Maud Vanhauwaert: ‘Ik heb het gevoel dat ik opnieuw mag debuteren. En dat is een heerlijk gevoel’

Maud Vanhauwaert © Anneke D’Hollander

‘Eigenlijk probeer ik voortdurend met woorden te zeggen hoe weinig we met woorden kunnen zeggen.’ Een mailgesprek met Maud Vanhauwaert, die met Tosca debuteert als romanschrijfster. ‘Ik ben hier, terwijl ik wacht op je vragen, een kinderliedje aan het schrijven.’

‘Ik hou van raar en ik hou van formats’, zegt ze. ‘Maar ik ben wel een trage ­tikker.’

Na een lange stoet dicht­bundels, performances, audio-­installaties, televisie­bijdrages en ­cursiefjes brengt Maud Vanhauwaert eindelijk ook haar eerste roman uit. In Tosca ontfermt een vertaalster van ­Russische literatuur, Marya ‘May’ ­Solovjov, zich over het radeloze, ­verstilde meisje Aline. Pesterijen, homo­foob geweld, vruchtbaarheidsproblemen, zelfmoordgedachten: het passeert allemaal de revue. Maar de toon blijft helder en soepel. En lachen is niet verboden.

De twee hoofdpersonages van ­Tosca communiceren hoofdzakelijk via mail. En dus groeide onderweg naar Antwerpen, waar de schrijfster woont, het idee om ook dit gesprek via mail te voeren.

Gelukkig is Vanhauwaert ­enthousiast. ‘Wacht, ik haal het wachtwoord van ons internet’, reageert ze, en meteen toont ze ook een proefversie van de cover van haar boek. ‘Er is een reguliere en een speciale editie’, zegt ze. ‘Voor de speciale werd een Japanse binding gebruikt, waardoor het boek ook gesloten pagina’s heeft die je moet openscheuren om ze te kunnen lezen. Ik zocht een vorm die zo goed mogelijk bij de inhoud past.’

We nemen onze plaatsen in, zij op de bank in de woonkamer, ik op het terras. Ik open mijn mailbox en ­verzend mijn eerste vraag:

‘Eindelijk, hier begin ik.’ Zo begint Tosca. Voelt het ook zo?

Zoals verwacht duurt het even voor ik antwoord krijg. Vanachter het ­opblaasbaar zwembad dat zo te zien wel wat verse lucht kan gebruiken, komt een kat aan trippelen. Langs een rode springbal glijdt ze naar binnen. In de verte hoor ik vrouwenstemmen – het is me een raadsel waarover ze het hebben. Ook de geur van tijm valt nu op.

Nog geen antwoord. Even de ­pagina verversen. Nog altijd niet. Zou er iets met het internet zijn?

‘Ha, dag Lander.’

Eindelijk, hier beginnen we.

‘Ja, zo voelt het’, antwoordt Vanhauwaert op de vraag. ‘Dit boek is voor mij het einde van een lange periode (eindelijk, dus). En tegelijkertijd voelt het als een begin. Ik heb het gevoel dat ik opnieuw mag debuteren. En dat is een heerlijk gevoel. Ik zou bij elk boek wel opnieuw willen debuteren.’

De vrouwenstemmen zijn verstild. Ook de geluiden van een zieken­wagen en een helikopter ebben snel weer weg. Ik tik een mail terug:

Je schrijft dat het boek het einde is van een lange periode. Drie jaar geleden vertelde je in Knack Focus: ‘Toen ik officieel al schrijver en dichter was, is het nog gebeurd dat ik die noodzaak weer verloor. Ik was bezig met een roman toen er iemand mijn leven binnenwandelde voor wie ik alles moest laten vallen. Ze was suïcidaal, ik wilde haar redden. Ik kon op dat moment niet meer schrijven, was vergeten waarom ik het precies deed en of ik het wel graag deed. Toen ik besefte dat ik machteloos stond tegenover haar doodsverlangen, heb ik de energie teruggevonden om te schrijven.’ Dat klinkt opvallend sterk als het verhaal van Tosca. Ongetwijfeld heb je van tevoren goed nagedacht over wat je hierover wilt vertellen. Dus: wat wil je hierover vertellen?

Vanhauwaert, even later: ‘Ha, je gaat er los in! Het wordt meteen duidelijk: ik communiceer hier met een ­journalist en die kan in bronnen ­duiken ­waarvan ik het bestaan al lang was vergeten. (knipoog) Maar om op je vraag te ­antwoorden: in het boek speel ik uitdrukkelijk met de grens tussen feit en fictie. Het grensgebied is flou en die schemerzone vind ik literair ­interessant. Ik geef de lezer de volledige vrijheid om een waarheid in dit verhaal te vinden.’

Gelijk de beuk erin! Nog zo’n bron, recenter: onlangs schreef je in je cursiefje op de voorpagina van De Morgen dat je het steeds moeilijker hebt om ‘echt’ van ‘alsof’ te onderscheiden. Het ging over de politiek, maar het had ook over je boek kunnen gaan?

Vanhauwaert: ‘Op de achterflap van mijn boek staat: “Zij is een gesloten boek; beter dan ik kan niemand haar lezen.” Nu al staat vast dat jij me goed kunt lezen! De link die jij hier aanhaalt, had ik eerlijk gezegd zelf nog niet ­gezien, maar ik vind hem wel mooi. Vanaf nu probeer ik in elk stukje wat sluikreclame te stoppen!’

Vliegensvlug gevolgd door: ‘(Is de oplos­koffie te zuipen?)’

(kopje is leeg, ik had dorst – eentje volstaat, dank je) Dit is het moment waarop het lelijke woord ‘autofictie’ moet vallen, denk ik. Waarom is dat genre volgens jou net nu zo populair?

Vanhauwaert (11, 12, 13 minuten ­later): ‘Ik heb niet zoveel met het begrip auto­fictie. Ik zou mijn boek in elk geval niet onder die term plaatsen. Ik vind dat er eigenlijk maar twee valabele ­categorieën zijn binnen de literatuur, ‘boeken die iets met je doen’ en ­‘boeken die niets met je doen’. De grens tussen die twee ligt voor elke lezer ­anders. Natuurlijk put een schrijver uit zichzelf, een onuitputtelijke bron van ­anek­dotes, gevoelens en gedachtes. De zuiverste bron die er is. En dan is het de vraag: hoe weerspiegelt de wereld daarin? Of klinkt dat te cryptisch? Haha. (Ik moet hier nog even over nadenken.) In elk geval: het was niet mijn verlangen iets over mezelf te vertellen in dit boek. Wel hoop ik iets te kunnen vertellen over de lezer die het in handen heeft.’

En ook over de tijd waarin we leven, of klinkt dat meteen te groot? Je hoofdpersonage ontfermt zich over een wildvreemde. Missen we dat volgens jou, wat – let op, tjevenwoord in aantocht – naastenliefde?

Vanhauwaert, in een mail die ik ­tijdens het tikken heb gemist: ‘(Ik ben hier, terwijl ik wacht op je vragen, een kinder­liedje aan het schrijven. Ik heb al één strofe: vaak zou ik al groot ­willen zijn/ maar o, wat ben ik blij/ dat ik nog niet hoef te weten wat dat is/ een ‘verzekerings­maatschappij’.)

© Anneke D’Hollander

Dan: ‘O, die indruk heb ik ­helemaal niet. Ik zie ongelooflijk veel ­mensen die het goede proberen te doen voor hun naasten. Misschien ben ik ­daarin naïef, maar de kracht van naïveteit wordt vaak onderschat. Wat ik, bij het schrijven van dit boek, ­interessant vond om over na te ­denken was: hoe help je iemand die niet ­geholpen wilt worden? En: waar ligt de grens ­tussen altruïsme en egoïsme, ­oftewel: ­wanneer wordt altruïsme een ­gemaskerde vorm van egoïsme?’

(Binnenkort kun je debuteren als kinderliedjesschrijfster – kun je goed zingen trouwens?) Verliep je schrijfproces vlotter dan dat van je hoofdpersonage, dat worstelt met het schrijven van een boek over haar vader?

‘Ik vind ‘tosca’ heel fascinerend net omdat dat woord onvertaalbaar is. Volgens Nabokov zou het slaan op een bepaald soort hunkering en verdriet.’

Vanhauwaert: ‘Ik vond het een heel lastig schrijfproces. Ik heb er ook vaak aan gedacht om ermee te stoppen. Het schrijven van proza is toch wezenlijk anders dan het schrijven van poëzie. Bij poëzie maak je korte sprintjes – de finishlijn is altijd in zicht. Nu had ik het gevoel dat ik een marathon moest ­lopen. En dat totaal ­onvoorbereid. Want ik had geen ervaring in het ­schrijven van proza. Ik heb hooguit een paar kortverhalen geschreven. Ander­zijds vond ik het ook wel zalig om zo lang een verhaal te dragen. Als een jaren­lange zwangerschap. Zolang als een verhaal van jou is en nog niet van de wereld, kan het nog alles worden.’

Nu je zelf over zwangerschap begint: een nevenverhaallijn in het boek gaat over de verwoede pogingen van May en haar vriendin Lou om zwanger te worden. Het verhaal gaat duidelijk ook over (afwezige) vaders. ‘Mijn vader is dichter dan ooit’, is de laatste zin. Niet toevallig, vermoed ik?

Er valt weer een lange stilte. Ik kijk wat rond. Naar de wirwar van daken. Het klimop op de trapgevel met roze, gele en grijze vlakken, alsof de muur psoriasis heeft. De dakgoot die schuin over de bakstenen kruipt.

Ik denk aan hoe Vanhauwaert – vernoemd naar Ma nuit chez Maud, de film van Éric Rohmer – vanuit het ­verre Veurne hiernaartoe kwam. Met een klein hartje verhuisde ze naar de grote stad. Maar ondertussen is ze twee jaar stadsdichteres geweest en woont ze samen met haar vriendin en hun twee kinderen in dit zestiende-­eeuwse herenhuis waarin ooit de drukpers zou hebben gestaan ­waarop ­Hendrik Consciences De leeuw van Vlaanderen werd gedrukt.

In de kelder richtten ­Vanhauwaert en haar vriendin overigens een heden­daagse rederijkerskamer in, die binnen­kort officieel wordt geopend.

Nog steeds stilte in de mailbox.

Wanneer het antwoord ­eindelijk binnenkomt, blijkt het om een drietraps­raket te gaan.

Eerst schrijft Vanhauwaert: ‘(Nee, ik kan niet goed zingen, maar dat ­belet mij niet het toch te doen! Een paar jaar ­geleden heb ik een cd’tje gemaakt, ­samen met muzikanten Tom Kestens en Geert Waegeman, onder de titel We zitten in het ritme. Daarin hebben we een paar gedichten op muziek gezet. Een paar daarvan staan in Tosca.)’

Dan: ‘Niets is toevallig in het boek!’

En uiteindelijk, om de hink-stap-sprong compleet te maken: ‘Ik ben zelf heel benieuwd welke thema’s er ­komen bovendrijven bij de lezers. Want ik heb geprobeerd een vlechtwerk te maken van vele lijntjes. O, en als je probeerde te vissen naar mijn vader: mijn vader is heel aanwezig in mijn leven. Ik zeg vaak dat ik de liefde voor literatuur via de ‘papa-lepel’ heb meegekregen. (knipoog)

De titel van je boek, Tosca,is een onmogelijk te vertalen Russisch woord. Doe toch eens een poging.

‘Ik vind ‘tosca’ heel fascinerend net omdat het onvertaalbaar is. Volgens Nabokov zou het slaan op een bepaald soort hunkering en verdriet dat onmogelijk in andere talen uit te ­drukken valt. Ik vermoed dat het ergens in het woordveld van ‘heimwee’, ‘weltschmerz’ en ‘saudade’ ligt. In wezen is natuurlijk elk woord onvertaalbaar, want persoonsgebonden – mijn betekenis van het woord ‘verdriet’ valt nooit hele­maal samen met jouw betekenis ­ervan. In die zin is literatuur altijd een ­verwoede poging de kloof te dichten. En in die bij voorbaat mislukte poging schuilt, vind ik, veel schoonheid.’

(Ik probeerde niet te vissen naar je vader – vaderschap/ouderschap is simpelweg een interessant thema – maar ik ben wel benieuwd of je intussen Ma nuit chez Maud al hebt gezien?) Er wordt weleens gezegd dat schrijvers maar één of twee thema’s hebben waar ze altijd op terugvallen. Is ‘tosca’ jouw grondthema?

Vanhauwaert, snel nu: ‘Nee, ik heb die film nog niet gezien. Ik heb – ik weet het, het is de ziekte van de tijd – een chronisch (gevoel van) tijdgebrek. Ik moet nog zo veel films zien, zo veel muziek verkennen, zo veel boeken ­lezen. Zou het niet fijn zijn als je bij het kopen van een boek meteen gratis een pakketje tijd kreeg waarin je dat boek kunt lezen? En ja, ik denk inderdaad dat ‘tosca’ mijn grondthema is. Eigenlijk probeer ik voortdurend met woorden te zeggen hoe weinig we met woorden kunnen zeggen.’

