In Het gore lef peutert Sarah Arnolds in de ziel van haar personages tot de kern van hun onvermogen voor iedereen zichtbaar is.
Het begon maanden eerder al, toen zijn vriendin hem op een avond een keiharde slag gaf met de afstandsbediening van de tv. Een reden was er niet geweest en ze waren er allebei van geschrokken. Het ging per ongeluk, verontschuldigde ze zich, maar toen ze een tweede keer naar hem uithaalde – met het snoer van de stofzuiger – deed ze dat niet meer. Ook niet toen het een pak waspoeder was trouwens. Het deed best wel pijn, iedere keer een beetje meer zelfs, en zo was het altijd gegaan. Ook zijn vorige vriendin sloeg hem. Misschien had hij gewoon een gezicht om op te slaan, dacht hij. Alleen hoopte hij dat de makreel in de koelkast voor het diner bedoeld was.
Het openingsverhaal van Sarah Arnolds debuutbundel Het gore lef is typerend voor de sfeer van het hele boek: tragikomisch met een grimmige ondertoon. Mensen kunnen de gevoelens van anderen moeilijk lezen, weten niet wat liefde is, en als ze het wel weten, beseffen ze dat ze die niet bij hun partner vinden, zoals de diep ongelukkige vrouw uit een ander verhaal. Ze heeft netjes het parcours gevolgd dat anderen voor haar hadden uitgestippeld en is getrouwd met een mimespeler. Na iedere voorstelling haalt ze hem op met de auto. Wat als ze per ongeluk de verkeerde man zou meenemen naar huis, vraagt ze zich af, zou ze hem dan terugbrengen, of zou ze hem houden? Arnolds peutert in de ziel van haar personages tot de kern van hun onvermogen voor iedereen zichtbaar is, en ze doet dat niet alleen scherp, soms cynisch zelfs, maar ook altijd met mededogen en zonder effectbejag. Ecce homo dus, en daarmee basta.
Centrale zin: Het is gewoon zo dat het best wel pijn doet, eigenlijk, elke keer een beetje meer.
Het indrukwekkendste verhaal, dat met zijn lengte van bijna zeventig pagina’s zo goed als de halve bundel beslaat, is ongetwijfeld Brand, een portret van een tiener die het gevoel heeft er niet echt bij te horen en verknocht blijft aan de spelletjes van weleer terwijl haar vriendinnen een volgend levensstadium ambiëren. Denk aan Jeffrey Eugenides’ The Virgin Suicides of Lana Del Rey’s This Is What Makes Us Girls qua sfeer. Iedereen kijkt op naar Marissa, de dochter van een insulinespuitenfabrikant die alles heeft wat haar hartje belieft en liegt als een tandentrekker – wat trouwens ook wel een thema is in de bundel, dat liegen. Ze vertelt wilde verhalen over haar relatie met een oudere radiopresentator, en zet haar vriendinnen aan tot fantaseren over seks, behalve dat ene meisje dus, dat er niet meer in ziet dan ‘erin en eruit’. ‘Iemand zei een keer dat ik een dagboek zou moeten bijhouden en ik dacht, oké cool,’ bekent ze, ‘maar toen ik mijn gedachten had opgeschreven kon ik wel huilen. Ze zien staan op papier bevestigde alleen maar wat ik ergens altijd al had vermoed: ik had er te weinig, en wat ik wel had was niet zo best.’