In Het eerste verlangen gaat Johannes Westendorp op zoek naar de futiliteit van de hoogmoedige mens.
Ieder beest opereert vanuit een basisconditie die het de beste kansen op overleving biedt, zo zou je het levensmotto van hedgefondsmanager Manfred Schütz kunnen samenvatten. De muis opereert vanuit schichtigheid, de luiaard vanuit traagheid en de succesvolle mens vanuit optimisme. En aan optimisme heeft Schütz geen gebrek. Het nieuws over aanhoudende rellen in Hongkong en het gerucht dat de VS hun hechte relatie met de voormalige Britse kolonie wat minder hecht zouden willen maken, zet hem aan te speculeren tegen de Hongkongdollar. Valutahandelaren zijn de kanaries in de koolmijn, glundert Schütz wanneer de koers van de HKD keldert en hij zijn winst ziet aantikken – zij veroorzaken geen problemen, zij detecteren ze.
Manfred Schütz is een van de hoofdrolspelers in Johannes Westendorps roman Het eerste verlangen, die zich in september 2019 afspeelt. In Hongkong wordt er geprotesteerd tegen de toenemende macht van Beijing, de Europese hoofdsteden vormen het toneel voor klimaatmarsen en in de verte gloort een virus dat de mensheid naar het leven zal staan. Wat ons meteen bij twee andere personages in Westendorps boek brengt, Alphons Wezel en Benedict Weiß, onderzoekers aan het Buys Instituut voor epidemiologisch onderzoek in het Nederlandse Nijmegen. Zij krijgen een mail van een Chinese collega onder ogen waarin die meldt dat er in zijn land vijf mensen besmet zijn geraakt met een onbekend virus, en dat een van hen zelfs al overleden is, met een vredige glimlach op de lippen, alsof hij in een zalige roes verkeerde.
Centrale zin: De verwondering zal als eerste verdwijnen.
Net zoals in zijn voor de Libris genomineerde debuut De maat van alle dingen gaat Westendorp ook in zijn nieuwe, flamboyant geschreven roman op associatieve manier te werk. Verschillende verhaallijnen lopen door elkaar, soms gaat hij 2,4 miljard jaar terug in de tijd om het over het ontstaan van het eerste leven te hebben, een andere keer springt hij zelfs naar het jaar 2361, wanneer dat eerste leven opnieuw zowat het enige op aarde lijkt te zijn. Het eerste hoofdstuk, waarin een Baers witoogeend op drieduizend meter hoogte een kleddertje naar buiten perst, waarna het virus daarin via een bamboerat op het bord van Schütz belandt, is gewoonweg grandioos. Samen leveren die verhalen een heerlijk lappendeken op dat vooral de fantasie van de lezer wil prikkelen, een fantasie die misschien wel met uitsterven is bedreigd, zoals Alphons Wezel meent. Vandaag gaat de evolutie van ingewikkeld naar simpel, is zijn theorie. Met de mens heeft het leven zijn hoogmoedige hoogtepunt bereikt en de eigenschappen die het laatst ontstonden zullen ook het eerst weer verdwijnen: de verwondering, en de schoonheid van ingebeelde werelden. Nee, een optimist is Wezel niet, maar een kanarie misschien wel.