Nog een mail, ze is duidelijk op dreef: ‘Mag ik je een wedervraag ­stellen? Waarover ging het boek voor jou?’

Nog meer onder stoom: ‘(Ha, nu is het lang stil.)’

‘Romanciers en scenaristen schrijven altijd over verdriet en pijn’, laat je Aline ergens in je boek zeggen. ‘Waarom zou ik dat willen lezen?’ Tja, waarom eigenlijk?

(En ja, dat mag je zeker. In essentie over wat het is om mens te zijn, vond ik: proberen, falen, sukkelen, tjolen, trachten om te gaan met de grote thema’s, liefde en dood. En de ongemakkelijke stilte in liften, daarover ging het boek volgens mij ook.)

Vanhauwaert, bijna twintig minuten later: ‘Ik moet nu denken aan een boek van Pierre Bayard, literatuur­professor aan de Sorbonne, met als titel: Hoe te praten over boeken die je niet hebt ­gelezen. Heel interessant! (Al heb ik het zelf niet gelezen.)

‘Hmm, Aline stelt zich terecht die vraag vraag in het boek. Het blijft toch iets geks. Veel van de boeken die ik zelf heel goed vond, zijn boeken waarvan ik dacht: “Ik ben hier kapot van, ik voel me verscheurd.” Een van die boeken was Jij zegt het, van Connie Palmen. Ik zag haar ooit op een schrijversfeestje. Ik trok mijn stoute schoenen aan, ­stapte naar haar toe en heb haar letterlijk gezegd: “Je boek heeft mij verscheurd.” “Mooi zo”, zei ze. Want natuurlijk wist ze dat ik dit bedoelde als compliment.

© Anneke D’Hollander

‘En om op je vraag te ­antwoorden: geen idee. Ik vrees dat ik toch niet ­verder kom dan wat die oude ­Grieken met hun ‘catharsis’ bedoelden. Een boek als een kleine omwenteling of – even genadeloos Luceberts woorden uit de context rukkend – een ­ritselende revolutie. Iemand zei me ooit dat je voor het schrijven van een boek ten ­volle in je angst moet durven te staan. Dat heb ik denk ik wel geprobeerd. Toch hoop ik dat het geen neerslachtig boek is. Ik was blij van een paar eerste lezers te horen dat er best veel humor en lichtheid in zit.’

En: ‘(In mijn liedje heb ik het nu over een kind dat onder tafel zit en ­luistert naar de gesprekken van volwassenen. Ik vind het wel toepasselijk na mijn pedante aanhaling van die oude Grieken en Lucebert. Het kind zegt: ze gebruiken moeilijke woorden/ ze klinken zo ver van mijn bed/ ik hoef nog niet te gaan slapen/ zolang niemand op mij let)’

En: ‘(Dank trouwens voor jouw samen­vatting van het boek. Ik heb ook geprobeerd om het hele leven erin te stoppen.)’

En: ‘(Ik ben trouwens wel echt blij met deze vorm. Paradoxaal genoeg gebruik je in een schriftelijke communicatie een omweg waardoor je toch sneller aan iets wezenlijks raakt.)’

Tot slot: hoe rond je je nieuwe kinderlied af?

Vanhauwaert: ‘Ha, het liedje is nog lang niet af. Maar het lijkt me leuk om er een paar moeilijke ­woorden in te verwerken zoals ‘btw’ en ­‘gedeputeerde attaché’, woorden die ik zelf nog altijd niet kan uitleggen, ook al nader ik de veertig. Het lijkt me heel schattig om die woorden te horen ­uitspreken door kinderen van vier.’

Gevolgd door: ‘(Oh, en ‘tjolen’ is trouwens ook zo’n prachtig onvertaalbaar woord.)’

En daar zijn de sirenes weer, de stad die tegen wil en dank door de ­concentratie breekt. Het klimop dat onverstoorbaar verder groeit. De kat die zich verborgen houdt.

Een laatste mail die van terras naar woonkamer vliegt: ‘Mogen we nu weer praten?’

Tosca is nu uit bij Das Mag

Maud Vanhauwaert

Geboren op 15 januari 1984 in Veurne.

Woont in Antwerpen met haar vriendin en hun twee kinderen.

In 2018 en 2019 stadsdichteres van Antwerpen, heeft al meerdere dichtbundels uitgebracht.

Schrijft cursiefjes op de voorpagina van De Morgen.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content