen almaar grofkorreliger klinken, alsof zijn stembanden met roofing waren bekleed. Die raspende, grommende zangstijl had hij opgepikt van illustere voorgangers als Louis Armstrong, Leadbelly, Howlin’ Wolf en Screaming Jay Hawkins: heren die je bezwaarlijk van belcanto kon verdenken, maar met hun roestige voordracht wél tot de verbeelding spraken.
Na Blue Valentine was Waits het toeren beu. Toen hij van cineast Francis Ford Coppola de opdracht kreeg muziek te bedenken voor de sentimentele ‘lounge operetta’ One From the Heart, greep hij die kans met beide handen aan. Net als de broodschrijvers in de Brill Building trok hij dagelijks naar kantoor en probeerde hij, voor het eerst in zijn leven, een opdrachtgever te behagen. ‘Verbeeldingskracht is voor mij al net zo onontbeerlijk als een fitting voor een gloeilamp’, aldus Tom Waits. ‘Maar voorts is songwriting een fluitje van een cent. Je kunt het zelfs doen terwijl je bij de kapper zit. Ik hoef me maar voor te stellen dat ik een antenne ben, om de ideeën die in de atmosfeer rondcirkelen op te vangen en tot de mijne te maken.’
Nieuwe avonturen
Op de filmset van Paradise Avenue maakt Waits in 1979 kennis met Kathleen Brennan, scriptbewerkster voor Twentieth Century Fox. Kort daarna blijkt ze ook betrokken te zijn bij One From the Heart. De vonk slaat over en binnen het jaar zijn de zanger en zijn ‘Jersey Girl’ getrouwd. Brennan, met wie hij drie kinderen heeft, is sindsdien zijn soulmate, muze en schrijfpartner. Het is ook zij die hem een nieuwe, avontuurlijke richting uit zal sturen.
‘Ik trouwde destijds niet alleen met een mooie vrouw, ik trouwde ook met een platencollectie’, bekent Waits. ‘Voordien was ik de gevangene van mijn eigen wereldje. Mijn muziek zat in een doos die nog niet was uitgepakt, maar Kathleen deed mij artiesten ontdekken zoals Captain Beefheart, die ik nog nooit eerder had gehoord’. Brennan moedigde hem aan het avontuur op te zoeken en, al experimenterend, zichzelf na tien jaar carrière opnieuw uit te vinden. Om zich te bevrijden van de verwachtingen van pers en publiek, begon Tom Waits zijn platen prompt zelf te producen. Het resultaat was even verrassend als spectaculair: het lofi-monument Swordfishtrombones uit 1983 zou tot een absoluut keerpunt uitgroeien.
Tekst gaat verder onder de video.
Je kan jouw keuzes op elk moment wijzigen door onderaan de site op "Cookie-instellingen" te klikken."
In die periode liet de artiest zich inspireren door het speelse avant-gardewerk van de in 1974 overleden Amerikaanse pionier Harry Partch, een componist die zich bediende van microtonale toonschalen, muziek maakte gevonden voorwerpen., zijn eigen instrumenten uitvond en ook nog eens een nieuwe vorm van muzieknotatie introduceerde. Net als Partch zocht Tom Waits op Swordfishtrombones zijn toevlucht tot een exotisch instrumentarium waarmee hij een ‘muterend dwergenorkest’ wilde suggereren. Tot zijn rekwisieten behoorden een harmonium, marimba’s, doedelzakken, blazers die overgelopen leken uit het muziekcorps van het Leger des heils, Afrikaanse talking drums en andere bizarre percussietuigen die zijn songs van schotse en scheve ritmen voorzagen.
De plaat ademde een grenzeloze artistieke vrijheid uit en was het eerste deel van wat uiteindelijk een trilogie zou worden. De andere delen waren het nog sterkere Rain Dogs, waarop Waits zijn blues vermengde met jazz, tango, rumba en kinderrijmpjes, en de ‘operetta’ Frank’s Wild Years, waarop hij lynchiaanse sferen opriep met flarden klezmer, polka, cabaret, mariachi en andere vreemde muziekjes.
Spijker en hamer
Volgens Waits valt de invloed van zijn vrouw op zijn werk nauwelijks te overschatten. Zij werd de stabiliserende factor in zijn leven, hielp hem van de drank af en zorgde ervoor dat hij nooit meer in herhaling verviel. Tegenwoordig schrijven ze de meeste songs samen. ‘Ik ben Ingrid Bergman, zij is Humphrey Bogart’, vertelt hij over hun alliantie. ‘We scherpen elkaar als messen.’ Gevraagd naar hun creatieve strategieën, antwoordt brulboei Waits steevast in metaforen: ‘Zij wast de schotels, ik droog ze af. Ik hou de spijker vast, zij hanteert de hamer. Ik ben de prospector, zij is de kok. Ik schiet de flamingo, zij snijdt zijn kop eraf. Ik gooi hem in het water, zij pluimt hem. En uiteindelijk wil geen mens ervan proeven, haha.’
Een ander meesterwerk was Bone Machine uit 1992, een rammelende lofi-plaat die het midden hield tussen knekelhuis en duivels vlooiencircus. Tom Waits omschreef de inhoud als ‘Halloween music‘ of ’tafelmuziek voor mensen die geen honger hebben’. Zelf geven we de voorkeur aan bastaardgospel of gedeukte vuilnisemmerblues. Met dood, verderf en aftakeling als voornaamste thema’s klinken de hortende en struikelende songs als gezandstraalde skeletten, bungelend in de wind. Waits klinkt meer dan ooit alsof iemand zijn keel vol steengruis heeft gekieperd, maar beroept zich occasioneel ook op een verweerde falset of dierlijk gehuil.
Vreemd genoeg werd Mule Variations uit 1999 zijn grootste bestseller, al bleef Waits ook hier trouw aan zijn surrealistische wereldbeeld. Zijn muzikanten kregen de instructie te spelen ‘alsof hun haar in brand stond’ en dat déden ze. Zelf deelt de man zijn songs op in grand weepers (zijn prachtige maar vaak wanhopige ballads) en grim reapers (de meer sinistere, op blues geënte schreeuwnummers), maar eigenlijk valt zijn kapotte muziek in geen enkel hokje onder te brengen. Hoe dan ook, op zijn zeventigste blijft Tom Waits één van de uniekste en authentiekste artiesten van dit tijdsgewricht, ook al blijft hij zelf stug beweren dat Yesterday is Here.
De citaten van Tom Waits zijn afkomstig uit The Independent, Interview magazine, The Quietus, The Observer en het boek Innocent When You Dream: The Collected Interviews, samengesteld door Mac Montandon (Thunder’s Mouth Press, 2005).
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier